Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 mei 2020, nr. WJZ/ 20031950, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met de invoering van een subsidiemodule voor de tijdelijke ondersteuning van nationale parken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, 5, eerste en tweede lid, 6, derde lid, 13, tweede lid, 14, 15, 16, 17, eerste lid, 19, tweede lid, 25 en 44, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In titel 2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.1.1. Uurtarief

Voor de toepassing van dit hoofdstuk bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 13, tweede lid, en 14 van het besluit, € 60.

B

Na titel 2.11 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 2.12. Tijdelijke ondersteuning nationale parken

Artikel 2.12.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

nationaal park:
  • a. nationaal park, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing nationale parken;

  • b. Nationaal Park Veluwezoom;

  • c. Nationaal Park De Hoge Veluwe;

  • d. Grenspark Zoom-Kalmthoutse Heide;

nationaal park in oprichting:

gebied waarvoor de gedeputeerde staten van de provincie of provincies waarin het gebied is gelegen voornemens zijn uiterlijk 1 september 2021 een verzoek als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming te doen;

samenwerkingsverband nationaal park of nationaal park in oprichting:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.12.2, derde lid;

standaard nationaal park:

standaard voor de gebiedsaanduiding nationaal park (werkversie), zoals opgenomen in bijlage 4 bij Kamerstukken II 2018/19, 33 576, nr. 165;

vertegenwoordiger nationaal park of nationaal park in oprichting:

rechtspersoon die volgens zijn statuten tot doel heeft de belangen van het nationaal park of van het nationaal park in oprichting te behartigen.

Artikel 2.12.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een vertegenwoordiger nationaal park of nationaal park in oprichting of aan een deelnemer in een samenwerkingsverband nationaal park of nationaal park in oprichting voor de volgende activiteiten die gericht zijn op het toewerken naar de ambities uit de standaard nationaal park:

    • a. het organiseren van gebiedsprocessen ten behoeve van visievorming en planvorming over:

      • 1°. de in het gebied te realiseren ambities;

      • 2°. de mogelijkheden waarmee het nationaal park of het nationaal park in oprichting kan bijdragen aan de transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame energie en landbouw; en

      • 3°. de wijze waarop de ambities, bedoeld onder 1°, en de mogelijkheden, bedoeld onder 2°, gerealiseerd kunnen worden;

    • b. het opstellen van een ambitiedocument als bedoeld in de standaard nationaal park of onderdelen daarvan;

    • c. het uitvoeren van studies op het gebied van regionale samenhang, ecologie of natuur;

    • d. het opstellen van voorlichtings- en educatiematerialen over het gebied; of

    • e. het opstellen van educatieplannen en wetenschappelijke onderzoeksplannen.

  • 2. De minister verstrekt ten hoogste één subsidie per nationaal park of nationaal park in oprichting.

  • 3. Een samenwerkingsverband nationaal park of nationaal park in oprichting is een samenwerkingsverband, bestaande uit organisaties die gezamenlijk de belangen behartigen van het betreffende nationaal park of nationaal park in oprichting, waaronder, indien van toepassing, in ieder geval de vertegenwoordiger nationaal park of nationaal park in oprichting.

Artikel 2.12.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt per aanvraag 50 procent van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 400.000.

Artikel 2.12.4. Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. kosten voor fysieke investeringen;

  • b. kosten voor economische activiteiten;

  • c. kosten voor natuurbeheer.

Artikel 2.12.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.

Artikel 2.12.6. Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten wordt uiterlijk een maand na de datum van de beschikking tot subsidieverlening gestart.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit is drie jaar.

Artikel 2.12.7. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. uit het projectplan onvoldoende blijkt hoe de activiteiten bijdragen aan het realiseren van de ambities in de standaard nationaal park;

  • b. uit het projectplan onvoldoende blijkt hoe de subsidieaanvrager voldoet aan de subsidievoorwaarden, bedoeld in artikel 2.12.8;

  • c. uit het projectplan onvoldoende blijkt dat het project kan steunen op draagvlak en betrokkenheid vanuit de regio;

  • d. in het projectplan geen activiteit is opgenomen die betrekking heeft op de mogelijkheden of op een verkenning van de mogelijkheden waarmee het nationaal park of het nationaal park in oprichting kan bijdragen aan de transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame energie en landbouw.

Artikel 2.12.8. Verplichtingen subsidieontvangers
  • 1. Indien een subsidieontvanger naast de niet-economische activiteiten, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, ook economische activiteiten verricht, voert de subsidieontvanger met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit die economische activiteiten een gescheiden boekhouding.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, bevoordelen geen individuele bedrijven.

  • 3. Opdrachtverlening aan derden voor het verrichten van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, of een deel van die activiteiten, vindt plaats op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven.

  • 4. Alle resultaten van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, worden voor een ieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk gemaakt.

  • 5. De voorlichtings- en educatiematerialen, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, onderdeel d, bevatten slechts neutrale informatie en geen gegevens of reclames van of herleidbaar tot individuele bedrijven.

Artikel 2.12.9. Cumulatie

Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen, openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, of andere bestuursorganen, worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximumbedrag dat krachtens deze titel per aanvraag kan worden verstrekt.

Artikel 2.12.10. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.12.2, eerste lid, bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager of, in geval van een samenwerkingsverband nationaal park of nationaal park in oprichting, over de deelnemers, waaronder de naam van de organisatie, het post- en bezoekadres, het rekeningnummer, en, indien van toepassing, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager of aanvragers, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. in geval van een samenwerkingsverband nationaal park of nationaal park in oprichting: gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • d. een projectplan inclusief planning;

    • e. een begroting;

    • f. een intentieverklaring van een regionale overheid, waaruit blijkt dat die regionale overheid verantwoordelijk is voor het realiseren van de cofinanciering van de activiteiten; en

    • g. indien de aanvraag betrekking heeft op een nationaal park in oprichting: een intentieverklaring van de gedeputeerde staten van de provincie of de provincies waarin het gebied ligt, waaruit blijkt dat de gedeputeerde staten van die provincie of provincies voornemens zijn uiterlijk 1 september 2021 voor het desbetreffende gebied een verzoek als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming te doen.

  • 2. Het projectplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de ambities uit de standaard nationaal park waar de aanvrager of aanvragers aan wil of willen werken;

    • b. de geplande activiteiten en hoe deze activiteiten bijdragen aan het realiseren van de ambities uit de standaard nationaal park;

    • c. de wijze waarop samengewerkt wordt met partners in de regio; en

    • d. in geval van een nationaal park in oprichting: een beschrijving van de grenzen van het nationaal park in oprichting.

Artikel 2.12.11. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.12.2, eerste lid, bevat geen staatssteun.

Artikel 2.12.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 wordt na de rij van titel 2.10 een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.12: Ondersteuning nationale parken

2.12.2

   

01-07-2020 t/m 15-09-2020

€ 5.450.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 mei 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. Algemeen

1.1 Aanleiding en doel

Nationale parken zijn de pronkstukken van de Nederlandse natuur. Ze geven de mogelijkheid om natuur te beleven en tegelijkertijd bij te dragen aan het besef dat beschermen van natuur noodzakelijk is. Een sterke natuur kan daarnaast bijdragen aan andere ruimtelijke transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame energie en landbouw.

Met betrokken partijen, zoals de vertegenwoordigers van nationale parken, het Nationale Parken Bureau, de ANWB, het Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid (IVN), de Federatie Particulier Grondbezit (FPG), Natuurmonumenten, terreinbeherende instanties, LandschappenNL, NBTC Holland Marketing, MKB-Nederland, Gastvrij Nederland, de Rijksadviseur Landschap en provincies, werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan de ondersteuning van de kwaliteitssprong van nationale parken zoals bedoeld met de motie van de Kamerleden Jacobi en Van Veldhoven1 uit 2014. Hiervoor is een gezamenlijk programma opgestart met als doelen het verhogen van de kwaliteit van de nationale parken, het versterken van de betrokkenheid van de samenleving bij natuur en het realiseren van nationale parken met een sterke naamsbekendheid.

De gezamenlijke ambities voor de kwaliteitssprong van nationale parken zijn in 2018 neergelegd in een werkversie van de ‘Standaard gebiedsaanduiding nationaal park’ (hierna: de standaard)2. Partijen hebben afgesproken dat zij de komende jaren aan de slag gaan met het realiseren van ambities uit de standaard voor de nationale parken en dat op basis van die ervaringen wordt bekeken welke verdere stappen nodig zijn.

De Minister van LNV (hierna: minister) heeft in juli 2019 aangekondigd de nationale parken extra financieel te willen ondersteunen bij de ontwikkeling richting de ambities in de standaard. Hiervoor is € 6 miljoen vrijgemaakt op de begroting van LNV (inclusief uitvoeringskosten). Samenwerking in de regio is essentieel voor het slagen van de kwaliteitssprong in de individuele nationale parken. De rijksbijdrage bedraagt daarom niet meer dan 50 procent van de subsidiabele kosten.

1.2 Hoofdlijnen van de regeling

Met onderhavige subsidiemodule, die opgenomen wordt in titel 2.12 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES), hebben vertegenwoordigers van een nationaal park of een nationaal park in oprichting (zijnde rechtspersonen die volgens de statuten tot doel hebben de belangen van een nationaal park of een nationaal park in oprichting (i.o.) te behartigen) of samenwerkingsverbanden van organisaties die gezamenlijk de belangen van een nationaal park (i.o.) behartigen (hierna: samenwerkingsverband nationaal park (i.o.)) de mogelijkheid om voor een periode van drie jaar subsidie aan te vragen voor de volgende activiteiten die gericht zijn op het toewerken naar de ambities uit de standaard nationaal park:

  • a. het organiseren van gebiedsprocessen ten behoeve van visievorming en planvorming over de in het gebied te realiseren ambities, de mogelijkheden waarop het gebied kan bijdragen aan de transitieopgaven en de wijze waarop de hiervoor genoemde ambities en mogelijkheden gerealiseerd kunnen worden;

  • b. het opstellen van een ambitiedocument als bedoeld in de standaard of onderdelen daarvan;

  • c. het uitvoeren van studies op het gebied van regionale samenhang, ecologie of natuur;

  • d. het opstellen van voorlichtings- en educatiematerialen over het gebied; en/of

  • e. het opstellen van educatieplannen en wetenschappelijke onderzoeksplannen.

De subsidie is daarmee bedoeld voor de dekking van de extra kosten die gemaakt worden voor extra afstemming in en rondom de nationale parken voor het toewerken naar de standaard, en dus niet voor (reguliere) kosten van beheer en inrichting.

De vertegenwoordiger van het nationaal park (i.o.), of het samenwerkingsverband nationaal park (i.o.) dient bij de aanvraag een projectplan inclusief planning en begroting aan te leveren. In het projectplan is beschreven aan welke ambities uit de standaard gewerkt gaat worden voor het desbetreffende nationaal park (i.o.), hoe de activiteiten bijdragen aan het realiseren van de ambities uit de standaard, de wijze waarop samengewerkt wordt met partners in de regio, en, indien de aanvraag betrekking heeft op een nationaal park i.o., een beschrijving van de begrenzing van het nationaal park i.o. In ieder geval moeten in het projectplan een of meerdere activiteiten opgenomen zijn die betrekking hebben op (een verkenning van) de mogelijkheden waarop het nationaal park of het nationaal park i.o. kan bijdragen aan de transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame energie en landbouw.

Cofinanciering is noodzakelijk en tevens in lijn met gezamenlijke aanpak van het ministerie van LNV en provinciale overheden van de kwaliteitssprong. Daarom subsidieert de minister maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten. De overige financiering moet vanuit regionale overheden (voornamelijk provincies en eventueel gemeentes) en andere betrokken partijen komen. Het is, gelet op de gezamenlijke aanpak, wenselijk dat de regionale overheden verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot het bijeenbrengen van de overige benodigde financiering. Daarom dient bij de aanvraag een intentieverklaring zijn toegevoegd van een regionale overheid (provincie of eventueel gemeente), waaruit blijkt dat die regionale overheid verantwoordelijk is voor het realiseren van de cofinanciering van de activiteiten. Dit betekent dat regionale overheden ofwel zelf zullen moeten co financieren, ofwel de aanvragers helpen de benodigde overige financiering bijeen te brengen. Per aanvraag is maximaal € 400.000 aan LNV-subsidie beschikbaar.

De regeling wordt eenmalig opengesteld van 1 juli tot en met 15 september 2020, en hiervoor geldt een subsidieplafond van € 5.450.000.

De subsidie wordt evenredig verdeeld over de subsidiabele kosten van de ingediende aanvragen die niet worden afgewezen op basis van de afwijzingsgronden opgenomen in artikel 2.12.7 en de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna: het Kaderbesluit).

1.3 Uitvoering

Deze subsidiemodule wordt namens de minister uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een dienst van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag wordt ingediend bij RVO, met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld. RVO is betrokken geweest bij het opstellen van deze subsidiemodule en acht deze uitvoerbaar.

1.4 Regeldruk

Deze regeling levert administratieve lasten op voor aanvragers van de subsidie. Dit betreft vertegenwoordigers van nationale parken (i.o.) of deelnemers in samenwerkingsverbanden die de belangen van een nationaal park (i.o.) behartigen. De verwachting is dat deze administratieve lasten beperkt zullen zijn. Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag, bij het leveren van tussen- en eindrapportages en bij de vaststelling van de subsidie. Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief van € 54,– (gebaseerd op het handboek Meting Regeldrukkosten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat).

In totaal, de kosten van de handelingen vermenigvuldigd met de verwachte tijdsbesteding (35 uur per aanvraag) en het verwachte aantal aanvragen (momenteel maximaal 22) komt de regeldruk neer op € 41.580,–. Met deze inschatting komt de totale regeldruk ten opzichte van het beschikbaar gestelde budget (€ 5.450.000) neer op 0,76 procent.

De volgende handelingen voor organisaties worden voorzien:

  • het kennisnemen van de regeling en het stellen van verduidelijkingsvragen aan RVO;

  • het beslaan van interne overleggen ter ontwikkeling van het project;

  • het beslaan van externe overleggen ter ontwikkeling van het project;

  • het invullen en aanleveren van het projectplan via het online format van RVO;

  • het verstrekken en publiceren van tussentijdse en eindrapportages door de subsidieontvanger.

De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk, maar is niet geselecteerd voor formele advisering.

1.5 Staatssteun

Deze regeling bevat geen staatssteun. De activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd zijn geen economische activiteiten. Economische activiteiten zijn expliciet uitgesloten van subsidiëring. Het betreft activiteiten om partijen in de regio bij elkaar te brengen om te bezien hoe het nationaal park kan toewerken naar de ambities uit de standaard en hoe het nationaal park kan bijdragen aan de transitieopgaven waar Nederland voor staat. Dit zijn activiteiten die het gehele gebied en het brede publiek ten goede komen, en niet slechts bepaalde ondernemingen. Derhalve is er op het niveau van de subsidieontvangers geen sprake van staatssteun. Indien de subsidieontvangers naast de niet-economische activiteiten tevens economische activiteiten verrichten, dient de subsidieontvanger met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit die economische activiteiten een gescheiden boekhouding te voeren.

Om te voorkomen dat er sprake is van doorvloei van steun naar individuele bedrijven, zijn specifieke verplichtingen in de subsidiemodule opgenomen. Zo is opgenomen dat de activiteiten geen ondernemers en/of individuele bedrijven mogen bevoordelen en de voorlichtings- en educatiematerialen slechts neutrale informatie mogen bevatten (en dus geen gegevens of reclames van of herleidbaar tot individuele bedrijven). Daarnaast moeten alle resultaten van de activiteiten, zoals de onderzoeksplannen, het ambitiedocument, de uitgevoerde studies op het gebied van regionale samenhang, ecologie of natuur en de voorlichtings- en educatiematerialen voor een ieder zonder onderscheid kosteloos toegankelijk gemaakt worden. Hiermee wordt geborgd dat het gehele gebied en het brede publiek kunnen profiteren van de gesubsidieerde activiteiten. Daarmee is er geen sprake van een kwantificeerbaar of selectief voordeel voor individuele bedrijven.

Ook derden die door de subsidieontvanger(s) worden ingehuurd om activiteiten te verrichten, ontvangen geen staatssteun omdat in de subsidiemodule is opgenomen dat zij tegen transparante voorwaarden en marktconforme tarieven moeten worden ingehuurd.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel A (artikel 2.1.1 van de RNES)

Voor het berekenen van de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 13, tweede lid, en artikel 14 van het Kaderbesluit, dient bij ministeriële regeling een vast uurtarief te worden vastgesteld. Het voor hoofdstuk 2 van de RNES te hanteren uurtarief was per abuis niet opgenomen in de RNES. Met artikel 2.1.1 wordt het vaste uurtarief vastgesteld op € 60, conform de huidige uitvoeringspraktijk.

Artikel I, onderdeel B (titel 2.12 van de RNES)

Artikel 2.12.1 (begripsbepalingen)

Dit artikel bevat de omschrijving van de begrippen die in deze titel worden gebruikt.

Onder een nationaal park wordt ten eerste verstaan een nationaal park, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing nationale parken. Er zijn drie nationale parken die door het kabinet wel gerekend worden tot de nationale parken van Nederland, maar die niet aangewezen zijn door de minister als bedoeld in artikel 8.3 van de Wet natuurbescherming, en derhalve niet opgenomen in de Regeling aanwijzing nationale parken. Het is echter wel wenselijk dat deze nationale parken mee kunnen doen aan de kwaliteitssprong. Daarom worden die drie parken apart genoemd in de begripsomschrijving. Het betreft Nationaal Park Veluwezoom, Nationaal Park De Hoge Veluwe en Grenspark Zoom-Kalmthoutse Heide.

Onder een nationaal park in oprichting (i.o.) wordt verstaan een gebied waarvoor de gedeputeerde staten van de provincie(s) waarin het gebied is gelegen, voornemens zijn uiterlijk 1 september 2021 een verzoek als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming te doen. Dit moet blijken uit de intentieverklaring van de gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie of provincies, die bij de aanvraag om subsidie moet worden aangeleverd (zie artikel 2.12.10, eerste lid, onderdeel g).

De subsidie voor de activiteiten die gericht zijn op het toewerken naar de ambities uit de standaard kan worden aangevraagd door een vertegenwoordiger van een nationaal park of van een nationaal park in oprichting of een deelnemer in een samenwerkingsverband nationaal park of nationaal park in oprichting. Een vertegenwoordiger nationaal park of nationaal park in oprichting is een rechtspersoon die volgens zijn statuten tot doel heeft de belangen (waaronder mede wordt verstaan de financiële belangen) van het nationaal park (i.o.) te behartigen.

Een samenwerkingsverband nationaal park of nationaal park in oprichting is een samenwerkingsverband, dat bestaat uit organisaties die gezamenlijk de belangen behartigen van het desbetreffende nationale park (i.o.). Dit zijn bijvoorbeeld de partijen die betrokken zijn in het overlegorgaan van het nationaal park, zoals terreinbeheerders, natuurmonumenten, provincies, gemeentes, waterschappen, Staatsbosbeheer en IVN. Indien voor het betreffende nationale park (i.o.) een vertegenwoordiger nationaal park (i.o.) actief is, moet deze in ieder geval deel uitmaken van het samenwerkingsverband nationaal park (i.o.).

Artikelen 2.12.2 en 2.12.3 (subsidieverstrekking en hoogte subsidie)

In artikel 2.12.2, eerste lid, is opgenomen aan wie de subsidie verstrekt kan worden en voor welke activiteiten. De subsidie wordt verstrekt aan een vertegenwoordiger van een nationaal park (i.o.) of aan deelnemers in een samenwerkingsverband van een nationaal park (i.o.). De subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn gericht op het toewerken naar de ambities uit de standaard. Het betreft volgende activiteiten:

  • het organiseren van gebiedsprocessen ten behoeve van visievorming en planvorming over de in het gebied te realiseren ambities, de mogelijkheden van het nationaal park (i.o.) om bij te dragen aan transitieopgaven als klimaat, duurzame energie en landbouw (zoals benoemd in de standaard), en de wijze waarop de hiervoor genoemde ambities en mogelijkheden gerealiseerd kunnen worden;

  • het opstellen van (onderdelen van) een ambitiedocument als bedoeld in de standaard, dat richtinggevende visies en principes over de gewenste ontwikkelingen in het gebied bevat;

  • het uitvoeren van studies op het gebied van regionale samenhang, ecologie of natuur;

  • het opstellen van voorlichtings- en educatiematerialen, educatie- en onderzoeksplannen.

Aanvragers mogen in beginsel zelf bepalen aan welke onderdelen van de standaard voor het desbetreffende nationale park (i.o.) gewerkt wordt, en welke van de bovenstaande subsidiabele activiteiten zij verrichten voor het project. In het projectplan moeten zij aangeven aan welke ambities in de standaard gewerkt wordt, en welke subsidiabele activiteiten zij verrichten. Daaruit moet voldoende blijken hoe de activiteiten bijdragen aan het realiseren van die ambities uit de standaard (zie artikel 2.12.7, onderdeel a). Daarnaast moeten in het projectplan in ieder geval een of meer activiteiten opgenomen zijn die betrekking hebben op (een verkenning van) de mogelijkheden waarmee het nationaal park (i.o.) kan bijdragen aan de transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame energie en landbouw (zie artikel 2.12.7, onderdeel d).

In geval een aanvraag gedaan wordt door deelnemers in een samenwerkingsverband nationaal park (i.o.), wordt de subsidieaanvraag ingediend door een penvoerder (artikel 20 van het Kaderbesluit), die één van de deelnemers in het samenwerkingsverband is (zie artikel 1 van het Kaderbesluit). Voor samenwerkingsverbanden zijn in het Kaderbesluit nog andere specifieke bepalingen opgenomen die met name gericht zijn op lagere administratieve lasten voor de aanvragers (zie de artikelen 29, 36, 39, tweede lid, en 51 van het Kaderbesluit).

Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het Kaderbesluit kan geen subsidie worden verstrekt aan provincies, gemeentes, of openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Waterschappen kunnen wel in aanmerking komen voor subsidie. Overigens kunnen provincies of gemeentes wel deelnemer zijn in het samenwerkingsverband nationaal park (i.o.), ook al kunnen zij geen subsidieontvanger zijn. Zij kunnen immers wel voor eigen rekening en risico activiteiten verrichten, en daarmee (in kind) bijdragen aan de kosten van het project.

Voor elk nationaal park (i.o.) kan slechts één subsidie verstrekt worden (zie artikel 2.12.2, tweede lid). Dit benadrukt het belang van regionale afstemming en samenwerking tussen partijen betrokken bij het nationaal park (i.o.). Per aanvraag kan een subsidie van maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten worden verkregen, met een maximum van € 400.000 (artikel 2.12.3).

Artikel 2.12.4 (niet subsidiabele kosten)

In dit artikel zijn de niet-subsidiabele kosten opgenomen. In paragraaf 1.5 van het algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat er bij door de minister versterkte subsidie beperkingen zijn opgenomen om te voorkomen dat de subsidie leidt tot een kwantificeerbaar voordeel voor (individuele) bedrijven. Hoewel de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen, in principe als niet-economisch kwalificeren, is zekerheidshalve nog expliciet opgenomen dat economische activiteiten niet in aanmerking komen voor subsidie (onderdeel b).

Daarnaast mag de subsidie niet worden aangewend voor de kosten voor fysieke investeringen (onderdeel a) of voor natuurbeheer (onderdeel c).

Artikel 2.12.5 (verdeling subsidieplafond)

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen waarop niet afwijzend is beschikt. Voor een onderlinge vergelijking (tender) tussen de projecten, zijn de verschillen tussen de nationale parken te groot, zowel voor wat betreft de uitgangssituatie, de potentie om de ambities van de standaard te realiseren als het ambitieniveau van de regio zelf. Omdat de minister en de provincies het wenselijk vinden om alle nationale parken in aanmerking te laten komen voor subsidie (wanneer de aanvraag voldoet aan de minimale voorwaarden), is gekozen voor een evenredige verdeling. Dat is in deze fase van de kwaliteitsimpuls, waarin nationale parken aan de slag gaan met de standaard, van belang.

Artikel 2.12.6 (start- en realisatietermijn)

In artikel 23, onderdeel b, van het Kaderbesluit is opgenomen dat de subsidie wordt afgewezen als het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn kunnen worden voltooid. In dit geval is de termijn voor het uitvoeren van de activiteiten gesteld op drie jaar (tweede lid). Deze uitvoeringstermijn gaat in uiterlijk een maand nadat de beschikking tot subsidieverlening is afgegeven (eerste lid). Behoudens wanneer bijzondere omstandigheden vertraging rechtvaardigen, kan de uitvoeringstermijn van drie jaar niet verlengd worden.

Artikel 2.12.7 (afwijzingsgronden)

In artikel 2.12.7 zijn de afwijzingsgronden voor een aanvraag opgenomen, aanvullend op de afwijzingsgronden in de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit.

De subsidie is gericht op de ondersteuning van de kwaliteitsimpuls van nationale parken (i.o.). Of meer concreet: de subsidie is gericht op het dichterbij halen van ambities zoals die zijn vastgelegd in de standaard voor nationale parken. Hierbij is samenwerking in de regio essentieel. De aanvraag wordt daarom afgewezen als onvoldoende blijkt hoe de activiteiten bijdragen aan het realiseren van de ambities in de standaard (onderdeel a) of als onvoldoende blijkt dat er draagvlak en betrokkenheid is vanuit de regio (onderdeel c). Hoewel er ten hoogste één subsidie verstrekt wordt per nationaal park (i.o.), is het desondanks (in theorie) mogelijk dat er door verschillende samenwerkingsverbanden van bij het nationaal park (i.o.) betrokken partijen aanvragen voor hetzelfde nationaal park (i.o.) worden ingediend. In dat geval heeft er hoogstwaarschijnlijk geen goede afstemming en samenwerking plaatsgevonden tussen de bij het nationaal park betrokken partijen, terwijl dit noodzakelijk is voor het maken van de kwaliteitssprong. In dat geval is het dan ook mogelijk dat alle aanvragen voor het betrokken nationaal park (i.o.) afgewezen worden, vanwege onvoldoende draagvlak en betrokkenheid vanuit de regio. Voorafgaande afstemming met alle betrokken partijen bij het nationaal park (i.o.) is dus essentieel, om zo tot één gezamenlijk aanvraag te komen.

Daarnaast moet in de aanvraag voldoende onderbouwd zijn hoe voldaan wordt aan de verplichtingen die voor de subsidieontvangers gelden. Indien er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger of subsidieontvangers kan of kunnen voldoen aan deze verplichtingen (opgenomen in artikel 2.12.8), wordt de aanvraag dan ook afgewezen (onderdeel b).

Activiteiten, waarbij gekeken wordt naar de kansrijke mogelijkheden die een nationaal park kan bieden om bij te dragen aan de transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame energie en landbouw, mogen niet ontbreken in het project, ook al zijn de mogelijkheden op zichzelf gering. Op deze manier komen regionale opgaven en rijksopgaven in het gebied bij elkaar. Daarom wordt de aanvraag afgewezen als in het projectplan geen activiteit is opgenomen die betrekking heeft op de transitieopgaven (onderdeel d).

Artikel 2.12.8 (verplichtingen subsidieontvangers)

De subsidieverplichtingen die in dit artikel vermeld staan, hebben als doel te voorkomen dat er bij de subsidieverlening door de minister sprake is van (doorvloei van) staatssteun. Ten eerste geldt de verplichting dat de subsidieontvangers, indien zij tevens economische activiteiten verrichten, ten aanzien van deze activiteiten een gescheiden boekhouding voeren (eerste lid). Ook zijn er verplichtingen opgenomen ten aanzien van de inhuur van derden, namelijk dat opdrachtverlening aan een derde voor uitvoering van (een deel) van de subsidiabele activiteiten plaats moet vinden op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven (derde lid). Zo wordt voorkomen dat er bij inhuur sprake is van doorvloei van steun. Tot slot zijn er verplichtingen opgenomen om te voorkomen dat er bij de gesubsidieerde activiteiten sprake is van een (kwantificeerbaar of selectief) voordeel voor individuele bedrijven. Zo mogen de activiteiten geen individuele bedrijven bevoordelen (zie tweede en vijfde lid). Daarnaast moeten alle resultaten van de gesubsidieerde activiteiten, zoals de onderzoeksplannen en communicatiematerialen, actief en breed kosteloos toegankelijk worden gemaakt (vierde lid).

Artikel 2.12.9 (cumulatie)

Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen, openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen of andere bestuursorganen worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximumbedrag dat krachtens deze titel per aanvraag kan worden verstrekt. Dit heeft ook betrekking op bijdragen voor subsidiabele activiteiten die in kind worden gedaan. Zoals blijkt uit het algemeen deel van de toelichting, is cofinanciering vanuit provincies of gemeentes juist wenselijk. Daarom wordt toegestaan voor deze subsidiemodule andere publieke financieringsbronnen aan te wenden in combinatie met subsidie uit deze subsidiemodule. Omdat er geen sprake is van staatssteun, is er geen belemmering voor publieke cofinanciering vanuit staatssteunperspectief.

Artikel 2.12.10 (informatieverplichtingen)

In dit artikel is opgenomen welke informatie bij een aanvraag voor subsidie voor activiteiten die gericht zijn op het toewerken naar de ambities uit de standaard nationaal park moet worden aangeleverd. Ten eerste dienen bepaalde gegevens van de aanvrager(s) en in geval een samenwerkingsverband, tevens van de penvoerder, aangeleverd te worden (eerste lid, onderdelen a, b en c).

Bij de aanvraag word tevens een projectplan, een beschrijving en planning van de activiteiten en een begroting te worden aangeleverd (eerste lid, onderdelen d en e). Daarnaast dient bij de aanvraag een intentieverklaring aangeleverd te worden van een regionale overheid (provincie of gemeente) met betrekking tot het realiseren van de cofinanciering van de activiteiten (eerste lid, onderdeel f). Tot slot dient, indien de aanvraag betrekking heeft op een nationaal park i.o., tevens een intentieverklaring aangeleverd te worden van de gedeputeerde staten van de provincie of provincies waarin het park gelegen is, waarin zij aangeven voornemens te zijn uiterlijk 1 september 2021 voor het desbetreffende gebied een verzoek tot aanwijzing als nationaal park te doen (eerste lid, onderdeel g).

In het tweede lid is opgenomen wat het projectplan moet inhouden. Dit is reeds toegelicht in paragraaf 1.2 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 2.12.11 (staatssteun)

De subsidie voor de activiteiten die gericht zijn op het toewerken naar de ambities uit de standaard bevat geen staatsteun, zoals reeds toegelicht in paragraaf 1.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 2.12.13 (vervaltermijn)

Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, vervalt deze subsidiemodule met ingang van 1 juli 2025.

Artikel II

Met dit artikel wordt de tabel, behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020, aangepast in verband met de eenmalige openstelling van de subsidiemodule ondersteuning nationale parken. De openstelling loopt van 1 juli 2020 tot en met 15 september 2020. Het subsidieplafond bedraagt € 5.450.000.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020, een vast verandermoment. Met publicatie minder dan twee maanden voordien wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstukken II 2014/15, 34 000 XIII, nr. 76.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 33 576, nr. 165, bijlage 4.

Naar boven