ARTIKEL I
De Subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen
wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, dat
luidt:
C
In artikel 10, onderdeel b, wordt na ‘beoogde’ ingevoegd ‘duurzame’.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van onderdeel A, onder
2, dat in werking treedt met ingang van 1 maart 2020.
TOELICHTING
Deze regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling innovatie en samenwerking
regionale publieke media-instellingen (hierna: de subsidieregeling). In de subsidieregeling
is een aantal wijzigingen aangebracht.
Splitsing en verhoging subsidieplafond 2020
In de subsidieregeling is het subsidieplafond voor 2020 gesplitst in twee afzonderlijke
subsidieplafonds. Daarbij is een bedrag van ten hoogste € 5 miljoen beschikbaar voor
projecten die mede of volledig zijn gericht op het verbeteren van de samenwerking
tussen regionale en lokale publieke media omroepen, en een bedrag van ten hoogste
€ 3.9 miljoen voor andere projecten. De splitsing van het subsidieplafond in twee
onderscheiden subsidieplafonds is opgenomen om te verzekeren dat er middelen beschikbaar
zijn zowel voor samenwerkingsprojecten tussen regionale omroepen en lokale publieke
omroepen als voor andersoortige projecten, bijvoorbeeld samenwerkingsprojecten van
regionale omroepen onderling die gericht zijn op innovatie.
Ten opzichte van het aanvankelijk in de subsidieregeling opgenomen subsidieplafond
is in totaal een bedrag van € 1 miljoen extra beschikbaar gesteld. In de toelichting
bij de subsidieregeling werd reeds aangekondigd dat het subsidieplafond voor 2020
mogelijk zou worden verhoogd indien er middelen zouden vrijvallen die waren gereserveerd
voor lopende aanvragen op basis van onderdeel B van de Frictiekostenregeling regionale
publieke media-instellingen 2016-2019. Met deze regeling is € 1 miljoen van deze vrijgevallen
middelen aan de subsidieregeling toegevoegd en verwerkt in de gesplitste plafonds.
Maximaal subsidiebedrag
Voor projecten die zijn gericht op het verbeteren van samenwerking tussen regionale
en lokale publieke omroepen is in de subsidieregeling een nieuw maximum-subsidiebedrag
opgenomen. Voor deze projecten kan voor maximaal € 1 miljoen per project subsidie
worden verstrekt. Deze wijziging komt voort uit de ambitie van het kabinet om verschillende
varianten van samenwerking tussen regionale omroepen en lokale publieke omroepen te
stimuleren. Dit is recent benadrukt in de reactie van het kabinet op het advies van
de Raad voor cultuur en de Raad voor het Openbaar Bestuur over lokale publieke omroepen.1 Door een maximaal aan te vragen bedrag per project te hanteren verankert het kabinet
dat er meerdere projecten gehonoreerd kunnen worden die zijn gericht op het verbeteren
van samenwerking tussen regionale en lokale omroepen.
Motivering duurzaamheid project
In de subsidieregeling is opgenomen dat aanvragers in hun subsidieaanvraag expliciet
aandacht moeten besteden aan de duurzaamheid van het project waarvoor subsidie wordt
aangevraagd. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (de minister)
vindt van belang dat de inzet van subsidie uit deze regeling zoveel mogelijk leidt
tot duurzame versterking van de regionale publieke omroepen en van samenwerking tussen
publieke omroepen, ook na de subsidieperiode. Een dergelijke duurzame versterking
kan bijvoorbeeld zijn dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend na afloop
van de subsidieverlening onderdeel worden van de reguliere bedrijfsvoering van een
regionale omroep. Ook kan er sprake zijn van restwaarde na afloop van de subsidieverlening,
bijvoorbeeld in de vorm van opgebouwde kennis, een uitgebreider netwerk of verbeterde
technologie.
In het verlengde hiervan is in de weigeringsgrond, opgenomen in artikel 10, onderdeel
b, een verduidelijking opgenomen. Artikel 10, aanhef en onderdeel b, bepaalt dat de
subsidieverstrekking kan worden geweigerd indien de kosten van een project niet in
redelijke verhouding staan tot de daarmee beoogde resultaten. Daaraan is toegevoegd
dat het gaat om de met het project beoogde duurzame resultaten. Hoewel de huidige formulering van de weigeringsgrond al de ruimte biedt
om de beoogde duurzame resultaten van het project te beoordelen, wordt het belang
van de duurzame resultaten van een project met deze toevoeging nog beter tot uitdrukking
gebracht.
Medeondertekening door betrokken omroepen
Ten slotte is in artikel 5 van de subsidieregeling geëxpliciteerd dat een subsidieaanvraag
kan worden medeondertekend door de bij die aanvraag betrokken landelijke, regionale
of lokale publieke omroepen. Op grond van de subsidieregeling komt een project uitsluitend
voor subsidie in aanmerking indien het ten goede komt aan meerdere regionale publieke
omroepen, aan de samenwerking tussen regionale publieke omroepen onderling, of aan
de samenwerking tussen een of meer regionale publieke omroepen en een of meer landelijke
of lokale publieke omroepen.
De mogelijkheid van medeondertekening biedt de omroepen die baat menen te hebben bij
het project de mogelijkheid om daarvoor expliciet hun steun uit te spreken. Volledigheidshalve
wordt erop gewezen dat ook bij medeondertekening juridisch uitsluitend een subsidierelatie
tot stand komt tussen de minister en de regionale publieke omroep die de hoofdondertekenaar
van de aanvraag is. De subsidie wordt aan die regionale publieke omroep verstrekt
en dient ook door die omroep te worden verantwoord.
Inwerkingtreding
In de regeling is voorzien in een gedifferentieerde inwerkingtreding. Het grootste
gedeelte van de wijzigingen treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Het maximum-subsidiebedrag
voor projecten die zijn gericht op het verbeteren van samenwerking tussen regionale
en lokale publieke omroepen treedt in werking met ingang van 1 maart 2020. Daarmee
is bedoeld te voorkomen dat de regionale omroepen die reeds een aanvraag in voorbereiding
hebben onverhoeds met deze wijziging zouden worden geconfronteerd.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob