Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 juni 2020, nr. 2929723, houdende instelling van het adviescollege onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten (Regeling instelling adviescollege onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten)

De Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

BESLUITEN:

Artikel 1

Er is een adviescollege onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten.

Artikel 2

Het adviescollege heeft tot taak de Minister voor Rechtsbescherming te adviseren over de mogelijkheden om te komen tot een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor vergoeding van en tegemoetkoming in schade van slachtoffers van strafbare feiten en over de rol van de overheid ten opzichte van schade van slachtoffers van strafbare feiten.

Artikel 3

Het adviescollege bestaat uit maximaal vijf leden plus een voorzitter.

Artikel 4

  • 1. Het adviescollege brengt zijn advies uit voor 1 februari 2021 aan de Minister voor Rechtsbescherming.

  • 2. Na het uitbrengen van het advies is het adviescollege opgeheven.

Artikel 5

De archiefbescheiden van het adviescollege worden na zijn opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juli 2021.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling instelling adviescollege onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties R.W. Knops

TOELICHTING

Inleiding

De onderhavige regeling strekt tot instelling van het adviescollege onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten. Dit adviescollege wordt gevraagd advies uit te brengen over de mogelijkheden om te komen tot een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor vergoeding van en tegemoetkoming in schade van slachtoffers van strafbare feiten en over de rol van de overheid ten opzichte van de schade van slachtoffers van strafbare feiten.

Achtergrond

De vergoeding van schade is een belangrijk onderdeel van het recht doen aan slachtoffers. Enerzijds omdat dit bijdraagt aan materieel herstel. Maar net zo belangrijk is het feit dat schadevergoeding een vorm van erkenning biedt voor wat het slachtoffer is aangedaan.

Met een zekere regelmaat wordt gewezen op onevenwichtigheden en mogelijk onrechtvaardige uitkomsten van het huidige, in de tijd organisch gegroeide stelsel van schadevergoedingsregelingen. Zo kunnen slachtoffers met eenvoudige schades zich voegen in het strafproces, waarbij de schadevergoedingsmaatregel en daarmee inning door het CJIB en de voorschotregeling van toepassing zijn. Slachtoffers met complexe schades moeten vaak naar de civiele rechter omdat de strafrechter oordeelt dat behandeling van de schadeclaim een te grote belasting van het strafproces zou betekenen. Dit is een langdurige procedure, waarbij het slachtoffer griffierechten moet betalen, zelf zorg moet dragen voor de inning van de schadevergoeding en de voorschotregeling niet van toepassing is. Als de dader geen vermogen heeft, is het incassorisico voor het slachtoffer.

Ook is de schadevergoeding die een slachtoffer krijgt afhankelijk van het feit of er wel of geen dader bekend is en of de dader wordt veroordeeld. Als bij een veroordeling de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, is voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven de ongemaximeerde voorschotregeling van toepassing. Voor overige delicten geldt dat de voorschotregeling gemaximeerd is tot € 5.000,–. De overheid draagt het incassorisico van de vooruitbetaalde vergoedingen. Als de dader niet bekend of niet veroordeeld is, rest alleen een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven met een maximum van € 35.000,-. De ernst van het letsel is hierbij bepalend voor de hoogte. Gemiddeld keert het Schadefonds € 4.000,- uit. Dit is geen vergoeding van de schade, maar een tegemoetkoming in de kosten op basis van solidariteit met slachtoffers van in Nederland gepleegde geweldsmisdrijven met ernstig letsel. De reikwijdte van het Schadefonds is de afgelopen jaren uitgebreid, waarbij de vraag rijst hoe ver de solidariteit van de overheid moet reiken.

De vraag rijst ook of de ernst van het delict en/of de ernst van het letsel bepalend moet zijn bij een schaderegeling. Daarnaast is de vraag hoe schade als gevolg van een strafbaar feit zich verhoudt tot andere soorten schade, zoals schade als gevolg van een ongeval, ziekte of natuurramp. En wat de rol van de overheid bij deze kwesties is. Tenslotte wijzen (slachtoffer)advocaten op grote verschillen tussen rechtbanken in de toewijzing van schadeclaims, nog afgezien van verschillen in de hoogte van de claims in vergelijkbare situaties.

Adviescollege

Als gevolg van het in de tijd organisch gegroeide stelsel van schadeverhaal voor slachtoffers van strafbare feiten, is een systeem ontstaan dat niet op alle onderdelen als rechtvaardig en evenwichtig wordt beschouwd. Kleine reparaties in het huidige schadesysteem bieden geen soelaas. Oplossingen voor de langere termijn vragen om een evenwichtige en breed georiënteerde afweging van de belangen van alle betrokkenen: slachtoffers (waaronder nabestaanden en naasten), daders, verzekeraars en de betaalbaarheid voor de maatschappij in het licht van bestaande collectieve voorzieningen. Voor een multidisciplinaire advisering over een integrale herziening van het schadestelsel is het wenselijk en noodzakelijk een beroep te doen op onafhankelijke, externe deskundigheid vanuit verschillende achtergronden zoals juridisch, victimologisch en bestuurlijk. Voor het verkrijgen van een onafhankelijk oordeel geldt als wezenlijke voorwaarde dat het college met voldoende afstand naar de adviesaanvraag kan kijken, en dus niet zelf werkzaam is op het departement of anderszins belang heeft bij een bepaalde uitkomst van de advisering.

Het adviescollege heeft tot taak te adviseren over de mogelijkheden om te komen tot een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor vergoeding van en tegemoetkoming in schade van slachtoffers van strafbare feiten en over de rol van de overheid ten opzichte van schade van slachtoffers van strafbare feiten. Een vraag die daarbij gesteld kan worden is wat de rol van de overheid is ten opzichte van schade van slachtoffers in het algemeen en ten opzichte van slachtoffers van strafbare feiten (van ernstige aard en met ernstige gevolgen) in het bijzonder. Tevens is van belang welke mate van solidariteit van de samenleving jegens slachtoffers verlangd kan worden. Als bezien wordt hoe tot een afgewogen en consistent stelsel te komen, zullen elementen als rechtvaardigheid, evenwichtigheid, toekomstbestendigheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid in ogenschouw moeten worden genomen. Ook is van belang dat secundaire victimisatie zoveel mogelijk wordt voorkomen.

In dit verband spelen ook onderwerpen als het uitgangspunt dat de dader aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer lijdt, de verhouding tussen civiel- en strafrecht en bestaande andere voorzieningen als sociale zekerheid en de verplichte en meer of minder gangbare niet-verplichte verzekeringen. Voorstelbaar is dat het college zich oriënteert op een aantal relevante schadestelsels in ons omringende landen en daarbij ook kijkt naar solidariteit gebaseerd op territorialiteit van het misdrijf versus nationaliteit of het ingezetene zijn van het slachtoffer.

Voorts is van belang dat rekening wordt gehouden met de EU Richtlijnen betreffende de schadevergoeding aan slachtoffers van misdrijven (Richtlijn schadevergoeding uit 2004 en Richtlijn minimumnormen uit 2012) en verwachte ontwikkelingen daarin.

Onder een betaalbaar stelsel wordt verstaan dat dit past binnen de bestaande financiële kaders voor slachtofferregelingen en de uitvoering daarvan. Zaak is dat in ieder geval één van de mogelijkheden in het advies binnen de bestaande financiële kaders past en dat overige mogelijkheden zoveel als mogelijk aansluiten bij deze kaders. Daarbij dient dan te worden uitgewerkt hoe de betaalbaarheid van het stelsel gegarandeerd blijft bijvoorbeeld door mechanismes/drempels te bezien.

In beginsel wordt uitgegaan van een college van vijf leden, inclusief voorzitter. In artikel 3 van de regeling is ervoor gekozen het maximum aantal leden, inclusief voorzitter op zes te stellen. Op die manier is er ruimte voor een extra collegelid als blijkt dat extra expertise noodzakelijk is.

De specifieke taakopdracht waarin de onderhavige regeling voorziet valt buiten het bereik en de inhoudelijke expertise van de bestaande adviescolleges zoals de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Dit college richt zich voornamelijk op de ondersteuning van de overheid bij de zorg voor justitiabelen en jongeren. Tegen die achtergrond is gekozen voor de instelling van een nieuw, eenmalig adviescollege met een afgebakende opdracht. Aangezien de advisering betrekking heeft op het te voeren beleid, is sprake van een adviescollege in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarom medeondertekenaar van deze regeling.

Na het uitbrengen van het advies wordt het adviescollege conform het bepaalde in artikel vier, tweede lid, van deze regeling, van rechtswege opgeheven.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties R.W. Knops

Naar boven