ARTIKEL I
In onderdeel B2 van bijlage XIII, behorend bij artikel 4.19, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling,
Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van de artikelen 4.3, eerste lid, en 4.16,
eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt in alfabetische volgorde de
volgende regel ingevoegd:
Dieselmotoremissie (als respirabel elementair koolstof)
|
|
0,01
|
|
|
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020.
TOELICHTING
Algemeen
Met de onderhavige wijziging van Bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling
(hierna Arboregeling) wordt voorzien in toevoeging van een wettelijke grenswaarde
voor dieselmotoremissie (hierna DME). DME is afkomstig van dieselmotoren die petroleumdiesel
als brandstof gebruiken. Het bestaat uit een mengsel van gassen en deeltjes die geproduceerd
worden tijdens de verbranding van diesel in de motor. De emissie bevat stoffen die
bij inademing schadelijk zijn voor de gezondheid.
Sinds 2007 is het beleid om de wettelijke grenswaarden, zo mogelijk, vast te stellen
op een gezondheidskundig veilig niveau (drempelwaarde). Dit geeft helderheid over
de gezondheidsbescherming.
Voor carcinogenen met een drempelwaarde wordt de wettelijke grenswaarde op het door
de Gezondheidsraad bepaalde veilige gezondheidskundige niveau vastgesteld. Veel kankerverwekkende
stoffen werken echter op een zodanige wijze in het lichaam dat er geen veilige gezondheidskundige
grenswaarde te bepalen is. Als hier sprake van is dan wordt de grenswaarde afgeleid
van risicogrenzen. Het betreft een streefrisico en een verbodsrisico. Daarbij wordt
een extra kans op kanker als gevolg van beroepsmatige bloostelling van 1 op de miljoen
blootgestelde werknemers per jaar als streefrisico gehanteerd. Dit komt overeen met
een risico van 4 per 100.000 bij 40 jaar beroepsmatige blootstelling; oftewel 4x10-5. Een risico van 1 op de 10.000 blootgestelde werknemers wordt gehanteerd als verbodsrisico,
dat wil zeggen als het maximale te accepteren risico. Dit komt overeen met een risico
van 4 per 1.000 bij 40 jaar beroepsmatige blootstelling, oftewel 4x10-3.
Op verzoek van de Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Gezondheidsraad
voor de beroepsmatige blootstelling aan uitstoot (emissie) van dieselmotoren blootstellingsconcentraties
afgeleid ten behoeve van het vaststellen van een wettelijke grenswaarde. De blootstellingsconcentratie
die overeenkomt met het streefrisiconiveau is 0,011 µg EC/m3. De blootstellingsconcentratie die overeenkomt met het verbodsrisiconiveau is 1,03
µg EC/m3. De blootstelling aan dieselmotoremissie is uitgedrukt in respirabele elementaire
koolstofdeeltjes. Dit is de beste blootstellingsmarker voor dieselmotoremissie omdat
die goed te meten is en een nauwkeurige weergave geeft van de concentratie (roet)deeltjes
in de emissie.
De SER-subcommissie Grenswaarden Stoffen op de Werkplek kwam bij het toetsen van de
haalbaarheid van het Gezondheidsraad advies tot de constatering dat het op dit moment,
mede vanwege de achtergrondconcentraties, niet mogelijk is een wettelijke grenswaarde
vast stellen tussen het streefrisiconiveau en het verbodsniveau. Daarom heeft de SER-Commissie
Arbeidsomstandigheden nader overleg gevoerd en vervolgens geadviseerd om een wettelijke
grenswaarde voor dieselmotoremissie vast te stellen op het niveau van 10 µg EC/m3. Na 4 jaar zal dan worden bezien of verlaging mogelijk is. De onderbouwing voor een
wettelijke grenswaarde boven het verbodsrisiconiveau is dat het van belang is om een
grenswaarde voor DME in de regelgeving op te nemen. Zo ontstaat een minimaal gelijk
beschermingsniveau voor alle werknemers die worden blootgesteld aan DME. Tevens is
een wettelijke grenswaarde van 10 µg EC/m3 realistisch, gebaseerd op de vigerende grenswaarde voor DME in arbocatalogi, zoals
bijvoorbeeld de arbocatalogi van de carrosseriebranche, Defensie, de mobiliteitsbranche
en de technische groothandel. Daarom is deze grenswaarde voor de betrokken sectoren
en bedrijven werkbaar en haalbaar. Het streven is dat sectoren toe werken naar een
blootstelling onder het verbodsrisiconiveau maar dit heeft tijd nodig. Sectoren die
in hun arbocatalogus een lagere grenswaarde hanteren, zullen dit blijven doen, aangezien
deze grenswaarde als stand der techniek binnen de eigen sector wordt gehanteerd. Daarnaast
blijft de wettelijke verplichting gelden om de blootstelling aan DME tot een zo laag
mogelijk niveau te brengen als technisch uitvoerbaar is.
Ook de Europese Unie werkt aan het stellen van meer Europese grenswaarden voor kankerverwekkende
stoffen. In Richtlijn (EU) 2019/130 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari
2019 tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers
tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk
(PbEU 2019, L 30) wordt voor een aantal stoffen grenswaarden voorgeschreven, waaronder
voor DME. Deze richtlijn dient uiterlijk 20 januari 2021 in nationale regelgeving
te zijn geïmplementeerd. Voor DME geldt een afwijkende termijn. De onderhavige wijziging
van Bijlage XIII van de Arboregeling staat los van voornoemde richtlijn en strekt
niet ter implementatie daarvan, maar betreft de realisatie van een al langer bij betrokken
partijen bestaande wens tot het stellen van een nationale grenswaarde ter zake. Binnen
Europa zijn lidstaten op basis van Richtlijn (EU) 2019/130 verplicht uiterlijk 21 februari
2023 een wettelijke grenswaarde voor DME (van 0,05 mg/m3) in te voeren (en voor de mijn- en tunnelbouw per 21 februari 2026). Nederland loopt
met de invoering van een wettelijke grenswaarde voor DME van 0,01 mg/m3 per 1 juli daarop vooruit en kiest voor striktere bescherming van werknemers ten
opzichte van de bescherming die Richtlijn (EU) 2019/130 biedt.
In een brief aan de Tweede Kamer, dd. 13 februari 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 25 883, nr. 373), heeft ondergetekende al laten weten dat zij voornemens was per 1 juli 2020 deze
wettelijke grenswaarde voor DME in te voeren. Aldus werden de betrokken bedrijven
in staat gesteld de eventueel nog noodzakelijke maatregelen tijdig te treffen.
Administratieve lasten
Voor alle gevaarlijke stoffen op de werkplek geldt allereerst dat de werkgever zelf
grenswaarden moet vaststellen op een zodanig niveau dat geen nadelig gezondheidseffect
optreedt. Deze private grenswaarden zijn het uitgangspunt van het stelsel. In specifieke
gevallen stelt de overheid publieke (wettelijke) grenswaarden. Dit is het geval voor
DME waarvoor met de onderhavige wijzing van Bijlage XIII van de Arboregeling een wettelijke
grenswaarde is vastgelegd. Voor stoffen waarvoor geen wettelijke grenswaarde bestaat
moet de werkgever zelf private grenswaarden (blijven) bepalen.
Bedrijven waar blootstelling aan dieselmoteremissie kan voorkomen, zullen eenmalig
moeten controleren of zij aan de nieuwe wettelijke grenswaarde voldoen. Het effect
op de administratieve lasten van bedrijven is daarmee naar verwachting klein.
Nalevingskosten
DME was al opgenomen in de SZW-lijst met kankerverwekkende stoffen en processen, bedoeld
in artikel 4.11 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hierdoor werden bedrijven waar
blootstelling aan DME mogelijk is, er al toe genoodzaakt tot het zo laag als technisch
uitvoerbaar houden van de blootstelling. Maatregelen die genomen kunnen worden, moeten
genomen worden, mits zij technisch uitvoerbaar zijn. Dit betekent dat de invoering
van de nieuwe wettelijke grenswaarde voor DME alleen van belang is voor bedrijven
waar men er om moverende redenen nog niet toe is gekomen om de blootstelling aan DME
te beperken tot een niveau dat lager is dan de nieuwe wettelijke grenswaarde.
Het totaal aantal bedrijven waarvoor er nalevingskosten zullen zijn, is hiermee dus
beperkt. De bedrijven die nog niet tot een blootstelling kunnen komen onder de nieuwe
wettelijke grenswaarde, zullen een plan van aanpak moeten opstellen met een stappenplan
in de tijd, dat aangeeft hoe en op welke termijn zij aan de nieuwe wettelijke grenswaarde
kunnen voldoen. In het plan van aanpak zal geëxpliciteerd en beargumenteerd moeten
worden welke technische maatregelen ingevoerd zullen worden, waarom noodzakelijke
maatregelen nu om technisch redenen nog niet genomen kunnen worden, wanneer dat wel
het geval zal zijn en op welke wijze de werknemers in de tussentijd adequaat zullen
worden beschermd.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark