TOELICHTING
Algemeen deel
1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering
Het aantal elektrische voertuigen neemt een vlucht. Dit Kabinet heeft de ambitie dat
in 2030 alle nieuw verkochte auto’s emissieloos zijn. Die ontwikkeling vraagt om een
slim, dekkend, toegankelijk en betrouwbaar netwerk van laadpunten. Om deze reden is
de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) opgesteld waarin bedrijven, netbeheerders,
decentrale overheden en het Rijk afspraken hebben gemaakt om de benodigde versnelling
van de uitrol van laadinfrastructuur te realiseren. Volgens prognoses die voortkomen
uit doelen van het Regeerakkoord en Klimaatakkoord zal het aantal elektrische personenvoertuigen
stijgen naar 1,9 miljoen voertuigen in 2030. Dat betekent dat het aantal publieke
laadpunten moet stijgen van bijna 50.000 nu naar 400.000 laadpunten in 2030. Het realiseren
van die ambitie is voor alle partijen die betrokken zijn bij de uitrol van laadinfrastructuur
een enorme uitdaging. Gemeenten en provincies spelen sinds de start van het elektrisch
rijden een belangrijke rol in de realisatie van laadinfrastructuur. In de loop van
de tijd zijn steeds meer samenwerkingsverbanden ontstaan tussen gemeenten vanwege
schaalvoordeel. Gezien de snelgroeiende laadbehoefte ligt het voor de hand om de regio’s
die nu al samenwerken bij het realiseren van publiek toegankelijke laadinfrastructuur
verder te ontwikkelen en te versterken zodat alle gemeenten in Nederland ondersteuning
kunnen krijgen en er een gemeenschappelijk kader ontstaat. De Samenwerkingsregio’s
zijn als volgt opgebouwd:
-
− Noord-Holland, Utrecht, Flevoland (MRA-Elektrisch)
-
− Friesland, Groningen, Drenthe
-
− Zeeland, Zuid-Holland
-
− Gelderland, Overijssel
-
− Noord-Brabant, Limburg
-
− G4 steden, Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht,
Met iedere Samenwerkingsregio worden afspraken gemaakt die zijn opgenomen in een Samenwerkingsovereenkomst
Regionale Aanpak Laadinfrastructuur. Na ondertekening van Samenwerkingsovereenkomsten
stellen de Samenwerkingsregio’s plannen van aanpak op. In deze plannen van aanpak
staan activiteiten benoemd die de regio’s gaan uitvoeren om de benodigde versnelling
van de uitrol van laadinfrastructuur te realiseren. Vanaf 2021 vindt jaarlijks op
1 maart of eerder een actualisatie van het plan van aanpak plaats, inclusief voortgangsrapportage
van het voorafgaande jaar zoals beschreven in de samenwerkingsovereenkomst. De Samenwerkingsregio’s
richten zich op alle vormen van laadinfrastructuur voor alle typen voertuigen. In
iedere regio zijn de betreffende netbeheerders aangesloten. De Netbeheerders leveren
een actieve bijdrage aan de voorbereiding en uitvoering van de plannen van aanpak.
2. De noodzaak voor de specifieke uitkering
In de NAL is afgesproken om middelen en capaciteit te organiseren voor het faciliteren
en het versnellen van de samenwerking in regionaal verband als een van de maatregelen
in het Klimaatakkoord voor duurzame (niet fossiele) vervoersmodaliteiten. In samenwerking
met IPO en VNG is een sturingsmodel opgesteld om de afspraken in de NAL uit te voeren.
Daarin is een rol voorzien voor regionale projectorganisaties. Deze projectorganisaties
kunnen provincies en (inliggende) gemeenten in de Samenwerkingsregio’s ondersteunen
bij de realisatie van voldoende laadinfra en uitvoering van de acties die zijn opgenomen
in de NAL. De bedoeling is dat de projectorganisaties zich onder meer bezighouden
met de voorbereiding en aanbesteding van de uitrol van de laadinfrastructuur. Door
bundeling van expertise en het creëren van schaalvoordelen kan de plaatsing van laadpunten
worden versneld tegen lagere kosten.
3. De verplichtingen van de specifieke uitkering
De belangrijkste verplichtingen van de specifieke uitkering betreffen de uitvoering
van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur, het vastleggen van bestuurlijke afspraken
hierover en cofinanciering door de Samenwerkingsregio’s.
Besteding van de uitkering
De uitkering mag uitsluitend besteed worden aan het uitvoeren van de Regionale Aanpak
Laadinfrastructuur, zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak
Laadinfrastructuur, in het bijzonder het opstellen, actualiseren en (doen) uitvoeren
van een plan van aanpak.
Bestuurlijk commitment
Toekenning van de uitkering vindt alleen plaats, indien de Samenwerkingsovereenkomst
Regionale Aanpak Laadinfrastructuur wordt ondertekend.
De cofinanciering houdt in dat de provincies (5) en de vier grote gemeenten (1) in
de zes Samenwerkingsregio’s ten minste een gelijke financiële bijdrage leveren aan
de uitvoering van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur.
4. De hoogte van de uitkering en de wijze van verdeling
Voor het uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur is door het kabinet
€ 15 miljoen beschikbaar gesteld. Dit bedrag is verdeeld over de 6 Samenwerkingsregio’s,
hierin zijn alle provincies vertegenwoordigd en de G4-gemeenten. Daarmee wordt een
brede impuls gegeven aan het investeren in goede en toekomstbestendige laadinfrastructuur
voor elektrisch vervoer.
5. Verhouding tot bestaande regelgeving
Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet
subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Financiële-verhoudingswet.
Daarnaast zijn de staatssteunregels van belang voor de onderhavige regeling.
Kaderwet subsidie I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet
Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan provincies
voor de realisering van snelfietsroutes. In artikel 4.21, derde lid, van de Awb is
bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is op de aanspraak
op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift
dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van artikel 4.21,
derde lid, van de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing is op
financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld. Om die reden is titel 4.2 van de Awb van toepassing op deze regeling.
Hierin zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers
zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering). Omdat
op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt, is naast de Kaderwet
subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording van de specifieke
uitkering geregeld.
Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De provincies
krijgen een specifieke uitkering voor de planvoorbereiding en uitvoering van openbaar
en algemeen toegankelijke infrastructuur die voordeel oplevert voor de samenleving
als geheel. Ten aanzien van openbaar toegankelijke infrastructuur heeft de Europese
Commissie overwogen dat geen sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen
de lidstaten of vervalsing van de mededinging (mededeling staatssteun overwegingen
211 en 212). Voorts wordt de bouw en exploitatie van openbare infrastructuur geacht
geen economische activiteit te zijn maar een algemene maatregel van overheidsbeleid
(mededeling staatssteun overweging 201).
Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun
verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars of degenen die de infrastructuur
aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien de
begunstigde de aanbestedingsregels volgt. De uitkering aan decentrale overheden is
op zichzelf overigens geen staatssteun.
6. Administratieve lasten
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincie
en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Dit leidt
tot de meest minimale uitvoeringslasten voor zowel de provincies als voor de rijksoverheid.
7. Consultatie
De uitvoering van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur brengt een groot aantal werkzaamheden
met zich mee die in nauwe samenspraak met de bestuurlijke partners en de betrokken
organisaties moeten worden uitgevoerd. Om de uitvoering te monitoren en te coördineren
is de Stuurgroep Nationale Agenda Laadinfrastructuur opgericht1. Deze Stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van in het publiek belang handelende
organisaties, te weten decentrale overheden (mede als vertegenwoordigers van de Samenwerkingsregio’s),
netbeheerders, een kennisinstelling en het Rijk. De uitgangspunten voor het opzetten
en financieren van de Samenwerkingsregio’s door middel van deze regeling zijn tot
stand gekomen na uitvoerig overleg binnen deze Stuurgroep. Daarnaast is een conceptregeling
in de Stuurgroep besproken. Tijdens het Bestuurlijke overleg MIRT in het najaar van
2018 zijn de afspraken over het opzetten van de regionale samenwerkingsverbanden bekrachtigd.
Verdere consultatie, bijvoorbeeld in de vorm van een internetconsultatie, is derhalve
niet meer nodig.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De geplande inwerkingtredingsdatum is
1 juli 2020.
Er wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten met betrekking tot
de minimum invoeringstermijn. Voor die afwijking wordt verwezen naar aanwijzing 4.17,
vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, in dit
geval in verband met de spoedig gewenste en begunstigende subsidiëring van provincies
en gemeenten in het begrotingsjaar 2020.
De regeling vervalt met ingang van 31 december 2023. Het van toepassing blijven van
deze regeling op de uitkeringen heeft te maken met de verantwoording over de besteding
van die uitkeringen na genoemde datum.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Definities
In artikel 1 zijn de definities opgenomen.
De belangrijkste is de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur. In deze overeenkomsten zijn de afspraken neergelegd tussen de staatssecretaris,
provincies en gemeenten van een Samenwerkingsregio en netbeheerders over de regionale
aanpak laadinfrastructuur (RAL), waaronder de subsidiëring van de regio’s met deze
regeling en de uitvoering van voornoemde aanpak als belangrijkste subsidieactiviteit.
Artikel 2 Verlening specifieke uitkering
In het eerste lid is bepaald dat de ontvangers een specifieke uitkering verstrekt
krijgen voor het opstellen, actualiseren en uitvoeren van een RAL op basis van een
plan van aanpak.
In het tweede lid is het maximumbedrag per ontvanger opgenomen. De ontvanger vertegenwoordigt
een Samenwerkingsregio met andere decentrale overheden voor wie ingevolge het derde
lid de uitkering mede is bestemd. Alle ontvangers en andere decentrale overheden binnen
de Samenwerkingsregio’s ontvangen gezamenlijk een bedrag van maximaal € 14.250.000,–
euro. Dit bedrag is exclusief 5% BTW en blijkens het vierde lid ook het plafond. Een
percentage van 5% BTW (750.000,– op het initieel beschikbare bedrag van 15.000.000,–)
is afgedragen aan het BTW-compensatiefonds.
Artikel 3 Aan de uitkering verbonden verplichtingen
De uitkering wordt ingevolge het eerste lid besteed aan het opstellen, actualiseren
en uitvoeren van de RAL op basis van een plan van aanpak. Voor de inhoud van het plan
van aanpak wordt in het tweede lid verwezen naar de Samenwerkingsovereenkomst Regionale
Aanpak Laadinfrastructuur. De decentrale overheden van een Samenwerkingsregio maken
daarbij volgens het derde lid afspraken met in de regio liggende gemeenten. Op grond
van het derde lid stellen de decentrale overheden van een Samenwerkingsregio een bedrag
ter beschikking voor het plan van aanpak dat per Samenwerkingsregio van betreffende
ontvanger ten minste gelijk is aan de bedragen genoemd in artikel 2, tweede lid. Dit
is de cofinanciering. Volgens het vierde lid mag de cofinanciering – naast door de
ontvangers en andere decentrale overheden van de Samenwerkingsregio als partijen bij de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak
Laadinfrastructuur – mede worden opgebracht door binnen de Samenwerkingsregio liggende
gemeenten die niet tot de decentrale overheden van die regio behoren (en dus geen
partij zijn bij de overeenkomst). Daarbij kunnen in de subsidiebeschikking en bij
de verantwoording vaste eenheidsprijzen worden afgesproken voor publieke laadpunten
van de RAL die optellen als eigen middelen bij de cofinanciering. Op deze wijze kunnen
de bestuurlijke lasten worden beperkt. In het zevende lid is geregeld dat specifieke
uitkering en cofinanciering mede kunnen worden aangewend voor inliggende gemeenten
die zich inzetten voor het opstellen, actualiseren en uitvoeren van het plan van aanpak.
Het achtste lid regelt dat voor verstrekking van een specifieke uitkering de Samenwerkingsovereenkomst
Regionale Aanpak Laadinfrastructuur moet zijn ondertekend. De planning is dat voorafgaande
aan de voorgenomen inwerkingtreding van deze regeling (1 juli 2020) alle overeenkomsten
zijn ondertekend. Het negende lid regelt dat de activiteiten waarvoor de specifieke
uitkering wordt verstrekt, met als belangrijkste verplichting het opstellen, actualiseren
en uitvoeren van het plan van aanpak, zijn gerealiseerd voor 31 december 2023.
Artikel 4 Voorschotverlening
De ontvanger verkrijgt binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot verlening
van de uitkering een voorschot van 100% van de specifieke uitkering die gelijktijdig
met de uitkering wordt verleend.
Artikel 5 Verantwoording
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincies
of gemeenten en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
Artikel 6 Ambtshalve vaststelling
De staatssecretaris stelt de specifieke uitkering binnen een 6 maanden na de in artikel
7, tweede lid, genoemde datum van 31 december 2023 ambtshalve vast. Dit is ook de
termijn waarbinnen de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering wordt verstrekt,
moeten zijn uitgevoerd volgens artikel 3, negende lid.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan de uitkering lager worden vastgesteld
indien de activiteiten niet (geheel) of niet tijdig zijn uitgevoerd of niet aan de
verplichtingen is voldaan. Dit zijn d activiteiten en verplichtingen die in artikel
3 van de regeling zijn opgenomen.
Eventueel onverschuldigd verstrekte bedragen van de uitkering of voorschotten kunnen
op grond van artikel 4:57 Awb binnen vijf jaar na het besluit tot vaststelling worden
teruggevorderd.
Artikel 7 Inwerkingtreding en horizonbepaling
Een toelichting op de inwerkingtreding en horizonbepaling is opgenomen in het algemeen
deel van deze toelichting.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer