TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
In 2019 is de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015 geëvalueerd, de evaluatie is openbaar
gemaakt.1 Uit de evaluatie blijkt dat de gebruikers over het algemeen positief oordelen over
de activiteiten die de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel
(CAOP) met de subsidie uitvoert. Bovendien zijn de evaluatoren van mening dat alternatieve
aanbieders op de markt voor de ondersteuning van commissies duurder zijn.
Naar aanleiding van de conclusies uit de evaluatie, is in de zomer van 2019 besloten
om de subsidie voor onderzoek en voorlichting op het terrein van arbeidszaken bij
de overheid af te bouwen, met inachtneming van de contractuele verplichtingen die
de stichting Leerstoelen CAOP heeft richting de leerstoelhouders van de Ien Dales
Leerstoel en de Albeda Leerstoel. Dit betekent dat de stichting tot en met 2022 nog
subsidie kan aanvragen voor deze activiteiten. De regeling voorziet in deze mogelijkheid
door het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel b. In de regeling is de term
arbeidszaken consequent doorgevoerd, ter vervanging van de term ‘arbeidsverhoudingen’.
Dit om duidelijker te maken dat hier niet specifiek wordt verwezen naar één leerstoel
(de Albeda Leerstoel – Arbeidsverhoudingen in de Publieke Sector). Het betreft geen
inhoudelijke wijziging.
De activiteiten die worden gesubsidieerd en de criteria waaronder die subsidiëring
plaatsvindt, zijn in belangrijke mate dezelfde als in de Subsidieregeling Stichting
CAOP 2015. Belangrijk verschil is de toevoeging van de ondersteuning van de geschillencommissie
zoals benoemd in de cao Rijk (01-01-2020 t/m 30-06-2020). De opstart van de geschillencommissie
wordt voor de jaren 2020 en 2021 vanuit de subsidie gefaciliteerd. In deze periode
zal worden bezien hoe de ondersteuning van de geschillencommissie na 2021 structureel
vormgegeven kan worden. De activiteiten van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering
voor het Rijk zijn opgegaan in deze geschillencommissie. Defensie blijft gebruikmaken
van deze commissie. De Onderzoeksraad Integriteit Overheid is per 1 juli 2016 overgegaan
naar het Huis voor Klokkenluiders en is niet meer opgenomen in deze subsidieregeling.
Mede met het oog op de gemaakte afspraken omtrent de afbouw van de leerstoelen en
de tijdelijke afspraken over de ondersteuning van de geschillencommissie, is er besloten
om deze regeling een looptijd van drie jaar te geven. In deze periode, zal er mede
naar aanleiding van de conclusies uit de evaluatie, ook worden bekeken hoe de vorm
van de samenwerking na die drie jaar het beste vormgegeven kan worden.
Doordat er jaarlijks een gedetailleerd activiteitenplan en een gedetailleerde begroting
ingediend moeten worden en na afloop van het boekjaar een gedetailleerde verantwoording,
biedt de regeling ruimte om sturend te kunnen optreden. Zoals ook voorgesteld in de
evaluatie, is er een inhoudelijke wijziging doorgevoerd door een derde lid aan artikel
2 toe te voegen. Het hier bepaalde maakt expliciet duidelijk dat alleen de noodzakelijk
kosten voor subsidiëring in aanmerking komen en verplicht de stichting hier expliciet
op in te gaan bij de subsidieaanvraag en het verzoek tot subsidievaststelling. Deze
wijziging wordt verder in het artikelsgewijze deel toegelicht.
Een ontwerp van de regeling is op grond van artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet
2016 op 19 november 2019 overgelegd aan de Tweede Kamer.
2. Overgang en inwerkingtreding
De Subsidieregeling Stichting CAOP 2015 had een looptijd tot februari 2020. Ten behoeve
van de overzichtelijkheid van de uitvoering van de subsidieregeling is het wenselijk
gebleken om de vervaldatum van de onderhavige regeling op 1 januari 2023 te bepalen.
Vanwege de eerder genoemde wijzigingen ten opzichte van de Subsidieregeling Stichting
CAOP 2015, is ervoor gekozen om een nieuwe regeling vast te stellen per februari 2020
in plaats van de oude regeling te verlengen.
Op grond van artikel 2, tweede lid, wordt de subsidie per boekjaar (kalenderjaar)
verstrekt. Omdat in de maand januari 2020 de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015
nog gold en in de overige maanden van 2020 de onderhavige regeling geldt, zal de subsidie
over het boekjaar 2020 voor de maand januari 2020 worden verstrekt op grond van de
Subsidieregeling Stichting CAOP 2015, en voor de maanden februari tot en met december
2020 zal de subsidie worden verstrekt op grond van de Subsidieregeling Stichting CAOP
2020.
II. Artikelsgewijs
Artikel 2
In dit artikel wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor
de subsidie kan worden aangewend. De omschrijving van de activiteiten is bewust globaal
gehouden. Dit past in het algemene beleid van BZK om specifieke bepalingen in subsidieregelingen
zoveel als mogelijk te beperken. De goedkeuring van het activiteitenplan biedt voldoende
mogelijkheid om de activiteiten in lijn te brengen met de wensen van de minister.
De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.
Aan het eerste lid, onderdeel a, is het woord ‘inhoudelijke’ toegevoegd, omdat de
stichting de leden van de verschillende commissies ook voorziet van inhoudelijk/juridisch
advies. Met deze toevoeging wordt de regeling in overeenstemming gebracht met de praktijk,
het betreft dus geen inhoudelijke wijziging.
Naar aanleiding van de evaluatie van de subsidieregeling uit 2019 is het derde lid
toegevoegd. Hierin wordt bepaald dat de minister enkel de voor de activiteiten noodzakelijk gemaakte kosten subsidieert. Tot voorheen was het zo dat de minister de feitelijke kosten subsidieerde. Het hier bepaalde vraagt van de stichting om goed te motiveren
waarom een bepaalde inzet (de functiezwaarte van de ingezette medewerker en de duur
van de werkzaamheden) op de verschillende activiteiten noodzakelijk is of was en geeft
een prikkel om de activiteiten met de meest efficiënte inzet uit te voeren.
Artikel 3
Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit)
kan de subsidie worden verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële
regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. De subsidie is maximaal het bedrag
dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt.
Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven
die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die
de stichting met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins
genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse
subsidie.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling
een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de stichting
de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie
in feite tevens het subsidieplafond.
Artikel 4
Op de verstrekking van de subsidie aan de stichting zijn behalve de bepalingen van
het Kaderbesluit de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 4 heeft betrekking op de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening
voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend.
Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend
met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag
de volgende bescheiden:
-
a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;
-
b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie
wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;
-
c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
-
d. een tijdsplanning van de activiteit;
-
e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie
wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;
-
f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting
staat;
-
g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel.
De onder c genoemde begroting moet op grond van artikel 2, derde lid, van deze regeling
voorzien in een onderbouwing van de noodzaak van de gemaakte kosten voor het uitvoeren
van de betreffende activiteiten.
In het eerste lid is de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening
voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend bepaald voor 1 oktober voorafgaand
aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft. Dit komt overeen met het
voorschrift in artikel 4 van de oude regeling.
In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister
moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer
de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22,
eerste lid, van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari van het volgende jaar beslist
te hebben over de subsidieverlening.
Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan
de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende
bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g,
van het Kaderbesluit).
Artikel 6
De aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk op 1 april van het jaar na het
kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft te worden ingediend. Net
als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt
van een daartoe beschikbaar gesteld formulier; op dit formulier wordt aangegeven welke
gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag
en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).
De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen
22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.
Artikel 7
In dit artikel wordt de mogelijkheid geregeld tot het vormen van een egalisatiereserve
van maximaal 10% van het jaarlijkse subsidiebedrag. Het vierde lid bepaalt dat de
egalisatiereserve uitsluitend wordt aangewend voor kosten die direct samenhangen met
de gesubsidieerde activiteiten. Ingevolge artikel 21, onderdeel e, van het Kaderbesluit
moet de egalisatiereserve zo veilig mogelijk worden beheerd; de gelden mogen bijvoorbeeld
niet risicovol worden belegd.
Na de looptijd van deze ministeriële regeling dient de totale egalisatiereserve te
worden teruggestort op de bankrekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties. Het betreft immers subsidiegelden die niet zijn besteed. Indien
er na afloop van deze subsidieregeling een nieuwe subsidieregeling wordt opgesteld,
kan (een deel van) de egalisatiereserve in het kader van die nieuwe regeling als egalisatiereserve
worden aangewend voor activiteiten die alsdan worden gesubsidieerd.
Artikel 8
Deze overgangsbepaling zorgt ervoor dat subsidie verleend op grond van de Subsidieregeling
Stichting CAOP 2015 onder de werking van deze regeling wordt gebracht. Ten aanzien
van de vaststelling van subsidies aangevraagd voor 1 januari 2020 is bepaald dat artikel
2, derde lid, niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat het nieuwe vereiste
dat van de stichting vraagt om goed te motiveren waarom een bepaalde inzet (de functiezwaarte
van de ingezette medewerker en de duur van de werkzaamheden) op de verschillende activiteiten
noodzakelijk is of was, nog niet geldt voor de subsidieaanvraag voor en de subsidievaststelling
over de subsidiejaren 2019 en 2020.
Artikel 9
Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 moet een subsidieregeling
van het Rijk een tijdstip bevatten waarop die regeling vervalt. Dit tijdstip mag niet
later vallen dan het tijdstip vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling.
In verband hiermee is in artikel 11 van de onderhavige regeling een horizonbepaling
opgenomen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops