Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 januari 2020, nr. 2019-0000507024, houdende regels voor de subsidiëring van de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (Subsidieregeling Stichting CAOP 2020)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel d, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, zevende lid, 11, tweede lid, 18, eerste lid, en 22, vierde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder stichting: Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP).

Artikel 2

  • 1. Onze Minister verstrekt aan de stichting een subsidie voor kosten die direct samenhangen met de volgende activiteiten:

    • a. de secretariële, inhoudelijke en administratieve ondersteuning van:

      • 1°. de Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst;

      • 2°. de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid en de daaronder ressorterende commissies;

      • 3°. de Bedrijfscommissie Overheid;

      • 4°. de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren;

      • 5°. de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering;

      • 6°. de Adviescommissie Veiligheidsonderzoeken;

      • 7°. de geschillencommissie;

    • b. onderzoek en voorlichting op het terrein van arbeidszaken bij de overheid; en

    • c. het verrichten van faciliterende werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van het overheidsbeleid op het terrein van arbeidszaken overheidspersoneel.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3. De minister verstrekt subsidie voor de kosten die noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde activiteiten. De stichting onderbouwt in de aanvraag tot subsidieverlening de noodzaak van de te verwachten kosten en onderbouwt in de aanvraag tot subsidievaststelling de noodzaak van de feitelijk gemaakte kosten voor de activiteiten.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

Artikel 4

De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening in voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 5

  • 1. De minister verstrekt op de subsidie een voorschot dat gelijk is aan de verleende subsidie.

  • 2. Het voorschot wordt binnen zes weken na de beschikking tot subsidieverlening uitbetaald.

Artikel 6

De stichting dient de aanvraag tot subsidievaststelling in voor 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 7

  • 1. De stichting vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend, komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3. De hoogte van de egalisatiereserve is ten hoogste 10% van het subsidiebedrag voor het betreffende boekjaar. Indien op 31 december van een boekjaar de egalisatiereserve meer dan 10% van het over dat jaar verstrekte subsidiebedrag bedraagt, dient het meerdere teruggestort te worden op de bankrekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4. De egalisatiereserve wordt uitsluitend aangewend voor kosten die direct samenhangen met de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 8

Een subsidie die is verleend krachtens de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015 wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling. Artikel 2, derde lid, is niet van toepassing op de vaststelling van de subsidies die zijn aangevraagd voor 1 januari 2020.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2020 en vervalt met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Stichting CAOP 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

In 2019 is de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015 geëvalueerd, de evaluatie is openbaar gemaakt.1 Uit de evaluatie blijkt dat de gebruikers over het algemeen positief oordelen over de activiteiten die de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) met de subsidie uitvoert. Bovendien zijn de evaluatoren van mening dat alternatieve aanbieders op de markt voor de ondersteuning van commissies duurder zijn.

Naar aanleiding van de conclusies uit de evaluatie, is in de zomer van 2019 besloten om de subsidie voor onderzoek en voorlichting op het terrein van arbeidszaken bij de overheid af te bouwen, met inachtneming van de contractuele verplichtingen die de stichting Leerstoelen CAOP heeft richting de leerstoelhouders van de Ien Dales Leerstoel en de Albeda Leerstoel. Dit betekent dat de stichting tot en met 2022 nog subsidie kan aanvragen voor deze activiteiten. De regeling voorziet in deze mogelijkheid door het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel b. In de regeling is de term arbeidszaken consequent doorgevoerd, ter vervanging van de term ‘arbeidsverhoudingen’. Dit om duidelijker te maken dat hier niet specifiek wordt verwezen naar één leerstoel (de Albeda Leerstoel – Arbeidsverhoudingen in de Publieke Sector). Het betreft geen inhoudelijke wijziging.

De activiteiten die worden gesubsidieerd en de criteria waaronder die subsidiëring plaatsvindt, zijn in belangrijke mate dezelfde als in de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015. Belangrijk verschil is de toevoeging van de ondersteuning van de geschillencommissie zoals benoemd in de cao Rijk (01-01-2020 t/m 30-06-2020). De opstart van de geschillencommissie wordt voor de jaren 2020 en 2021 vanuit de subsidie gefaciliteerd. In deze periode zal worden bezien hoe de ondersteuning van de geschillencommissie na 2021 structureel vormgegeven kan worden. De activiteiten van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering voor het Rijk zijn opgegaan in deze geschillencommissie. Defensie blijft gebruikmaken van deze commissie. De Onderzoeksraad Integriteit Overheid is per 1 juli 2016 overgegaan naar het Huis voor Klokkenluiders en is niet meer opgenomen in deze subsidieregeling.

Mede met het oog op de gemaakte afspraken omtrent de afbouw van de leerstoelen en de tijdelijke afspraken over de ondersteuning van de geschillencommissie, is er besloten om deze regeling een looptijd van drie jaar te geven. In deze periode, zal er mede naar aanleiding van de conclusies uit de evaluatie, ook worden bekeken hoe de vorm van de samenwerking na die drie jaar het beste vormgegeven kan worden.

Doordat er jaarlijks een gedetailleerd activiteitenplan en een gedetailleerde begroting ingediend moeten worden en na afloop van het boekjaar een gedetailleerde verantwoording, biedt de regeling ruimte om sturend te kunnen optreden. Zoals ook voorgesteld in de evaluatie, is er een inhoudelijke wijziging doorgevoerd door een derde lid aan artikel 2 toe te voegen. Het hier bepaalde maakt expliciet duidelijk dat alleen de noodzakelijk kosten voor subsidiëring in aanmerking komen en verplicht de stichting hier expliciet op in te gaan bij de subsidieaanvraag en het verzoek tot subsidievaststelling. Deze wijziging wordt verder in het artikelsgewijze deel toegelicht.

Een ontwerp van de regeling is op grond van artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 op 19 november 2019 overgelegd aan de Tweede Kamer.

2. Overgang en inwerkingtreding

De Subsidieregeling Stichting CAOP 2015 had een looptijd tot februari 2020. Ten behoeve van de overzichtelijkheid van de uitvoering van de subsidieregeling is het wenselijk gebleken om de vervaldatum van de onderhavige regeling op 1 januari 2023 te bepalen. Vanwege de eerder genoemde wijzigingen ten opzichte van de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015, is ervoor gekozen om een nieuwe regeling vast te stellen per februari 2020 in plaats van de oude regeling te verlengen.

Op grond van artikel 2, tweede lid, wordt de subsidie per boekjaar (kalenderjaar) verstrekt. Omdat in de maand januari 2020 de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015 nog gold en in de overige maanden van 2020 de onderhavige regeling geldt, zal de subsidie over het boekjaar 2020 voor de maand januari 2020 worden verstrekt op grond van de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015, en voor de maanden februari tot en met december 2020 zal de subsidie worden verstrekt op grond van de Subsidieregeling Stichting CAOP 2020.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

In dit artikel wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden aangewend. De omschrijving van de activiteiten is bewust globaal gehouden. Dit past in het algemene beleid van BZK om specifieke bepalingen in subsidieregelingen zoveel als mogelijk te beperken. De goedkeuring van het activiteitenplan biedt voldoende mogelijkheid om de activiteiten in lijn te brengen met de wensen van de minister.

De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

Aan het eerste lid, onderdeel a, is het woord ‘inhoudelijke’ toegevoegd, omdat de stichting de leden van de verschillende commissies ook voorziet van inhoudelijk/juridisch advies. Met deze toevoeging wordt de regeling in overeenstemming gebracht met de praktijk, het betreft dus geen inhoudelijke wijziging.

Naar aanleiding van de evaluatie van de subsidieregeling uit 2019 is het derde lid toegevoegd. Hierin wordt bepaald dat de minister enkel de voor de activiteiten noodzakelijk gemaakte kosten subsidieert. Tot voorheen was het zo dat de minister de feitelijke kosten subsidieerde. Het hier bepaalde vraagt van de stichting om goed te motiveren waarom een bepaalde inzet (de functiezwaarte van de ingezette medewerker en de duur van de werkzaamheden) op de verschillende activiteiten noodzakelijk is of was en geeft een prikkel om de activiteiten met de meest efficiënte inzet uit te voeren.

Artikel 3

Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit) kan de subsidie worden verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die de stichting met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de stichting de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Artikel 4

Op de verstrekking van de subsidie aan de stichting zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4 heeft betrekking op de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel.

De onder c genoemde begroting moet op grond van artikel 2, derde lid, van deze regeling voorzien in een onderbouwing van de noodzaak van de gemaakte kosten voor het uitvoeren van de betreffende activiteiten.

In het eerste lid is de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend bepaald voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft. Dit komt overeen met het voorschrift in artikel 4 van de oude regeling.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari van het volgende jaar beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Artikel 6

De aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft te worden ingediend. Net als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier; op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

Artikel 7

In dit artikel wordt de mogelijkheid geregeld tot het vormen van een egalisatiereserve van maximaal 10% van het jaarlijkse subsidiebedrag. Het vierde lid bepaalt dat de egalisatiereserve uitsluitend wordt aangewend voor kosten die direct samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Ingevolge artikel 21, onderdeel e, van het Kaderbesluit moet de egalisatiereserve zo veilig mogelijk worden beheerd; de gelden mogen bijvoorbeeld niet risicovol worden belegd.

Na de looptijd van deze ministeriële regeling dient de totale egalisatiereserve te worden teruggestort op de bankrekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het betreft immers subsidiegelden die niet zijn besteed. Indien er na afloop van deze subsidieregeling een nieuwe subsidieregeling wordt opgesteld, kan (een deel van) de egalisatiereserve in het kader van die nieuwe regeling als egalisatiereserve worden aangewend voor activiteiten die alsdan worden gesubsidieerd.

Artikel 8

Deze overgangsbepaling zorgt ervoor dat subsidie verleend op grond van de Subsidieregeling Stichting CAOP 2015 onder de werking van deze regeling wordt gebracht. Ten aanzien van de vaststelling van subsidies aangevraagd voor 1 januari 2020 is bepaald dat artikel 2, derde lid, niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat het nieuwe vereiste dat van de stichting vraagt om goed te motiveren waarom een bepaalde inzet (de functiezwaarte van de ingezette medewerker en de duur van de werkzaamheden) op de verschillende activiteiten noodzakelijk is of was, nog niet geldt voor de subsidieaanvraag voor en de subsidievaststelling over de subsidiejaren 2019 en 2020.

Artikel 9

Op grond van artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 moet een subsidieregeling van het Rijk een tijdstip bevatten waarop die regeling vervalt. Dit tijdstip mag niet later vallen dan het tijdstip vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling. In verband hiermee is in artikel 11 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Naar boven