ARTIKEL I
De Regeling handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begrippen en de daarbij behorende
begripsomschrijvingen ingevoegd:
- Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau:
-
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling
van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement
en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing
van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft (PbEU
2019, L282);
- Verordening (EU) 648/2012:
-
Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012
betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012,
L 201);.
2. Het begrip ‘Besluit 2011/278/EU’ en de daarbij behorende begripsomschrijving vervalt.
3. Het begrip ‘subinstallatie’ en de daarbij behorende begripsomschrijving wordt vervangen
door ‘subinstallatie: productenbenchmark-, warmtebenchmark-, stadsverwarming-, brandstofbenchmark- of
procesemissies-subinstallatie als bedoeld in artikel 2 van Verordening kosteloze toewijzing
van emissierechten;.
B
Het opschrift van Afdeling 2.1 komt te luiden:
Afdeling 2.1. Broeikasgasinstallaties
C
In artikel 5, eerste lid, wordt ‘inrichting’ vervangen door ‘broeikasgasinstallatie’
en wordt ‘drijft’ vervangen door ‘exploiteert’.
D
In de artikelen 6, eerste en tweede lid, 8, derde lid, 9, 12, eerste lid, 13, eerste
lid, 14 en 43, eerste lid, wordt ‘inrichting drijft’ telkens vervangen door ‘broeikasgasinstallatie
exploiteert’.
E
Artikel 7 komt te luiden:
Artikel 7. Monitoringsplan
Een monitoringsplan wordt opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van
de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.
F
Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 7a. Vereenvoudigd monitoringsplan
Voor het vereenvoudigd monitoringsplan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel, wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur
van de emissieautoriteit beschikbaar gesteld standaardformulier.
Artikel 7b. Bewakingsregeling uitgesloten broeksgasinstallaties
-
1. De broeikasgasinstallatie die op grond van artikel 27bis van de EG-richtlijn handel
in broeikasgasemissierechten op verzoek van de exploitant is uitgesloten van het systeem
van handel in broeikasgasemissierechten monitort de emissies van de broeikasgasinstallatie.
-
2. De exploitant past bij de monitoring van de emissies de volgende methoden en niveaus
toe:
-
a. de standaardmethoden, genoemd in artikel 24, eerste en tweede lid, van de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel;
-
b. voor de activiteitsgegevens en de berekeningsfactoren minimaal niveau 1 zoals genoemd
in bijlage II van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel;
-
c. voor de emissies van rookgasreiniging een van de methoden zoals genoemd in bijlage
IV, punt 1, onder C, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, en
-
d. voor de emissies van fakkels de methode zoals genoemd in bijlage IV, punt 1, onder
D, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel en minimaal niveau 1.
-
3. Indien de broeikasgasinstallatie in enig kalenderjaar 2.500 ton of meer CO2-equivalenten
aan emissies heeft uitgestoten, meldt de exploitant van de broeikasgasinstallatie
dit binnen vier weken schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit.
-
4. Indien de overschrijding plaatsvindt in de maand december van enig jaar, wordt de
melding uiterlijk op 31 januari van het daarop volgende kalenderjaar gedaan.
G
Artikel 10, eerste lid, komt te luiden:
-
1. Indien binnen de broeikasgasinstallatie vloeibare biomassa wordt gebruikt, verstrekt
degene die de broeikasgasinstallatie exploiteert aan het bestuur van de emissieautoriteit
een bewijs dat de duurzaamheid van de vloeibare biomassa is aangetoond door een door
de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem.
H
In artikel 12, eerste lid, wordt ‘die inrichting’ vervangen door ‘die broeikasgasinstallatie’.
I
Artikel 18 komt te luiden:
Artikel 18. Emissieverslag
Voor het emissieverslag wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit
beschikbaar gesteld standaardformulier.
J
Na artikel 19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 20. Niet afleggen van een bezoek aan een broeikasgasinstallatie
Het verzoek om goedkeuring om geen bezoek af te leggen als bedoeld in artikel 31 van
de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel wordt uiterlijk op 31 december
van het jaar waarover verslag wordt uitgebracht ingediend bij het bestuur van de emissieautoriteit.
K
In artikel 23 wordt ‘artikel 51, eerste en tweede lid’ vervangen door ‘artikel 52,
eerste en tweede lid’.
L
In artikel 24, eerste lid, wordt ‘artikel 51’ vervangen door ‘artikel 52’.
N
§ 3.2 en § 3.2a vervallen.
O
In het opschrift van § 3.2b wordt ‘§ 3.2b’ vervangen door ‘§ 3.2’.
P
In het opschrift van de artikelen 41c en 41d wordt ‘monitoring methodologieplan’ vervangen
door ‘monitoringmethodiekplan’.
Q
In de artikelen 41c en 41d wordt telkens ‘monitoring methodologieplan’ vervangen door
‘monitoringmethodiekplan’.
R
Aan artikel 41d wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Onder significante wijzigingen in het monitoringmethodiekplan als bedoeld in artikel
9, vijfde lid, van Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten worden in ieder
geval verstaan veranderingen van de wijze waarop activiteitsniveaus en de andere te
rapporteren gegevens worden bepaald.
S
Na artikel 41f worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 41g. Verslag activiteitsniveau
-
1. Het verslag over het activiteitsniveau als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van
Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau wordt
opgesteld met gebruikmaking van een door het bestuur van de emissieautoriteit beschikbaar
gesteld standaardformulier.
-
2. Het verslag bevat naast het activiteitsniveau de in het standaardformulier verlangde
aanvullende parameters.
Artikel 41h. Verslag activiteitsniveau voldoet niet
-
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar
waarin het verslag over het activiteitsniveau moet worden ingediend, vaststellen dat
dit verslag niet voldoet aan de eisen die hieraan gesteld worden in de Verordening
aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau of de Verordening
kosteloze toewijzing van emissierechten. Het bestuur van de emissieautoriteit kan
de beslissing voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor
het in de eerste volzin genoemde tijdstip schriftelijk mededeling gedaan aan degene
die het verslag over het activiteitsniveau heeft ingediend. De mededeling omvat de
reden voor de verdaging.
-
2. Het bestuur van de emissieautoriteit kan na het tijdstip, genoemd in het eerste lid,
onderscheidenlijk, indien toepassing is gegeven tweede volzin van dat lid, na het
tijdstip dat met toepassing van die volzin is vastgesteld alsnog vaststellen dat verslag
over het activiteitsniveau niet voldoet aan de eisen van een in het eerste lid genoemde
verordening, indien:
-
a. degene die bij het bestuur van de emissieautoriteit een verslag over het activiteitsniveau
heeft ingediend, in dat verslag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en
verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot de vaststelling
van een ander activiteitsniveau
-
b. het betrokken verslag over het activiteitsniveau anderszins onjuist was en de betrokken
persoon dit wist of behoorde te weten.
-
3. De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, vervalt tien jaren na afloop van het kalenderjaar,
bedoeld in het eerste lid.
-
4. Het bestuur van de emissieautoriteit kan het verslag over het activiteitsniveau van
een broeikasgasinstallatie op basis van een conservatieve schatting, in overeenstemming
met artikel 3, vierde lid Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering
activiteitsniveau, ambtshalve vaststellen indien:
-
a. het verslag over activiteitsniveau niet tijdig bij de emissieautoriteit is ingediend;
-
b. het bestuur van de emissieautoriteit heeft verklaard dat het verslag over het activiteitsniveau
niet voldoet aan de eisen van een verordening genoemd in het eerste lid.
U
In het opschrift van § 3.3a wordt ‘§ 3.3a’ vervangen door § 3.3’.
V
Na artikel 42a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 42b. Goedkeuring monitoringsmethodiekplan nieuwkomers
-
1. De exploitant dient het monitoringmethodiekplan op grond van artikel 8 van Verordening
kosteloze toewijzing van emissierechten uiterlijk zes maanden vóór de indiening van
het gegevensverslag over een nieuwkomer als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van
de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten ter goedkeuring in bij het
bestuur van de emissieautoriteit.
-
2. Het bestuur van de emissieautoriteit besluit binnen vier maanden na ontvangst over
de goedkeuring van het monitoringmethodiekplan.
W
Artikel 43, tweede en derde lid, komen te luiden als volgt:
-
2. De gevraagde gegevens gaan vergezeld van een verificatierapport van een verificateur,
die is geaccrediteerd voor de van toepassing zijnde activiteitengroepen als bedoeld
in Bijlage I van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel.
-
3. De verificateur handelt overeenkomstig de Verordening verificatie en accreditatie
emissiehandel.
X
Artikel 44 komt te luiden als volgt:
Artikel 44. Melding beëindiging werking broeikasgasinstallatie
-
1. Indien de werking van een broeikasgasinstallatie geheel wordt beëindigd als bedoeld
in artikel 26 van de Verordening kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten,
meldt de vergunninghouder dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit
onder vermelding van de ingangsdatum van de beëindiging.
-
2. De melding wordt gedaan binnen zes weken nadat de werking van de broeikasgasinstallatie
geheel is beëindigd. Indien de werking van de broeikasgasinstallatie geheel is beëindigd
in de maand december van enig jaar, wordt de melding gedaan voor 20 januari van het
daarop volgende kalenderjaar.
Y
Artikel 45 komt te luiden als volgt:
Artikel 45. Melding beëindiging werking subinstallatie
-
1. Indien de werking van een subinstallatie van een broeikasgasinstallatie wordt beëindigd,
meldt de vergunninghouder dit schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit
onder vermelding van de ingangsdatum van de beëindiging.
-
2. De melding wordt gedaan voor 20 januari van het daarop volgende kalenderjaar.
Z
De artikelen 46 en 47 vervallen.
AA
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘de artikelen 44 tot en met 47’ vervangen door ‘de artikelen
44 en 45’.
2. Het tweede lid komt te luiden:
BB
Artikel 51 komt te luiden als volgt:
Artikel 51. Voorwaarden openen en onderhouden persoonstegoed- of handelsrekening
-
1. De rekeninghouder van een persoonstegoed- of handelsrekening staat, indien het een
rechtspersoon betreft, ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, of heeft, indien het een natuurlijk persoon betreft, een permanente verblijfplaats
in Nederland.
-
2. Voor het onderhouden van een persoonstegoed- of handelsrekening als bedoeld in artikel
16 van de Verordening EU-register handel in emissierechten of een Kyotorekening is
degene op wiens verzoek de rekening is geopend een vergoeding verschuldigd aan de
emissieautoriteit.
-
3. De vergoeding bedraagt per rekening € 400 per kalenderjaar.
-
4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een centrale tegenpartij,
als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) 648/2012, die:
-
a. is gevestigd in de Europese Unie, of
-
b. is gevestigd in een derde land, mits de centrale tegenpartij is erkend door ESMA,
bedoeld in artikel 25 van Verordening (EU) 648/2012.
CC
In artikel 52 vervallen onderdelen b en c onder verlettering van de onderdelen d en
e tot de onderdelen b en c.
DD
Aan artikel 53, derde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel
b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
EE
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ’artikel 34, derde lid’ vervangen door ‘artikel 30, derde lid’.
2. In onderdeel b wordt ’artikel 97, eerste lid’ vervangen door ’artikel 66, eerste
lid’.
FF
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘artikel 16’ vervangen door ‘artikel 14’, wordt ‘inrichting’
vervangen door ‘broeikasgasinstallatie’ en wordt ‘artikel 35, tweede lid’ vervangen
door ‘artikel 31’.
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 17’ vervangen door ‘artikel 15’ en wordt ‘artikel
35, tweede lid’ vervangen door ‘artikel 31’.
3. In het derde lid wordt ‘artikel 35, vierde lid’ vervangen door ‘artikel 31, vierde
lid’ en wordt ‘artikel 35, vijfde lid’ vervangen door ‘artikel 31 vijfde lid’.
GG
Artikel 57 komt te luiden:
Artikel 57. Bevoegdheid tot opschorten storting toegewezen broeikasgasemissierechten
-
1. Het bestuur van de emissieautoriteit kan besluiten de bijschrijving van het aantal
toegewezen broeikasgasemissierechten, in overeenstemming met artikel 3, derde lid
van Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering activiteitsniveau
op te schorten.
-
2. De nationale administrateur schrijft de toegewezen broeikasgasemissierechten niet
bij indien het bestuur van de emissieautoriteit een besluit tot opschorting van de
bijschrijving van het aantal toegewezen broeikasgasemissierechten heeft genomen.
ARTIKEL II
Artikel I, onderdelen A, B, C, D, E, G, H, I, K, L, M, N, O, T, W, X, Y, Z, AA, BB,
CC, EE, FF en GG PM zijn alleen van toepassing op emissies van broeikasgassen in de
periode vanaf 1 januari 2021 en op broeikasgasemissierechten als bedoeld in artikel
1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer die zijn toegewezen en verleend of geveild
voor de periode vanaf 1 januari 2021.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020, met uitzondering van Artikel
I, onderdelen BB, EE en FF, die in werking treden met ingang van 1 januari 2021.
TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling handel in emissierechten (hierna:
de regeling). Aanleiding vormt de groei van de handel in broeikasgasemissierechten
(hierna: emissierechten) in het NL-register de afgelopen jaren. Het Europese systeem
voor emissiehandel, ook wel bekend als het ETS, is in 2005 gestart. De prijzen van
emissierechten stijgen, de omvang van de handel neemt toe en transacties worden steeds
ingewikkelder. Ook internationale politieke ontwikkelingen zoals de Brexit en de groeiende
aandacht voor de klimaatverandering leiden ertoe dat de handel in emissierechten als
een belangrijk investeringsinstrument wordt gezien. Een groter belang van emissiehandel
brengt ook steeds grotere financiële risico’s met zich. Verschillende toezichthouders,
waaronder de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: de NEa) spelen een rol in het
voorkomen van en optreden tegen het oneigenlijk gebruik van het register en ETS en
het tegengaan van risico’s op fraude en witwassen.
Daarnaast worden enkele wijzigingen doorgevoerd met het oog op de vierde handelsperiode
ETS, die op 1 januari 2021 van start gaat. In de artikelsgewijze toelichting worden
deze wijzigingen nader toegelicht.
2. Inhoud van de regeling
Artikel 18 van Verordening (EU) nr. 389/2013 van de Commissie van 2 mei 2013 tot instelling
van een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement
en de Raad, Beschikkingen nrs. 280/2004/EG en 406/2009/EG van het Europees Parlement
en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en 1193/2011 van
de Commissie (Pb EU 2013, L 122) (hierna: Verordening EU-register handel in emissierechten)
biedt lidstaten de mogelijkheid nationale eisen te stellen aan aspirant-rekeninghouders.
Vanaf 1 januari 2021 wordt bovengenoemde verordening vervangen door Gedelegeerde Verordening
(EU) 2019/1122 van de Commissie van 12 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG
van het Europees Parlement en de Raad betreffende de werking van het EU-register (Pb
EU 2019, L 117). In de vernieuwde Verordening EU-register handel in emissierechten
biedt artikel 16 dezelfde mogelijkheid. De regeling wordt daarom zodanig aangepast
dat de aspirant-rekeninghouders aan een additionele eis worden onderworpen, namelijk
het ingeschreven staan in het handelsregister van de Kamers van Koophandel, indien
het een rechtspersoon betreft, of het permanent verblijven in Nederland, indien het
een natuurlijk persoon betreft.
3. Administratieve lasten, bedrijfseffecten en milieueffecten
De additionele vestigingseis brengt beperkte administratieve lasten met zich mee,
voor een relatieve kleine groep bedrijven buiten de EU: op moment van schrijven beheert
de NEa 69 vrijwillige rekeningen van bedrijven die buiten de EU zijn gevestigd (inclusief
het Verenigd Koninkrijk).
Een inschrijving in het handelsregister van de Kamers van Koophandel (hierna: KvK)
bedraagt circa 50 euro. Het opvragen van BRP-uittreksel van de gemeente bedraagt circa
14 euro. De rechtspersonen dienen te zorgen voor een fysiek adres in Nederland alvorens
ze zich kunnen inschrijven in het handelsregister van de KvK. Dit kan bijvoorbeeld
bij een trustkantoor. Daarnaast moeten bedrijven eenmalig kennis nemen van deze eis
(inspanning van 1 uur per bedrijf) en moeten de inschrijving in het handelsregister
en het BRP-uittreksel aangevraagd worden (inspanning van 1 uur per bedrijf). In deze
berekening wordt uitgegaan van een uurtarief voor een hoogopgeleide kennismedewerk
à EUR 54 per uur (bron: Ministerie EZK, Handboek meting regeldruk).
De administratieve lasten komen initieel op (EUR 50 + EUR 14 + EUR 54 + EUR 54)x 69
rekeningen = EUR 11.868. Uitgaande van toekomstige rekeningaanvragen en -wijzingen
zullen de jaarlijkse administratieve kosten van dit voorstel minder dan EUR 10.000
zijn.
II. Artikelen
Artikel I
Artikel I, onderdeel A
In artikel 1 met begripsbepalingen wordt de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing
door verandering activiteitsniveau toegevoegd, komt het begrip Besluit 2011/278/EU
te vervallen omdat dit besluit niet meer relevant is voor de vierde handelsperiode
ETS en wordt het begrip subinstallatie in overeenstemming gebracht met de Verordening
kosteloze toewijzing emissierechten.
Artikel I, onderdelen B, C, D en H
Het begrip ‘inrichting’ is in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) losgelaten en vervangen
door het begrip broeikasgasinstallatie. De regeling wordt hiermee in overeenstemming
gebracht.
Artikel I, onderdelen E en I (artikelen 7 en 18)
De artikelen 7 en 18 bepalen dat voor het opstellen van een monitoringsplan respectievelijk
emissieverslag gebruik gemaakt moet worden van een formulier dat door het bestuur
van de emissieautoriteit beschikbaar wordt gesteld.
Artikel I, onderdeel F (artikelen 7a en 7b)
Het bestaande artikel 25 komt te vervallen, omdat het abusievelijk in een verkeerde
afdeling was opgenomen. De inhoud van het vervallen artikel is overgenomen in het
nieuwe artikel 7a.
Broeikasgasinstallaties die op grond van artikel 27bis van de richtlijn zijn uitgesloten
van deelname aan het ETS dienen via een vereenvoudigde bewakingsregeling te bepalen
of de installatie enig jaar 2.500 ton of meer CO2-equivalenten uitstoot. Deze bewakingsregeling is opgenomen in artikel 7b. Als in
enig jaar de grens van 2.500 ton CO2-equivalenten wordt overschreden, meldt de exploitant dat aan de NEa. De broeikasgasinstallatie
wordt dan weer in het ETS opgenomen.
Artikel I, onderdeel G (artikel 10, eerste lid)
Met de inwerkingtreding van titel 9.7 van de Wm, is de bevoegdheid van de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat om nationale systemen voor het bewaken van duurzaamheidcriteria
voor vloeibare biobrandstof/vloeibare biomassa te accepteren, vervallen; duurzaamheid
kan uitsluitend met behulp van door de Commissie erkende duurzaamheidsystemen aangetoond
worden. Ook een nationaal systeem is (in elk geval tot aan 2030) niet voorzien. Om
deze reden vervalt artikel 10, eerste lid onder b. Tevens is het begrip inrichting
vervangen door het begrip broeikasgasinstallatie.
Artikel I, onderdeel J (artikel 20)
Volgens artikel 31 van de Verordening accreditatie en verificatie emissiehandel kan
de verificateur onder voorwaarden besluiten de broeikasgasinstallatie bij het uitvoeren
van de verificatie niet te bezoeken. De exploitant moet hiervoor goedkeuring vragen
van de NEa. Voor de afhandeling geldt een beslistermijn van acht weken conform artikel
4:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de geverifieerde verslagen uiterlijk
31 maart van het volgende kalenderjaar bij de NEa moeten worden ingediend, is het
noodzakelijk dat het verzoek om goedkeuring afzien locatiebezoek uiterlijk op 31 december
van het rapportagejaar bij de NEa wordt ingediend. Als het verzoek wordt afgewezen,
is er in dat geval is nog tijd om het locatiebezoek alsnog af te leggen.
Artikel I, onderdelen K en L (artikelen 23 en 24)
In de artikelen 23 en 24 van de regeling wordt de verwijzing naar artikelen in de
Verordening monitoring en rapportage emissiehandel in overeenstemming gebracht met
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake
de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn
2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening
(EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PbEU 2018, L334). Deze nieuwe verordening is in
artikel 1.1., eerste lid van de wet gedefinieerd waardoor aanhaling van de nieuwe
verordening rechtstreeks doorwerkt in de regeling.
Artikel I, onderdeel M (artikel 25)
Artikel 25 komt te vervallen omdat dit artikel abusievelijk in een verkeerde afdeling
opgenomen stond, te weten Afdeling 2.2., dat ziet op luchtvaartactiviteiten. De bepaling
over het indienen van een eenvoudig monitoringsplan is nu opgenomen in artikel 7a
van de regeling, onder Afdeling 2.1., dat ziet op broeikasgasinstallaties.
Artikel I, onderdelen N, O, T en U (§ 3.2, § 3.2a, § 3.2b, § 3.3 en § 3.3a)
De paragrafen 3.2, 3.2a en 3.3 komen te vervallen, omdat deze niet meer relevant zijn
voor de vierde handelsperiode ETS. De paragrafen die blijven bestaan, paragrafen 3.2b
en 3.3a, worden gewijzigd in paragraaf 3.2 en paragraaf 3.3, om zodoende de regeling
overzichtelijk te houden ondanks het feit dat de artikelen die onder deze paragrafen
vallen niet worden vernummerd.
Artikel I, onderdelen P en Q (artikelen 41c en 41d)
In de regeling wordt de term monitoring methodologieplan gebruikt. In de officiële
Nederlandse vertaling van de relevante Europese verordeningen wordt echter de term
monitoringmethodiekplan gebruikt. De regeling wordt hiermee in overeenstemming gebracht.
Artikel I, onderdeel R (artikel 41d, derde lid)
In artikel 41d, derde lid, wordt verduidelijkt dat veranderingen in de methode waarmee
activiteitsniveaus en overige relevante gegevens worden bepaald en veranderingen in
de methode waarmee CO2 emissies worden toegewezen aan subinstallaties, worden beschouwd als significante
wijzigingen van het monitoringmethodiekplan.
Artikel I, onderdeel S (artikelen 41g en 41h)
Artikel 41g bepaalt dat voor het verslag over het activiteitsniveau gebruik moet worden
gemaakt van een door het bestuur van de NEa beschikbaar gesteld standaardformulier.
Naast het activiteitsniveau zullen door middel van het standaardformulier aanvullende
parameters worden gerapporteerd als bedoeld in bijlage IV van de Verordening kosteloze
toewijzing van emissierechten.
In artikel 41h worden regels gesteld voor de procedure rond de ambtshalve vaststelling
van parameters in het verslag over het activiteitsniveau als bedoeld in artikel 3,
vierde lid, van de Verordening aanpassingen kosteloze toewijzing door verandering
activiteitsniveau. Deze regels sluiten aan bij de procedure rond de ambtshalve vaststelling
van gegevens in het emissieverslag, die is opgenomen in artikel 16.16 van de Wm.
Artikel I, onderdeel V (artikel 42b)
In de systematiek van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten wordt
het monitoringsmethodiekplan voorafgaand aan de nieuwkomersaanvraag goedgekeurd door
de NEa. Om dat mogelijk te maken regelt dit artikel dat de nieuwkomersaanvraag uiterlijk
zes maanden voor de aanvraag ter goedkeuring bij de NEa wordt ingediend.
Artikel I, onderdeel W (artikel 43)
Artikel 43 heeft betrekking op de aanlevering van gegevens als een wijziging van de
Carbon Leakage lijst leidt tot een wijziging van het toewijzingsbesluit. In het artikel
werd verwezen naar de regels voor verificatie die waren opgenomen in § 3.2a, welke
paragraaf betrekking heeft op de derde handelsperiode en vervalt. Door de wijziging
van het tweede lid en de toevoeging van het derde lid wordt geregeld dat actuele en
met § 3.2a inhoudelijk vergelijkbare eisen gelden voor de verificatie van de gegevens.
Artikel I, onderdelen X en Y (artikel 44 en 45)
De artikelen 44 en 45 bepalen dat bij een beëindiging van de werking van een broeikasgasinstallatie
respectievelijk subinstallatie van een broeikasgasinstallatie hiervan uiterlijk 20 januari
melding moet worden gedaan bij de emissieautoriteit. De melding stelt de NEa in staat
de verlening van emissierechten op te schorten, zodat wordt voorkomen dat er te veel
rechten op de rekening van de broeikasgasinstallatie worden gestort.
Artikel I, onderdelen Z en AA (artikelen 46, 47)
De artikelen 46 en 47 komen te vervallen, omdat de mogelijkheid tot wijziging van
het toewijzingsbesluit bij het hervatten van de productie en bij vermindering van
de capaciteit van de broeikasgasinstallatie in de vierde handelsperiode niet meer
bestaat. Artikel 49 wordt aangepast omdat in dit artikel verwezen wordt naar de vervallen
artikelen 46 en 47.
Artikel I, onderdeel BB (artikel 51)
Artikel 51 wordt dusdanig aangepast dat er toegangsrestricties voor de buitenlandse
(aspirant)rekeninghouders worden opgelegd. Deze restricties vormen additionele eisen
aan de bedrijven en zijn een middel om de risico’s op financiële fraude en ander misbruik
van ETS-rekeningen te mitigeren.
Door Brexit ontstaat sinds 2017 een extra intensieve rekening toestroom van de bedrijven
uit het Verenigd Koninkrijk en andere landen die voorheen in het Verenigd Koninkrijk
een rekening hadden. Ook zijn de omvang van de emissiehandel en de prijs van emissierechten
de afgelopen jaren gegroeid, wat hogere financiële risico’s met zich brengt.
Artikel 18 (oud) respectievelijk 16 (nieuw) van Verordening EU-register handel in
emissierechten geeft de nationale administrateur een aantal opties om het toezicht
op de partijen handelende in emissierechten te versterken. Rekeninghouders dienen
in Nederland te zijn ingeschreven in het handelsregister van de KvK, danwel permanent
in Nederland verblijven.
Dit kan aangetoond worden door middel van een KvK-uittreksel of een BRP-uittreksel.
Een rekeninghouder kan namelijk zowel een natuurlijk als een rechtspersoon zijn. Voor
de natuurlijke personen geldt de eis permanent verblijf in Nederland. De emissieautoriteit
controleert dit door middel van het opvragen van de BRP-uittreksel. Voor de rechtspersonen
geldt de eis van ingeschreven staan in het Nederlandse Handelsregister. De NEa controleert
deze inschrijving door middel van het opvragen van de KvK-uittreksel. Zonder dit bewijs
wordt de rekening niet geopend.
Centrale tegenpartijen (CTPs) zijn uitgezonderd van de genoemde verplichtingen, mits
voldaan wordt aan de voorwaarden. Centrale tegenpartijen zijn een belangrijke partij
bij het handelen in o.a. ETS-rechten. Doordat zij voldoen aan de voorwaarden die gesteld
zijn in het vierde lid, onderdeel b, van de rekening, is genoeg zekerheid dat de risico’s
op financiële fraude en ander misbruik van ETS-rekeningen verwaarloosbaar zijn.
Voor CTPs gevestigd buiten de Europese Unie geldt dat de CTP moet voldoen aan de erkenningsvoorwaarden
zoals beschreven in artikel 25(2), onderdelen a, b en c, van Verordening 648/2012.
Dit betekent dat:
-
1. de Europese Commissie een equivalentiebesluit met betrekking tot het betrokken derde
land heeft vastgesteld;
-
2. de Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority
– ESMA) een samenwerkingsovereenkomst met de bevoegde toezichthoudende instanties
van het derde land overeengekomen is, en
-
3. er sprake is van een vergunninghoudende CTP waarop in zijn land van vestiging (adequaat)
toezicht wordt uitgeoefend.
Artikel I, onderdeel CC (artikel 52)
In artikel 52 vervallen de onderdelen b en c, omdat de NEa deze diensten niet langer
aanbiedt. De functionaliteit van het CO2-register voorzien inmiddels in voldoende
mate in de genoemde waarborgen.
Artikel I, onderdeel DD (artikel 53)
Aan artikel 53, derde lid, wordt een onderdeel toegevoegd. Gelet op het belang van
de identificatie van de uiteindelijke begunstigde (ubo) bij het mitigeren van de risico’s
op fraude wordt deze regeling in de lijn met Wwft-richtlijn aangepast. Het belang
van de identificatie van de ubo wordt geëvenaard met die van een bestuurder of rekeningbevoegde.
De NEa krijgt daarom officiële bevoegdheid om desnoods de informatie over ubo van
zowel de bestaande als van de aspirant-rekeninghouders op te vragen.
De NEa kan een aantal stukken met betrekking tot de uiteindelijke begunstigde opvragen.
Omdat de persoon van uiteindelijke begunstigde een sleutelrol speelt in activiteiten
van een bedrijf, is het belangrijk om te weten wie het is en of het geen bekenede
van politie en justitie is. Hiertoe kan de uiteindelijke begunstigde gevraagd worden
om een kleurenkopie van paspoort en VOG te verstrekken.
Artikel I, onderdelen EE en FF (artikelen 55 en 56)
In de artikelen 55 en 56 staat een aantal verwijzingen opgenomen naar de EU-registerverordening
(Verordening (EU) nr. 389/2013 van de commissie van 3 mei 2013 tot instelling van
een EU-register overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en
de Raad, Beschikkingen nrs. 280/2004/EG en 406/2009/EG van het Europees Parlement
en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 920/2010 en 1193/2011 van
de Commissie). Met de komst van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1122 van de Commissie
van 12 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement
en de Raad betreffende de werking van het EU-register (Pb EU 2019, L 117), zijn deze
wijzigingen per 1 januari 2021 niet meer correct waardoor deze moeten worden aangepast
in de artikelen 55 en 56. De aanpassing van de verwijzingen ten behoeve van de uitvoering
van de EU-registerverordening betreffen geen inhoudelijke wijzingen.
Artikel I, onderdeel GG (artikel 5o7)
Artikel 57 geeft het bestuur van de emissieautoriteit de bevoegdheid om in bepaalde
gevallen de storting van toegewezen broeikasgasemissierechten op te schorten. In twee
situaties kan opschorting aan de orde zijn. Allereerst indien aannemelijk is dat het
niveau van in bedrijf zijn van de broeikasgasinstallatie tot een significante verlaging
van het aantal toegewezen broeikasgasemissierechten kan leiden. Daarnaast kan van
opschorting sprake zijn indien de lijst van bedrijfstakken of deeltakken die geacht
worden een koolstofweglekrisico te lopen zodanig wordt aangepast dat dit tot een verlaging
van het aantal toegewezen broeikasgasemissierechten zal leiden.
Artikel II
Deze bepaling van overgangsrecht kent eerbiedigende werking toe aan bepaalde ETS-regels
van Fase III. Op emissies en emissierechten die betrekking hebben op fase III, blijft
het recht zoals dat thans geldt, van toepassing. Het nieuwe regime geldt alleen voor
emissies en emissierechten van na 1 januari 2021.
Artikel III
De regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020. Uitzondering hierop vormt
de wijziging van artikel 51, waarin voorwaarden worden gesteld aan het openen en onderhouden
van een persoonstegoed- of handelsrekening en de wijziging van de artikelen 55 en
56.
De wijziging van artikel 51 treedt per 1 januari 2021 in werking zodat bedrijven tot
1 januari 2021 de tijd hebben om aan de additionele eisen te voldoen.
De wijziging van de artikelen 55 en 56 treden per 1 januari 2021 in werking omdat
per die datum de nieuwe Verordening EU-register handel in emissierechten in werking
treedt.
Voor wat betreft de inwerkingtredingsbepaling wordt aangesloten bij het beleid van
vaste verandermomenten voor de regelgeving. 1 juli 2020 en 1 januari 2021 zijn vaste
verandermomenten voor ministeriële regelingen.
Aan de minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding
van de regeling wordt niet exact voldaan. Daar staat tegenover dat de onderdelen van
de regeling die dit betreft geen inhoudelijke eisen stellen aan de bedrijven.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes