Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 11 december 2019, nr. WJZ/17852618, houdende wijziging van de Subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen in verband met onder andere een splitsing en verhoging van het subsidieplafond voor 2020, de toevoeging van een motiveringsvereiste, en de toevoeging van de mogelijkheid tot medeondertekening van de aanvraag

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor het kalenderjaar 2019 een bedrag van € 5,5 miljoen beschikbaar. Voor subsidieverstrekking in het kalenderjaar 2020:

    • a. is een bedrag van € 5 miljoen beschikbaar voor projecten die mede of volledig zijn gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen regionale en lokale publieke media-instellingen; en

    • b. is een bedrag van € 3,9 miljoen beschikbaar voor andere projecten.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 4. Het subsidiebedrag voor een project als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt ten hoogste € 1 miljoen.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling bevat het activiteitenplan:

    • a. een motivering waaruit blijkt dat het project waarvoor subsidie wordt gevraagd, voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 3; en

    • b. een motivering van de wijze waarop het project na afloop van de subsidieperiode zal worden voortgezet of van de wijze waarop de resultaten van het project na afloop van de subsidieperiode duurzaam zullen worden benut.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 4. Een subsidieaanvraag kan worden medeondertekend door de bij de aanvraag betrokken landelijke, lokale of regionale publieke media-instellingen.

C

In artikel 10, onderdeel b, wordt na ‘beoogde’ ingevoegd ‘duurzame’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van onderdeel A, onder 2, dat in werking treedt met ingang van 1 maart 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Deze regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen (hierna: de subsidieregeling). In de subsidieregeling is een aantal wijzigingen aangebracht.

Splitsing en verhoging subsidieplafond 2020

In de subsidieregeling is het subsidieplafond voor 2020 gesplitst in twee afzonderlijke subsidieplafonds. Daarbij is een bedrag van ten hoogste € 5 miljoen beschikbaar voor projecten die mede of volledig zijn gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen regionale en lokale publieke media omroepen, en een bedrag van ten hoogste € 3.9 miljoen voor andere projecten. De splitsing van het subsidieplafond in twee onderscheiden subsidieplafonds is opgenomen om te verzekeren dat er middelen beschikbaar zijn zowel voor samenwerkingsprojecten tussen regionale omroepen en lokale publieke omroepen als voor andersoortige projecten, bijvoorbeeld samenwerkingsprojecten van regionale omroepen onderling die gericht zijn op innovatie.

Ten opzichte van het aanvankelijk in de subsidieregeling opgenomen subsidieplafond is in totaal een bedrag van € 1 miljoen extra beschikbaar gesteld. In de toelichting bij de subsidieregeling werd reeds aangekondigd dat het subsidieplafond voor 2020 mogelijk zou worden verhoogd indien er middelen zouden vrijvallen die waren gereserveerd voor lopende aanvragen op basis van onderdeel B van de Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016-2019. Met deze regeling is € 1 miljoen van deze vrijgevallen middelen aan de subsidieregeling toegevoegd en verwerkt in de gesplitste plafonds.

Maximaal subsidiebedrag

Voor projecten die zijn gericht op het verbeteren van samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen is in de subsidieregeling een nieuw maximum-subsidiebedrag opgenomen. Voor deze projecten kan voor maximaal € 1 miljoen per project subsidie worden verstrekt. Deze wijziging komt voort uit de ambitie van het kabinet om verschillende varianten van samenwerking tussen regionale omroepen en lokale publieke omroepen te stimuleren. Dit is recent benadrukt in de reactie van het kabinet op het advies van de Raad voor cultuur en de Raad voor het Openbaar Bestuur over lokale publieke omroepen.1 Door een maximaal aan te vragen bedrag per project te hanteren verankert het kabinet dat er meerdere projecten gehonoreerd kunnen worden die zijn gericht op het verbeteren van samenwerking tussen regionale en lokale omroepen.

Motivering duurzaamheid project

In de subsidieregeling is opgenomen dat aanvragers in hun subsidieaanvraag expliciet aandacht moeten besteden aan de duurzaamheid van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (de minister) vindt van belang dat de inzet van subsidie uit deze regeling zoveel mogelijk leidt tot duurzame versterking van de regionale publieke omroepen en van samenwerking tussen publieke omroepen, ook na de subsidieperiode. Een dergelijke duurzame versterking kan bijvoorbeeld zijn dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend na afloop van de subsidieverlening onderdeel worden van de reguliere bedrijfsvoering van een regionale omroep. Ook kan er sprake zijn van restwaarde na afloop van de subsidieverlening, bijvoorbeeld in de vorm van opgebouwde kennis, een uitgebreider netwerk of verbeterde technologie.

In het verlengde hiervan is in de weigeringsgrond, opgenomen in artikel 10, onderdeel b, een verduidelijking opgenomen. Artikel 10, aanhef en onderdeel b, bepaalt dat de subsidieverstrekking kan worden geweigerd indien de kosten van een project niet in redelijke verhouding staan tot de daarmee beoogde resultaten. Daaraan is toegevoegd dat het gaat om de met het project beoogde duurzame resultaten. Hoewel de huidige formulering van de weigeringsgrond al de ruimte biedt om de beoogde duurzame resultaten van het project te beoordelen, wordt het belang van de duurzame resultaten van een project met deze toevoeging nog beter tot uitdrukking gebracht.

Medeondertekening door betrokken omroepen

Ten slotte is in artikel 5 van de subsidieregeling geëxpliciteerd dat een subsidieaanvraag kan worden medeondertekend door de bij die aanvraag betrokken landelijke, regionale of lokale publieke omroepen. Op grond van de subsidieregeling komt een project uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien het ten goede komt aan meerdere regionale publieke omroepen, aan de samenwerking tussen regionale publieke omroepen onderling, of aan de samenwerking tussen een of meer regionale publieke omroepen en een of meer landelijke of lokale publieke omroepen.

De mogelijkheid van medeondertekening biedt de omroepen die baat menen te hebben bij het project de mogelijkheid om daarvoor expliciet hun steun uit te spreken. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat ook bij medeondertekening juridisch uitsluitend een subsidierelatie tot stand komt tussen de minister en de regionale publieke omroep die de hoofdondertekenaar van de aanvraag is. De subsidie wordt aan die regionale publieke omroep verstrekt en dient ook door die omroep te worden verantwoord.

Inwerkingtreding

In de regeling is voorzien in een gedifferentieerde inwerkingtreding. Het grootste gedeelte van de wijzigingen treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Het maximum-subsidiebedrag voor projecten die zijn gericht op het verbeteren van samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen treedt in werking met ingang van 1 maart 2020. Daarmee is bedoeld te voorkomen dat de regionale omroepen die reeds een aanvraag in voorbereiding hebben onverhoeds met deze wijziging zouden worden geconfronteerd.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 2019Z23940.

Naar boven