TOELICHTING
1. Aanleiding en doel
De subsidiemodule Seed capital technostarters, opgenomen in titel 3.10 van de Regeling
nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES), ziet erop dat de Nederlandse risicokapitaalmarkt
gestimuleerd en gemobiliseerd wordt om investeringen te doen in beginnende ondernemingen
in Nederland die technisch of creatief innovatief van aard zijn (zogenoemde ‘technostarters’).
Hiertoe wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister)
een lening verstrekt aan investeringsfondsen (startersfondsen en Seed business angel
fondsen) die participaties verkrijgen in technostarters. Om het gebruik van dit instrument
te bevorderen, wordt de risicorendementsverhouding verbeterd door het hanteren van
gunstige terugbetalingsverhoudingen voor de inkomsten uit investeringen in technostarters.
Bij het verstrekken van een lening wordt een geldleningsovereenkomst gesloten tussen
het startersfonds onderscheidenlijk het Seed business angel fonds en de Staat. In
deze overeenkomst is het nodige bepaald over het verdere verloop van de subsidierelatie,
zoals de wijze waarop uitbetalingen voor concrete participaties plaatsvinden, de vaststelling
van de hoofdsom na afloop van de fondsperiode en de wijze van terugbetaling. Voor
zowel startersfondsen als Seed business angel fondsen is een model geldleningsovereenkomst
als bijlage bij de subsidiemodule gevoegd (bijlagen 3.10.1 en 3.10.2).
Met onderhavige wijzigingsregeling wordt gelet op de uitbraak van COVID-19 een beperkt
aantal tijdelijke inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd in de subsidiemodule Seed capital
technostarters.
Als direct gevolg van COVID-19 staan de veelbelovende portefeuilledeelnemingen van
Seed capital fondsen (de technostartersvennootschappen) momenteel namelijk onder liquiditeitsdruk.
De al eerder doorgevoerde maatregelen ter verlichting, waaronder de Corona-OverbruggingsLening
(COL) van de Regionale Ontwikkelmaatschappijen (ROM’s) en de verruiming van het budget
voor de Seed capital tender 2020 met € 10.000.000, zijn een stap in de goede richting.
Zo maakt de COL het mogelijk voor zogenoemde startups, scale-ups en innovatieve mkb’ers
om een overbruggingskrediet aan te vragen indien zij als gevolg van de COVID-19-uitbraak
een tekort aan liquiditeit hebben, en daarom behoefte hebben aan krediet om de COVID-19-pandemie
te overbruggen. De uitvoering van de COL is belegd bij de ROM’s. De leningen variëren
tussen de € 50.000,– en € 2.000.000. Bij bedragen boven de € 250.000,– wordt er 25 procent
cofinanciering verwacht van de aandeelhouders of andere investeerders. Er wordt een
uniform rentetarief gehanteerd van 3 procent.
Verruiming maxima betreffende investeringsruimte
De liquiditeitsdruk die technostarters als gevolg van COVID-19 ervaren, hangt onder
meer samen met het feit dat andere investeerders dan de Seed capital fondsen, zoals
de business angels, in de tijden niet meer of aanzienlijk minder bereid blijken om
te investeren in technostarters. Gelet hierop wensen Seed capital fondsen de technostarters
waarin zij participeren, nader te ondersteunen op basis van de Seed capital subsidiemodule.
Een knelpunt waar startersfondsen echter tegenaan lopen indien ze de technostarters
op basis van de Seed capital subsidiemodule wensen te ondersteunen (al dan niet door
als cofinancier op te treden onder de COL), wordt gevormd door bepaalde maxima die
zijn gesteld aan de investeringen die door starterfondsen ingevolge de Seed capital
subsidiemodule gedaan mogen worden.
Zo bedraagt de totale verkrijgingprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode
in één technostartersvennootschap wordt geïnvesteerd, ten hoogste € 3.500.000. Deze
regeling strekt ertoe dit maximum te verhogen tot € 5.000.000. Het startersfonds mag
echter enkel van deze verruiming gebruik maken, indien het bij de aanvraag onder de
Seed capital subsidiemodule aantoont dat de aangevraagde subsidie is bestemd om via
participaties te investeren in een technostarter die een concrete liquiditeitsbehoefte
heeft als gevolg van de uitbraak van COVID-19. Bij de beoordeling hiervan is onder
meer van belang of het bedrijf in de kern gezond was vóór de COVID-19 crisis, of het
overlevingskansen heeft, en of het kostenreducerende maatregelen treft of heeft getroffen.
Knelpunt rentepercentages bij samenloop COL en Seed capital subsidiemodule
Een ander knelpunt heeft betrekking op het gebruik van de COL door technostarters.
Het gebruik maken van deze COL blijkt problematisch wanneer het gaat om overbruggingskredieten
onder de COL van meer dan € 250.000. In die gevallen kan de technostarter namelijk
enkel aanspraak maken op dit krediet, indien er sprake is van 25 procent cofinanciering.
Om technostarters te ondersteunen in het verkrijgen van een overbruggingskrediet ingevolge
de COL, wensen de startersfondsen op basis van de Seed capital subsidiemodule de gelden
te verwerven waarmee ze kunnen bijdragen in of zorgdragen voor de cofinanciering die
onder de COL vereist is. Op dit punt bestaat er echter een knelpunt in de samenloop
tussen de Seed capital subsidiemodule en de COL.
De Seed capital subsidiemodule in de RNES verplicht Seed capital fondsen namelijk
om een rente in rekening te brengen bij haar portefeuillebedrijven van minimaal 4 procent
+ het EU referentierentepercentage (momenteel negatief) (’referentierente’). Voor
overbruggingsleningen onder de COL vanaf € 250.000 tot € 500.000 geldt momenteel echter
een 25 procent co-investeringsbijdrage en daarbij een rente van 3 procent. Deze rentevoorwaarden
stroken in bepaalde gevallen dus niet met elkaar; de Seed capital fondsen mogen op
grond van de Seed capital regeling geen financiering tegen (de onder de COL vereiste)
rente van 3 procent verzorgen.
Gelet hierop is het door deze wijzigingsregeling voor startersfondsen mogelijk gemaakt
om, ter verzorging van de cofinanciering onder de COL, de op basis van de Seed capital
subsidiemodule aan te vragen subsidiegelden door te investeren in technostarters tegen
het rentepercentage dat onder de COL geldt (in plaats van de referentierente als bedoeld
in de Seed capital subsidiemodule).
Om van deze mogelijkheid te kunnen profiteren, moet het startersfonds in dit verband
bij de aanvraag onder de Seed capital subsidiemodule aantonen dat de aangevraagde
subsidie bestemd is om via participaties te investeren in een technostarter die een
concrete liquiditeitsbehoefte heeft als gevolg van de uitbraak van COVID-19, waarbij
die investering door het startersfonds wordt vormgegeven door ten behoeve van de technostarter
als cofinancier onder de COL-faciliteit op te treden. Bij de beoordeling daarvan is
onder meer van belang of het bedrijf in de kern gezond was vóór de COVID-19 crisis,
of het overlevingskansen heeft, en of het kostenreducerende maatregelen treft of heeft
getroffen. Een aanvraag van een technostarter voor de COL wordt op deze elementen
overigens ook getoetst door de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen die uitvoering
geven aan de COL.
2. Staatssteun
De subsidie die op grond van deze titel wordt verstrekt, is aan te merken als staatssteun
in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Deze staatssteun is echter geoorloofd op grond van artikel 21 (risicofinancieringssteun)
van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) als bedoeld in artikel 1.1 van
de RNES. De subsidiemodule Seed capital technostarters voldoet aan de voorwaarden
van artikel 21 en hoofdstuk I van de AGVV.
De hierboven beschreven wijzigingen hebben geen gevolgen voor de staatssteunrechtvaardiging.
De verruiming van de investeringsruimte voor startersfondsen (zie artikel I, onderdeel
B, onder 1, van deze wijzigingsregeling) leidt namelijk niet tot overschrijding van
het in artikel 21, negende lid, van de AGVV genoemde maximumbedrag van € 15.000.000
per in aanmerking komende onderneming.
Ook de tijdelijke en slechts in specifieke gevallen toepasbare wijziging van het rentepercentage,
om cofinanciering door startersfondsen onder de COL mogelijk te maken en zo technostarters
gebruik te kunnen laten maken van de COL (zie artikel I, onderdeel B, onder 2, van
deze regeling), strookt met artikel 21 AGVV en de in dit verband relevante ‘Tijdelijke
kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige
COVID-19-uitbraak’ (‘de tijdelijke kaderregeling’)1. De Europese Commissie heeft de COL-regeling op basis daarvan goedgekeurd. Aldus
is dus ook het rentepercentage dat onder de COL wordt gehanteerd, goedgekeurd en is
het nu gewijzigde gelijkluidende rentepercentage onder de Seed capital subsidiemodule
eveneens gerechtvaardigd te achten.
Bovendien is de samenloop van de steun op grond van de Seed capital subsidiemodule
enerzijds en de steun op grond van de COL anderzijds gerechtvaardigd op grond van
de tijdelijke kaderregeling. In dat kader is namelijk expliciet bepaald dat ‘aid under the notified measure may be cumulated with aid under measures approved
by the Commission under other sections of the Temporary Framework, provided the provisions
in those specific sections are respected’. Nu als aangegeven de wijziging van het rentepercentage zowel verenigbaar is met
de AGVV als met de tijdelijke kaderregeling, is de samenloop toegestaan.
De gewijzigde subsidiemodule zal ter kennisneming aan de Europese Commissie gezonden
worden, conform artikel 11, onder a, van de AGVV.
3. Regeldruk
Met deze wijzigingsregeling wijzigt de regeldruk voor startersfondsen die gebruik
willen maken van de geboden verruiming van de investeringsruimte of van de mogelijkheid
tot hanteren van een ander rentepercentage dan normaliter onder de Seed capital subsidiemodule
geldt, om cofinanciering onder de COL mogelijk te maken. In het eerste geval (gebruikmaking
van de verruimde investeringsruimte) dienen startersfondsen bij de aanvraag aan te
tonen dat de aangevraagde subsidie is bestemd om via participaties te investeren in
een technostarter die een concrete liquiditeitsbehoefte heeft als gevolg van de uitbraak
van COVID-19. In het tweede geval (hantering ander rentepercentage) dienen startersfondsen
aan te tonen dat de aangevraagde subsidie is bestemd om ter uitvoering van het fondsplan
via participaties te investeren in een technostarter die een concrete liquiditeitsbehoefte
heeft als gevolg van de uitbraak van COVID-19, waarbij die investering door het startersfonds
wordt vormgegeven door ten behoeve van de technostarter als cofinancier onder de COL-faciliteit
op te treden.
De regeldrukkosten behelzen het kennisnemen van deze wijzigingsregeling, het indienen
van de aanvraag, het verzamelen van de benodigde informatie en overleg en afstemming
met de uitvoerende instantie, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De
tijdsbesteding voor het kennisnemen van deze regeling worden ingeschat op 5 minuten
per startersfonds. Dat komt bij een standaarduurtarief van € 54 neer op € 4,50 per
startersfonds.
Het verzamelen van de benodigde informatie zal naar verwachting 15 tot 120 minuten
per aanvraag met zich meebrengen. De tijdsbesteding in verband met overleg en afstemming
met RVO wordt ingeschat op 60 tot 300 minuten per aanvraag. Het indienen van een aanvraag
zelf kost naar verwachting 3 minuten.
In totaal zullen de kosten per aanvraag, bij een standaarduurtarief van € 54, dan
variëren van € 70 tot € 380.
Het is momenteel niet duidelijk hoeveel starterfondsen gebruik zullen maken van deze
geboden ruimte. Wel kan een grove inschatting worden gemaakt. Er zijn momenteel 100
startersfondsen. Verwacht wordt dat er 50 tot 100 startersfondsen een of meerdere
aanvragen zullen indienen. Verwacht wordt dat de startersfonds 50 aanvragen zullen
worden gedaan.
De totale regeldrukkosten komen daarmee op € 895 * 50 = € 44.750.
4. Vaste verandermomenten
Deze regeling wordt in mei 2020 in de Staatscourant gepubliceerd en treedt in werking
met ingang van de dag na de datum van publicatie in de Staatscourant. De regeling
werkt terug tot en met 13 mei 2020.
Met de bekendmaking en inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de systematiek
van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van
de eerste dag van een kwartaal in werking treden, en er minimaal twee maanden zitten
tussen het moment van publicatie en de inwerkingtreding van de regeling.
Deze afwijking is echter gerechtvaardigd te achten. De doelgroep van deze regeling
is immers gebaat bij een spoedige inwerkingtreding, waarvoor afwijking volgens aanwijzing
4.17, vijfde lid, eerste uitzonderingsgrond, in dit geval is toegestaan. Een en ander
spreekt voor zich, gelet op de aard van de problematiek waar de doelgroep als gevolg
van de uitbraak van COVID-19 mee wordt geconfronteerd en de daarmee samenhangende
urgentie van het doorvoeren van maatregelen.
II. Artikelen
Artikel I, onderdeel A
Dit onderdeel introduceert de omschrijving van het begrip ‘COL-faciliteit’.
Artikel I, onderdeel B (wijziging artikel 3.10.7 RNES)
Artikel I, onderdeel B, strekt tot (tijdelijke) wijziging van een van de gronden van
afwijzing van de subsidie, namelijk de afwijzingsgrond dat het fondsplan gebaseerd
moet zijn op de diverse in de regeling beschreven uitgangspunten.
Zoals uiteengezet in het algemeen deel van de toelichting, ervaren technostarters
de nodige liquiditeitsdruk als gevolg van de uitbraak van COVID-19. Dit onderdeel
van de wijzigingsregeling verruimt de mogelijkheden binnen de Seed capital subsidiemodule
voor startersfondsen om de technostarters met behulp van de Seed capital subsidie
te ondersteunen,.
Zoals uit de clausulering aan het slot van het gewijzigde artikel 3.10.7, eerste lid,
onderdeel c, subonderdelen 2º en 11º, volgt, kan echter enkel van deze verruimingen
gebruik worden gemaakt in de situatie dat de Seed capital fondsen bij de aanvraag
onder de Seed capital subsidiemodule aantonen dat de aangevraagde subsidie bestemd
is om via participaties te investeren in een technostarter die een concrete liquiditeitsbehoefte
heeft als gevolg van de uitbraak van COVID-19.
De strekking van artikel I, onderdeel B, onderdeel 1, van deze wijzigingsregeling
is dat in die situatie pas afwijzend op een subsidieaanvraag wordt beslist indien
het fondsplan als uitgangspunt hanteert dat de totale verkrijgingsprijs van de participaties
die gedurende de fondsperiode in één technostarter wordt geïnvesteerd, (minder dan
€ 100.000 en) meer dan € 5.000.000 bedraagt. Normaliter geldt als maximum € 3.500.000.
Dit geeft startersfondsen meer ruimte om in technostarters te investeren ter verlichting
van de COVID-19-gerelateerde liquiditeitsproblemen.
In het verlengde hiervan geldt in plaats van het maximum van € 3.500.000, zoals dat
normaliter ook ingevolge artikel 3.10.7, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 11°,
RNES geldt, een maximum van € 5.000.000 omwille van diezelfde verlichting van COVID-19
gerelateerde problemen bij technostarters.
Artikel I, onderdeel B, onder 2, ziet op de situatie dat een startersfonds met de
Seed capital subsidie in een technostarter wenst te participeren via een uit een converteerbare
lening voortvloeiende achtergestelde vordering, om zo de in het algemeen deel besproken
cofinanciering te kunnen verzorgen die onder de COL vereist is. Zonder die cofinanciering
kunnen technostarters geen gebruik maken van de COL. De onderhavige regeling wijzigt
voor die situatie het rentepercentage dat voor de in de Seed capital subsidiemodule
bedoelde achtergestelde vorderingen bedongen moet worden. Het rentepercentage in de
Seed capital subsidiemodule komt door deze wijziging overeen met het rentepercentage
dat ingevolge de COL bedongen moet worden bij de cofinancieringslening. Dit vormt
een afwijking van de normaliter toepasselijke referentierente (welke momenteel 3,7
procent bedraagt nu het EU-referentierentepercentage negatief is; zie artikel 3.10.7,
eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 8º, RNES).
Artikel I, onderdelen C en D (wijziging artikel 3.10.11 RNES en invoering bijlage
3.10.1a)
Artikel I, onderdeel C, wijzigt artikel 3.10.11 RNES. De subsidie ingevolge de Seed
capital subsidiemodule wordt verleend in de vorm van een geldlening. Uit artikel 3.10.11
RNES volgt dat bijlage 3.10.1 bij de RNES het model vormt voor de geldleningsovereenkomst
tussen de Staat en het Seed capital fonds, die hieraan ten grondslag moet liggen.
In artikel 5 van de model geldleningsovereenkomst in bijlage 3.10.1 is bepaald welke
voorwaarden het fonds jegens de technostarters moet hanteren voor het verkrijgen van
participaties in de technostartersvennootschappen. Hier worden onder meer als voorwaarden
genoemd:
-
– dat de totale verkrijgingprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode
in één technostartersvennootschap wordt geïnvesteerd, ten minste € 100.000 en ten
hoogste € 3.500.000 bedraagt (modelovereenkomst artikel 5, eerste lid, onderdeel b);
-
– dat voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk
is aan de referentierente (modelovereenkomst artikel 5, eerste lid, onderdeel e),
en
-
– dat de participaties verkregen worden in technostartersvennootschappen waaraan niet
eerder door een participatiemaatschappij risicokapitaal is verstrekt, behoudens indien
(a) deze participatiemaatschappij een financier is en voor zover het totaal aan verkrijgingsprijzen
van de participaties die alle financiers gezamenlijk in de technostartersvennootschap
investeren, niet boven € 5.000.000 uitkomt; (b) deze participatiemaatschappij naar
het oordeel van de minister niet in staat is nieuwe participaties in de technostartersvennootschap
te verkrijgen, voor zover als gevolg van de nieuwe participatie door het startersfonds
het totaal aan risicokapitaal dat verstrekt is aan de technostartersvennootschap door
alle participatiemaatschappijen en de financier gezamenlijk, niet boven € 5.000.000
uitkomt, of (c) deze participatiemaatschappij een informal investor is (modelovereenkomst
artikel 5, vierde lid).
Inhoudelijk zijn deze voorwaarden gelijk aan de uitgangspunten waarop een fondsenplan
gebaseerd moet zijn (bij gebreke waarvan de minister ingevolge artikel 3.10.7, eerste
lid, onderdeel c, RNES afwijzend kan beslissen op de subsidieaanvraag).
Artikel I, onderdeel C, borgt dat niet de reguliere model geldleningsovereenkomst
ex bijlage 3.10.1 van de RNES, maar de nieuw ingevoerde modelovereenkomst ex bijlage
3.10.1a wordt toegepast, indien de subsidie in de vorm van een geldlening wordt verleend
aan een aanvrager die de aangevraagde subsidie aanwendt om via participaties te investeren
in een technostartersvennootschap die een concrete liquiditeitsbehoefte heeft als
gevolg van de uitbraak van COVID-19 (artikel 3.10.11, tweede lid, RNES). In alle andere
(niet-COVID-19-gerelateerde) gevallen dient de modelovereenkomst ex bijlage 3.10.1
te worden toegepast (artikel 3.10.11, eerste lid, RNES).
Artikel I, onderdeel D, strekt tot invoering van de nieuwe bijlage 3.10.1a van de
RNES. Uit die bijlage volgt dat de tekst van de modelovereenkomst in die specifieke
COVID-19-gerelateerde situatie geheel gelijkluidend is aan de tekst van de modelovereenkomst,
opgenomen in artikel 3.10.1, behalve ten aanzien van enkele leden van artikel 5 van
die laatstbedoelde modelovereenkomst.
Zo wijzigt in dat specifieke COVID-19 gerelateerde geval de voorwaarde ex artikel
5, eerste lid, onderdeel b, van de modelovereenkomst betreffende de totale verkrijgingsprijs
van de participaties die gedurende de fondsperiode in één technostartersvennootschap
wordt geïnvesteerd. In plaats van het normaliter toepasselijke maximum van € 3.500.000,
geldt dan een maximum van € 5.000.000 (zie bijlage 3.10.1a (nieuw), onderdeel a).
In het verlengde daarvan wordt ook het in artikel 5, vierde lid, onderdelen a en b,
van de modelovereenkomst opgenomen maximum van € 3.500.000 in de (uitzonderingen op
de) voorwaarde wat betreft het verkrijgen van participaties in technostartersvennootschappen
waaraan niet eerder door een participatiemaatschappij risicokapitaal is verstrekt,
verhoogd tot € 5.000.000 (zie bijlage 3.10.1a (nieuw), onderdeel c).
Ook ten aanzien van artikel 5, eerste lid, onderdeel e, kent de nieuwe modelovereenkomst
ex bijlage 3.10.1a een formulering die afwijkt van die in de reguliere modelovereenkomst
ex bijlage 3.10.1. Uit de nieuwe formulering volgt dat de rente die voor de achtergestelde
vordering moet worden bedongen, ofwel tenminste gelijk is aan de referentierente,
ofwel een rente van 3 procent is (gelijk aan de huidige rente die onder de COL gerekend
wordt).
Welk rentepercentage in een concreet geval van toepassing is, hangt af van de omstandigheden
van het geval. Indien de Seed capital fondsen de subsidie aanwenden om via participaties
te investeren in een technostartersvennootschap die een concrete liquiditeitsbehoefte
heeft als gevolg van de uitbraak van COVID-19, zonder dat die investering plaatsvindt door middel van cofinanciering onder de COL-faciliteit,
dan geldt het eerstgenoemde rentepercentage (zijnde: tenminste gelijk aan de referentierente).
Indien de aangevraagde subsidie echter is bestemd om ter uitvoering van het fondsplan
via participaties te investeren in een technostarter die een concrete liquiditeitsbehoefte
heeft als gevolg van de uitbraak van COVID-19, waarbij die investering door het startersfonds
wordt vormgegeven door ten behoeve van de technostarter als cofinancier onder de COL-faciliteit
op te treden, dán geldt een rente van 3 procent. Dat dit laatste rentepercentage enkel
geldt ingeval sprake is van cofinanciering door het startersfonds (met gebruikmaking
van Seed capital subsidie) onder de COL ten behoeve van een technostarter die door
COVID-19 met liquiditeitsproblemen kampt, is expliciet bepaald aan het slot van het
betreffende artikel 5, eerste lid, onderdeel e (ex bijlage 3.10.1a).
Artikelen II en III (inwerkingtreding, terugwerkende kracht en vervaldatum)
Artikel III, onderdeel 1, betreft de inwerkingtreding en terugwerkende kracht van
artikel I van deze regeling. Dat artikel treedt in werking met ingang van de dag na
de datum van publicatie in de Staatscourant, met dien verstande dat terugwerkende
kracht tot en met 13 mei 2020 geldt. Deze terugwerkende kracht is opportuun geacht,
omdat het startersfondsen (en betrokkenen bij de uitvoering van de COL, onder welke
regeling startersfondsen cofinanciering willen gaan verzorgen ten behoeve van de technostarters
die in hun portefeuille vallen) in staat stelt om in de uiterst dringende gevallen
al op basis van de uitgangspunten in de wijzigingsregeling te opereren, voorafgaand
aan publicatie van de wijzigingsregeling. Aldus kan de doelgroep eerder profiteren
van deze begunstigende regeling. Van benadeling van partijen door toepassing van terugwerkende
kracht, is geen sprake.
In paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting is verder aangegeven hoe deze
publicatie en datum van inwerkingtreding zich verhouden tot het kabinetsbeleid betreffende
de vaste verandermomenten.
Artikel III, onderdeel 2, borgt de tijdelijkheid van de door artikel I van deze wijzigingsregeling
geïntroduceerde verruimingen en wijziging van de Seed capital subsidiemodule. Gelet
op het tijdelijke en eenmalige karakter van deze regeling in het licht van de uitbraak
van COVID-19, vervallen de in deze regeling opgenomen wijzigingen per 1 januari 2021.
Artikel II draait de door middel van artikel I doorgevoerde wijzigingen in feite weer
terug. Aanspraken en verplichtingen die op grond van deze wijzigingsregeling zijn
ontstaan, blijven echter ook na 1 januari 2021 in stand.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer