Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 29 juni 2020, nr. IENW/BSK-2020/113982, houdende een specifieke uitkering in verband met de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur (Regeling Specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2020 – 2023)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet, artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 5 van de Kaderwet Subsidies I en M;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

staatssecretaris:

Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

ontvangers:

de provincies Noord-Holland, Friesland, Zeeland, Gelderland, Noord-Brabant en de gemeente Den Haag die mede namens de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2 ontvangen;

plan van aanpak:

plan van aanpak zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur;

Samenwerkingsregio:

samenwerkingsverband van provincies of gemeenten, die partij zijn in een Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur met de staatssecretaris en netbeheerders, waarbij de provincies en gemeenten van een regio in gezamenlijkheid een plan van aanpak opstellen en hieraan uitvoering geven;

Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur:

overeenkomst tussen de staatssecretaris, provincies of gemeenten van een Samenwerkingsregio en netbeheerders waarin de onderlinge afspraken en de onderdelen van het plan van aanpak zijn beschreven en de deelnemende decentrale overheden per Samenwerkingsregio zijn benoemd.

Artikel 2 Verlening specifieke uitkering

  • 1. De staatssecretaris verleent een specifieke uitkering aan de ontvangers voor het opstellen, actualiseren en uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur op basis van een plan van aanpak.

  • 2. De specifieke uitkering bedraagt maximaal het hierna aangegeven bedrag voor de daarbij genoemde ontvanger:

    • a. provincie Noord-Holland, 2.252.156 euro;

    • b. provincie Friesland, 1.550.789 euro;

    • c. provincie Zeeland, 2.120.047 euro;

    • d. provincie Gelderland, 2.295.146 euro;

    • e. provincie Noord-Brabant, 2.509.136 euro;

    • f. gemeente Den Haag, 3.522.726 euro.

  • 3. De in het tweede lid genoemde bedragen worden mede ter beschikking gesteld aan de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio waarvan de betreffende ontvanger deel uitmaakt.

  • 4. Het plafond van de specifieke uitkering bedraagt 14.250.000 euro. Dit beschikbare bedrag is exclusief BTW.

Artikel 3 Aan de uitkering verbonden verplichtingen

  • 1. Het plan van aanpak wordt conform afspraken in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur opgeleverd.

  • 2. De ontvangers leveren vanaf 2021 jaarlijks op 1 maart of eerder een actualisatie van het plan van aanpak inclusief voortgangsrapportage van het voorafgaande jaar op.

  • 3. De ontvangers besteden in gezamenlijkheid met de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio de specifieke uitkering uitsluitend aan het opstellen, actualiseren en uitvoeren van het plan van aanpak zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de desbetreffende ontvanger en de andere decentrale overheden van de Samenwerkingsregio van die ontvanger.

  • 4. De ontvangers maken met de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio tijdig afspraken met de gemeenten gelegen binnen de grenzen van een Samenwerkingsregio ter uitvoering van het plan van aanpak.

  • 5. De ontvangers stellen met de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio een gezamenlijke bijdrage ter beschikking voor het opstellen, actualiseren en uitvoeren van het plan van aanpak; dit is de cofinanciering. De cofinanciering is ten minste gelijk aan de door de staatssecretaris beschikbaar gestelde bijdrage voor die betreffende Samenwerkingsregio waarvan de desbetreffende ontvanger, bedoeld in artikel 2, tweede lid, deel uitmaakt.

  • 6. De ontvangers en de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio maken in het plan van aanpak in ieder geval inzichtelijk hoe de cofinanciering wordt ingevuld. Bestedingen aan werkzaamheden die direct samenhangen met datgene wat beschreven staat in het plan van aanpak kunnen als cofinanciering worden aangemerkt. De cofinanciering mag mede ingevuld worden door eigen middelen van de in het vierde lid bedoelde gemeenten. Als in het plan van aanpak een relatie wordt gelegd tussen het aantal te realiseren publieke laadpunten en de financiering, zijnde de specifieke uitkering en de cofinanciering, dan kan daaruit een vaste prijs per gerealiseerd publiek laadpunt afgeleid worden. De ontvanger mag bij de verantwoording van de cofinanciering van deze vaste prijs per publiek laadpunt uitgaan.

  • 7. De specifieke uitkering of cofinanciering kan door de ontvangers en de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio mede worden besteed aan middelen die door de in het vierde lid bedoelde gemeenten worden ingezet bij het opstellen en uitvoeren van het plan van aanpak. Die gemeenten verantwoorden de inzet van deze middelen waar van toepassing aan de betreffende ontvanger of de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio.

  • 8. Ontvangers ondertekenen voorafgaand aan de verlening van de specifieke uitkering de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur samen met of namens de andere overheden van de Samenwerkingsregio.

  • 9. De activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend worden uitgevoerd voor 31 december 2023.

Artikel 4 Voorschotverlening

  • 1. Gelijktijdig met de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering verleent de staatssecretaris een voorschot van 100%.

  • 2. Dit voorschot wordt betaald binnen 6 weken na bekendmaking van de beschikking tot verlening.

Artikel 5 Verantwoording

De ontvangers en de andere decentrale overheden van een Samenwerkingsregio leggen verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering en de beschikbaarheid van de cofinanciering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 6. Vaststelling

Onverminderd artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het lager kunnen vaststellen van een subsidie, stelt de staatssecretaris binnen 6 maanden na de in artikel 7, tweede lid, genoemde datum de specifieke uitkering vast op het bedrag dat is bepaald in de beschikking tot verlening.

Artikel 7 Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2023, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor de datum zijn verleend.

Artikel 8 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2020 – 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering

Het aantal elektrische voertuigen neemt een vlucht. Dit Kabinet heeft de ambitie dat in 2030 alle nieuw verkochte auto’s emissieloos zijn. Die ontwikkeling vraagt om een slim, dekkend, toegankelijk en betrouwbaar netwerk van laadpunten. Om deze reden is de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) opgesteld waarin bedrijven, netbeheerders, decentrale overheden en het Rijk afspraken hebben gemaakt om de benodigde versnelling van de uitrol van laadinfrastructuur te realiseren. Volgens prognoses die voortkomen uit doelen van het Regeerakkoord en Klimaatakkoord zal het aantal elektrische personenvoertuigen stijgen naar 1,9 miljoen voertuigen in 2030. Dat betekent dat het aantal publieke laadpunten moet stijgen van bijna 50.000 nu naar 400.000 laadpunten in 2030. Het realiseren van die ambitie is voor alle partijen die betrokken zijn bij de uitrol van laadinfrastructuur een enorme uitdaging. Gemeenten en provincies spelen sinds de start van het elektrisch rijden een belangrijke rol in de realisatie van laadinfrastructuur. In de loop van de tijd zijn steeds meer samenwerkingsverbanden ontstaan tussen gemeenten vanwege schaalvoordeel. Gezien de snelgroeiende laadbehoefte ligt het voor de hand om de regio’s die nu al samenwerken bij het realiseren van publiek toegankelijke laadinfrastructuur verder te ontwikkelen en te versterken zodat alle gemeenten in Nederland ondersteuning kunnen krijgen en er een gemeenschappelijk kader ontstaat. De Samenwerkingsregio’s zijn als volgt opgebouwd:

  • Noord-Holland, Utrecht, Flevoland (MRA-Elektrisch)

  • Friesland, Groningen, Drenthe

  • Zeeland, Zuid-Holland

  • Gelderland, Overijssel

  • Noord-Brabant, Limburg

  • G4 steden, Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht,

Met iedere Samenwerkingsregio worden afspraken gemaakt die zijn opgenomen in een Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur. Na ondertekening van Samenwerkingsovereenkomsten stellen de Samenwerkingsregio’s plannen van aanpak op. In deze plannen van aanpak staan activiteiten benoemd die de regio’s gaan uitvoeren om de benodigde versnelling van de uitrol van laadinfrastructuur te realiseren. Vanaf 2021 vindt jaarlijks op 1 maart of eerder een actualisatie van het plan van aanpak plaats, inclusief voortgangsrapportage van het voorafgaande jaar zoals beschreven in de samenwerkingsovereenkomst. De Samenwerkingsregio’s richten zich op alle vormen van laadinfrastructuur voor alle typen voertuigen. In iedere regio zijn de betreffende netbeheerders aangesloten. De Netbeheerders leveren een actieve bijdrage aan de voorbereiding en uitvoering van de plannen van aanpak.

2. De noodzaak voor de specifieke uitkering

In de NAL is afgesproken om middelen en capaciteit te organiseren voor het faciliteren en het versnellen van de samenwerking in regionaal verband als een van de maatregelen in het Klimaatakkoord voor duurzame (niet fossiele) vervoersmodaliteiten. In samenwerking met IPO en VNG is een sturingsmodel opgesteld om de afspraken in de NAL uit te voeren. Daarin is een rol voorzien voor regionale projectorganisaties. Deze projectorganisaties kunnen provincies en (inliggende) gemeenten in de Samenwerkingsregio’s ondersteunen bij de realisatie van voldoende laadinfra en uitvoering van de acties die zijn opgenomen in de NAL. De bedoeling is dat de projectorganisaties zich onder meer bezighouden met de voorbereiding en aanbesteding van de uitrol van de laadinfrastructuur. Door bundeling van expertise en het creëren van schaalvoordelen kan de plaatsing van laadpunten worden versneld tegen lagere kosten.

3. De verplichtingen van de specifieke uitkering

De belangrijkste verplichtingen van de specifieke uitkering betreffen de uitvoering van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur, het vastleggen van bestuurlijke afspraken hierover en cofinanciering door de Samenwerkingsregio’s.

Besteding van de uitkering

De uitkering mag uitsluitend besteed worden aan het uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur, zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur, in het bijzonder het opstellen, actualiseren en (doen) uitvoeren van een plan van aanpak.

Bestuurlijk commitment

Toekenning van de uitkering vindt alleen plaats, indien de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur wordt ondertekend.

De cofinanciering houdt in dat de provincies (5) en de vier grote gemeenten (1) in de zes Samenwerkingsregio’s ten minste een gelijke financiële bijdrage leveren aan de uitvoering van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur.

4. De hoogte van de uitkering en de wijze van verdeling

Voor het uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur is door het kabinet € 15 miljoen beschikbaar gesteld. Dit bedrag is verdeeld over de 6 Samenwerkingsregio’s, hierin zijn alle provincies vertegenwoordigd en de G4-gemeenten. Daarmee wordt een brede impuls gegeven aan het investeren in goede en toekomstbestendige laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer.

5. Verhouding tot bestaande regelgeving

Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Financiële-verhoudingswet. Daarnaast zijn de staatssteunregels van belang voor de onderhavige regeling.

Kaderwet subsidie I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet

Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan provincies voor de realisering van snelfietsroutes. In artikel 4.21, derde lid, van de Awb is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van artikel 4.21, derde lid, van de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing is op financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Om die reden is titel 4.2 van de Awb van toepassing op deze regeling. Hierin zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering). Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt, is naast de Kaderwet subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering geregeld.

Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De provincies krijgen een specifieke uitkering voor de planvoorbereiding en uitvoering van openbaar en algemeen toegankelijke infrastructuur die voordeel oplevert voor de samenleving als geheel. Ten aanzien van openbaar toegankelijke infrastructuur heeft de Europese Commissie overwogen dat geen sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten of vervalsing van de mededinging (mededeling staatssteun overwegingen 211 en 212). Voorts wordt de bouw en exploitatie van openbare infrastructuur geacht geen economische activiteit te zijn maar een algemene maatregel van overheidsbeleid (mededeling staatssteun overweging 201).

Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars of degenen die de infrastructuur aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien de begunstigde de aanbestedingsregels volgt. De uitkering aan decentrale overheden is op zichzelf overigens geen staatssteun.

6. Administratieve lasten

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincie en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Dit leidt tot de meest minimale uitvoeringslasten voor zowel de provincies als voor de rijksoverheid.

7. Consultatie

De uitvoering van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur brengt een groot aantal werkzaamheden met zich mee die in nauwe samenspraak met de bestuurlijke partners en de betrokken organisaties moeten worden uitgevoerd. Om de uitvoering te monitoren en te coördineren is de Stuurgroep Nationale Agenda Laadinfrastructuur opgericht1. Deze Stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van in het publiek belang handelende organisaties, te weten decentrale overheden (mede als vertegenwoordigers van de Samenwerkingsregio’s), netbeheerders, een kennisinstelling en het Rijk. De uitgangspunten voor het opzetten en financieren van de Samenwerkingsregio’s door middel van deze regeling zijn tot stand gekomen na uitvoerig overleg binnen deze Stuurgroep. Daarnaast is een conceptregeling in de Stuurgroep besproken. Tijdens het Bestuurlijke overleg MIRT in het najaar van 2018 zijn de afspraken over het opzetten van de regionale samenwerkingsverbanden bekrachtigd. Verdere consultatie, bijvoorbeeld in de vorm van een internetconsultatie, is derhalve niet meer nodig.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De geplande inwerkingtredingsdatum is 1 juli 2020.

Er wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten met betrekking tot de minimum invoeringstermijn. Voor die afwijking wordt verwezen naar aanwijzing 4.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, in dit geval in verband met de spoedig gewenste en begunstigende subsidiëring van provincies en gemeenten in het begrotingsjaar 2020.

De regeling vervalt met ingang van 31 december 2023. Het van toepassing blijven van deze regeling op de uitkeringen heeft te maken met de verantwoording over de besteding van die uitkeringen na genoemde datum.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Definities

In artikel 1 zijn de definities opgenomen.

De belangrijkste is de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur. In deze overeenkomsten zijn de afspraken neergelegd tussen de staatssecretaris, provincies en gemeenten van een Samenwerkingsregio en netbeheerders over de regionale aanpak laadinfrastructuur (RAL), waaronder de subsidiëring van de regio’s met deze regeling en de uitvoering van voornoemde aanpak als belangrijkste subsidieactiviteit.

Artikel 2 Verlening specifieke uitkering

In het eerste lid is bepaald dat de ontvangers een specifieke uitkering verstrekt krijgen voor het opstellen, actualiseren en uitvoeren van een RAL op basis van een plan van aanpak.

In het tweede lid is het maximumbedrag per ontvanger opgenomen. De ontvanger vertegenwoordigt een Samenwerkingsregio met andere decentrale overheden voor wie ingevolge het derde lid de uitkering mede is bestemd. Alle ontvangers en andere decentrale overheden binnen de Samenwerkingsregio’s ontvangen gezamenlijk een bedrag van maximaal € 14.250.000,– euro. Dit bedrag is exclusief 5% BTW en blijkens het vierde lid ook het plafond. Een percentage van 5% BTW (750.000,– op het initieel beschikbare bedrag van 15.000.000,–) is afgedragen aan het BTW-compensatiefonds.

Artikel 3 Aan de uitkering verbonden verplichtingen

De uitkering wordt ingevolge het eerste lid besteed aan het opstellen, actualiseren en uitvoeren van de RAL op basis van een plan van aanpak. Voor de inhoud van het plan van aanpak wordt in het tweede lid verwezen naar de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur. De decentrale overheden van een Samenwerkingsregio maken daarbij volgens het derde lid afspraken met in de regio liggende gemeenten. Op grond van het derde lid stellen de decentrale overheden van een Samenwerkingsregio een bedrag ter beschikking voor het plan van aanpak dat per Samenwerkingsregio van betreffende ontvanger ten minste gelijk is aan de bedragen genoemd in artikel 2, tweede lid. Dit is de cofinanciering. Volgens het vierde lid mag de cofinanciering – naast door de ontvangers en andere decentrale overheden van de Samenwerkingsregio als partijen bij de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur – mede worden opgebracht door binnen de Samenwerkingsregio liggende gemeenten die niet tot de decentrale overheden van die regio behoren (en dus geen partij zijn bij de overeenkomst). Daarbij kunnen in de subsidiebeschikking en bij de verantwoording vaste eenheidsprijzen worden afgesproken voor publieke laadpunten van de RAL die optellen als eigen middelen bij de cofinanciering. Op deze wijze kunnen de bestuurlijke lasten worden beperkt. In het zevende lid is geregeld dat specifieke uitkering en cofinanciering mede kunnen worden aangewend voor inliggende gemeenten die zich inzetten voor het opstellen, actualiseren en uitvoeren van het plan van aanpak. Het achtste lid regelt dat voor verstrekking van een specifieke uitkering de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur moet zijn ondertekend. De planning is dat voorafgaande aan de voorgenomen inwerkingtreding van deze regeling (1 juli 2020) alle overeenkomsten zijn ondertekend. Het negende lid regelt dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt verstrekt, met als belangrijkste verplichting het opstellen, actualiseren en uitvoeren van het plan van aanpak, zijn gerealiseerd voor 31 december 2023.

Artikel 4 Voorschotverlening

De ontvanger verkrijgt binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot verlening van de uitkering een voorschot van 100% van de specifieke uitkering die gelijktijdig met de uitkering wordt verleend.

Artikel 5 Verantwoording

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincies of gemeenten en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Artikel 6 Ambtshalve vaststelling

De staatssecretaris stelt de specifieke uitkering binnen een 6 maanden na de in artikel 7, tweede lid, genoemde datum van 31 december 2023 ambtshalve vast. Dit is ook de termijn waarbinnen de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering wordt verstrekt, moeten zijn uitgevoerd volgens artikel 3, negende lid.

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan de uitkering lager worden vastgesteld indien de activiteiten niet (geheel) of niet tijdig zijn uitgevoerd of niet aan de verplichtingen is voldaan. Dit zijn d activiteiten en verplichtingen die in artikel 3 van de regeling zijn opgenomen.

Eventueel onverschuldigd verstrekte bedragen van de uitkering of voorschotten kunnen op grond van artikel 4:57 Awb binnen vijf jaar na het besluit tot vaststelling worden teruggevorderd.

Artikel 7 Inwerkingtreding en horizonbepaling

Een toelichting op de inwerkingtreding en horizonbepaling is opgenomen in het algemeen deel van deze toelichting.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven