TOELICHTING
I. Algemeen
1.1 Aanleiding en doel
Nationale parken zijn de pronkstukken van de Nederlandse natuur. Ze geven de mogelijkheid
om natuur te beleven en tegelijkertijd bij te dragen aan het besef dat beschermen
van natuur noodzakelijk is. Een sterke natuur kan daarnaast bijdragen aan andere ruimtelijke
transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame energie en landbouw.
Met betrokken partijen, zoals de vertegenwoordigers van nationale parken, het Nationale
Parken Bureau, de ANWB, het Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid (IVN), de
Federatie Particulier Grondbezit (FPG), Natuurmonumenten, terreinbeherende instanties,
LandschappenNL, NBTC Holland Marketing, MKB-Nederland, Gastvrij Nederland, de Rijksadviseur
Landschap en provincies, werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) aan de ondersteuning van de kwaliteitssprong van nationale parken zoals bedoeld
met de motie van de Kamerleden Jacobi en Van Veldhoven1 uit 2014. Hiervoor is een gezamenlijk programma opgestart met als doelen het verhogen
van de kwaliteit van de nationale parken, het versterken van de betrokkenheid van
de samenleving bij natuur en het realiseren van nationale parken met een sterke naamsbekendheid.
De gezamenlijke ambities voor de kwaliteitssprong van nationale parken zijn in 2018
neergelegd in een werkversie van de ‘Standaard gebiedsaanduiding nationaal park’ (hierna:
de standaard)2. Partijen hebben afgesproken dat zij de komende jaren aan de slag gaan met het realiseren
van ambities uit de standaard voor de nationale parken en dat op basis van die ervaringen
wordt bekeken welke verdere stappen nodig zijn.
De Minister van LNV (hierna: minister) heeft in juli 2019 aangekondigd de nationale
parken extra financieel te willen ondersteunen bij de ontwikkeling richting de ambities
in de standaard. Hiervoor is € 6 miljoen vrijgemaakt op de begroting van LNV (inclusief
uitvoeringskosten). Samenwerking in de regio is essentieel voor het slagen van de
kwaliteitssprong in de individuele nationale parken. De rijksbijdrage bedraagt daarom
niet meer dan 50 procent van de subsidiabele kosten.
1.2 Hoofdlijnen van de regeling
Met onderhavige subsidiemodule, die opgenomen wordt in titel 2.12 van de Regeling
nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES), hebben vertegenwoordigers van een
nationaal park of een nationaal park in oprichting (zijnde rechtspersonen die volgens
de statuten tot doel hebben de belangen van een nationaal park of een nationaal park
in oprichting (i.o.) te behartigen) of samenwerkingsverbanden van organisaties die
gezamenlijk de belangen van een nationaal park (i.o.) behartigen (hierna: samenwerkingsverband
nationaal park (i.o.)) de mogelijkheid om voor een periode van drie jaar subsidie
aan te vragen voor de volgende activiteiten die gericht zijn op het toewerken naar
de ambities uit de standaard nationaal park:
-
a. het organiseren van gebiedsprocessen ten behoeve van visievorming en planvorming over
de in het gebied te realiseren ambities, de mogelijkheden waarop het gebied kan bijdragen
aan de transitieopgaven en de wijze waarop de hiervoor genoemde ambities en mogelijkheden
gerealiseerd kunnen worden;
-
b. het opstellen van een ambitiedocument als bedoeld in de standaard of onderdelen daarvan;
-
c. het uitvoeren van studies op het gebied van regionale samenhang, ecologie of natuur;
-
d. het opstellen van voorlichtings- en educatiematerialen over het gebied; en/of
-
e. het opstellen van educatieplannen en wetenschappelijke onderzoeksplannen.
De subsidie is daarmee bedoeld voor de dekking van de extra kosten die gemaakt worden
voor extra afstemming in en rondom de nationale parken voor het toewerken naar de
standaard, en dus niet voor (reguliere) kosten van beheer en inrichting.
De vertegenwoordiger van het nationaal park (i.o.), of het samenwerkingsverband nationaal
park (i.o.) dient bij de aanvraag een projectplan inclusief planning en begroting
aan te leveren. In het projectplan is beschreven aan welke ambities uit de standaard
gewerkt gaat worden voor het desbetreffende nationaal park (i.o.), hoe de activiteiten
bijdragen aan het realiseren van de ambities uit de standaard, de wijze waarop samengewerkt
wordt met partners in de regio, en, indien de aanvraag betrekking heeft op een nationaal
park i.o., een beschrijving van de begrenzing van het nationaal park i.o. In ieder
geval moeten in het projectplan een of meerdere activiteiten opgenomen zijn die betrekking
hebben op (een verkenning van) de mogelijkheden waarop het nationaal park of het nationaal
park i.o. kan bijdragen aan de transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame
energie en landbouw.
Cofinanciering is noodzakelijk en tevens in lijn met gezamenlijke aanpak van het ministerie
van LNV en provinciale overheden van de kwaliteitssprong. Daarom subsidieert de minister
maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten. De overige financiering moet vanuit
regionale overheden (voornamelijk provincies en eventueel gemeentes) en andere betrokken
partijen komen. Het is, gelet op de gezamenlijke aanpak, wenselijk dat de regionale
overheden verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot het bijeenbrengen van de overige
benodigde financiering. Daarom dient bij de aanvraag een intentieverklaring zijn toegevoegd
van een regionale overheid (provincie of eventueel gemeente), waaruit blijkt dat die
regionale overheid verantwoordelijk is voor het realiseren van de cofinanciering van
de activiteiten. Dit betekent dat regionale overheden ofwel zelf zullen moeten co
financieren, ofwel de aanvragers helpen de benodigde overige financiering bijeen te
brengen. Per aanvraag is maximaal € 400.000 aan LNV-subsidie beschikbaar.
De regeling wordt eenmalig opengesteld van 1 juli tot en met 15 september 2020, en
hiervoor geldt een subsidieplafond van € 5.450.000.
De subsidie wordt evenredig verdeeld over de subsidiabele kosten van de ingediende
aanvragen die niet worden afgewezen op basis van de afwijzingsgronden opgenomen in
artikel 2.12.7 en de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies
(hierna: het Kaderbesluit).
1.3 Uitvoering
Deze subsidiemodule wordt namens de minister uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO), een dienst van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De
aanvraag wordt ingediend bij RVO, met gebruikmaking van de formulieren die door RVO
ter beschikking worden gesteld. RVO is betrokken geweest bij het opstellen van deze
subsidiemodule en acht deze uitvoerbaar.
1.4 Regeldruk
Deze regeling levert administratieve lasten op voor aanvragers van de subsidie. Dit
betreft vertegenwoordigers van nationale parken (i.o.) of deelnemers in samenwerkingsverbanden
die de belangen van een nationaal park (i.o.) behartigen. De verwachting is dat deze
administratieve lasten beperkt zullen zijn. Er zijn administratieve lasten te verwachten
bij de aanvraag, bij het leveren van tussen- en eindrapportages en bij de vaststelling
van de subsidie. Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief van € 54,– (gebaseerd
op het handboek Meting Regeldrukkosten van het Ministerie van Economische Zaken en
Klimaat).
In totaal, de kosten van de handelingen vermenigvuldigd met de verwachte tijdsbesteding
(35 uur per aanvraag) en het verwachte aantal aanvragen (momenteel maximaal 22) komt
de regeldruk neer op € 41.580,–. Met deze inschatting komt de totale regeldruk ten
opzichte van het beschikbaar gestelde budget (€ 5.450.000) neer op 0,76 procent.
De volgende handelingen voor organisaties worden voorzien:
-
• het kennisnemen van de regeling en het stellen van verduidelijkingsvragen aan RVO;
-
• het beslaan van interne overleggen ter ontwikkeling van het project;
-
• het beslaan van externe overleggen ter ontwikkeling van het project;
-
• het invullen en aanleveren van het projectplan via het online format van RVO;
-
• het verstrekken en publiceren van tussentijdse en eindrapportages door de subsidieontvanger.
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk, maar is niet geselecteerd
voor formele advisering.
1.5 Staatssteun
Deze regeling bevat geen staatssteun. De activiteiten waarvoor subsidie kan worden
aangevraagd zijn geen economische activiteiten. Economische activiteiten zijn expliciet
uitgesloten van subsidiëring. Het betreft activiteiten om partijen in de regio bij
elkaar te brengen om te bezien hoe het nationaal park kan toewerken naar de ambities
uit de standaard en hoe het nationaal park kan bijdragen aan de transitieopgaven waar
Nederland voor staat. Dit zijn activiteiten die het gehele gebied en het brede publiek
ten goede komen, en niet slechts bepaalde ondernemingen. Derhalve is er op het niveau
van de subsidieontvangers geen sprake van staatssteun. Indien de subsidieontvangers
naast de niet-economische activiteiten tevens economische activiteiten verrichten,
dient de subsidieontvanger met betrekking tot de financiering van en de kosten en
inkomsten uit die economische activiteiten een gescheiden boekhouding te voeren.
Om te voorkomen dat er sprake is van doorvloei van steun naar individuele bedrijven,
zijn specifieke verplichtingen in de subsidiemodule opgenomen. Zo is opgenomen dat
de activiteiten geen ondernemers en/of individuele bedrijven mogen bevoordelen en
de voorlichtings- en educatiematerialen slechts neutrale informatie mogen bevatten
(en dus geen gegevens of reclames van of herleidbaar tot individuele bedrijven). Daarnaast
moeten alle resultaten van de activiteiten, zoals de onderzoeksplannen, het ambitiedocument,
de uitgevoerde studies op het gebied van regionale samenhang, ecologie of natuur en
de voorlichtings- en educatiematerialen voor een ieder zonder onderscheid kosteloos
toegankelijk gemaakt worden. Hiermee wordt geborgd dat het gehele gebied en het brede
publiek kunnen profiteren van de gesubsidieerde activiteiten. Daarmee is er geen sprake
van een kwantificeerbaar of selectief voordeel voor individuele bedrijven.
Ook derden die door de subsidieontvanger(s) worden ingehuurd om activiteiten te verrichten,
ontvangen geen staatssteun omdat in de subsidiemodule is opgenomen dat zij tegen transparante
voorwaarden en marktconforme tarieven moeten worden ingehuurd.
II. Artikelen
Artikel I, onderdeel A (artikel 2.1.1 van de RNES)
Voor het berekenen van de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 13, tweede lid,
en artikel 14 van het Kaderbesluit, dient bij ministeriële regeling een vast uurtarief
te worden vastgesteld. Het voor hoofdstuk 2 van de RNES te hanteren uurtarief was
per abuis niet opgenomen in de RNES. Met artikel 2.1.1 wordt het vaste uurtarief vastgesteld
op € 60, conform de huidige uitvoeringspraktijk.
Artikel I, onderdeel B (titel 2.12 van de RNES)
Artikel 2.12.1 (begripsbepalingen)
Dit artikel bevat de omschrijving van de begrippen die in deze titel worden gebruikt.
Onder een nationaal park wordt ten eerste verstaan een nationaal park, genoemd in artikel 2, eerste lid, van
de Regeling aanwijzing nationale parken. Er zijn drie nationale parken die door het
kabinet wel gerekend worden tot de nationale parken van Nederland, maar die niet aangewezen
zijn door de minister als bedoeld in artikel 8.3 van de Wet natuurbescherming, en
derhalve niet opgenomen in de Regeling aanwijzing nationale parken. Het is echter
wel wenselijk dat deze nationale parken mee kunnen doen aan de kwaliteitssprong. Daarom
worden die drie parken apart genoemd in de begripsomschrijving. Het betreft Nationaal
Park Veluwezoom, Nationaal Park De Hoge Veluwe en Grenspark Zoom-Kalmthoutse Heide.
Onder een nationaal park in oprichting (i.o.) wordt verstaan een gebied waarvoor de gedeputeerde staten van de provincie(s)
waarin het gebied is gelegen, voornemens zijn uiterlijk 1 september 2021 een verzoek
als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming te doen. Dit
moet blijken uit de intentieverklaring van de gedeputeerde staten van de desbetreffende
provincie of provincies, die bij de aanvraag om subsidie moet worden aangeleverd (zie
artikel 2.12.10, eerste lid, onderdeel g).
De subsidie voor de activiteiten die gericht zijn op het toewerken naar de ambities
uit de standaard kan worden aangevraagd door een vertegenwoordiger van een nationaal
park of van een nationaal park in oprichting of een deelnemer in een samenwerkingsverband
nationaal park of nationaal park in oprichting. Een vertegenwoordiger nationaal park of nationaal park in oprichting is een rechtspersoon die volgens zijn statuten tot doel heeft de belangen (waaronder
mede wordt verstaan de financiële belangen) van het nationaal park (i.o.) te behartigen.
Een samenwerkingsverband nationaal park of nationaal park in oprichting is een samenwerkingsverband, dat bestaat uit organisaties die gezamenlijk de belangen
behartigen van het desbetreffende nationale park (i.o.). Dit zijn bijvoorbeeld de
partijen die betrokken zijn in het overlegorgaan van het nationaal park, zoals terreinbeheerders,
natuurmonumenten, provincies, gemeentes, waterschappen, Staatsbosbeheer en IVN. Indien
voor het betreffende nationale park (i.o.) een vertegenwoordiger nationaal park (i.o.)
actief is, moet deze in ieder geval deel uitmaken van het samenwerkingsverband nationaal
park (i.o.).
Artikelen 2.12.2 en 2.12.3 (subsidieverstrekking en hoogte subsidie)
In artikel 2.12.2, eerste lid, is opgenomen aan wie de subsidie verstrekt kan worden
en voor welke activiteiten. De subsidie wordt verstrekt aan een vertegenwoordiger
van een nationaal park (i.o.) of aan deelnemers in een samenwerkingsverband van een
nationaal park (i.o.). De subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten
die zijn gericht op het toewerken naar de ambities uit de standaard. Het betreft volgende
activiteiten:
-
• het organiseren van gebiedsprocessen ten behoeve van visievorming en planvorming over
de in het gebied te realiseren ambities, de mogelijkheden van het nationaal park (i.o.)
om bij te dragen aan transitieopgaven als klimaat, duurzame energie en landbouw (zoals
benoemd in de standaard), en de wijze waarop de hiervoor genoemde ambities en mogelijkheden
gerealiseerd kunnen worden;
-
• het opstellen van (onderdelen van) een ambitiedocument als bedoeld in de standaard,
dat richtinggevende visies en principes over de gewenste ontwikkelingen in het gebied
bevat;
-
• het uitvoeren van studies op het gebied van regionale samenhang, ecologie of natuur;
-
• het opstellen van voorlichtings- en educatiematerialen, educatie- en onderzoeksplannen.
Aanvragers mogen in beginsel zelf bepalen aan welke onderdelen van de standaard voor
het desbetreffende nationale park (i.o.) gewerkt wordt, en welke van de bovenstaande
subsidiabele activiteiten zij verrichten voor het project. In het projectplan moeten
zij aangeven aan welke ambities in de standaard gewerkt wordt, en welke subsidiabele
activiteiten zij verrichten. Daaruit moet voldoende blijken hoe de activiteiten bijdragen
aan het realiseren van die ambities uit de standaard (zie artikel 2.12.7, onderdeel
a). Daarnaast moeten in het projectplan in ieder geval een of meer activiteiten opgenomen
zijn die betrekking hebben op (een verkenning van) de mogelijkheden waarmee het nationaal
park (i.o.) kan bijdragen aan de transitieopgaven op het gebied van klimaat, duurzame
energie en landbouw (zie artikel 2.12.7, onderdeel d).
In geval een aanvraag gedaan wordt door deelnemers in een samenwerkingsverband nationaal
park (i.o.), wordt de subsidieaanvraag ingediend door een penvoerder (artikel 20 van
het Kaderbesluit), die één van de deelnemers in het samenwerkingsverband is (zie artikel
1 van het Kaderbesluit). Voor samenwerkingsverbanden zijn in het Kaderbesluit nog
andere specifieke bepalingen opgenomen die met name gericht zijn op lagere administratieve
lasten voor de aanvragers (zie de artikelen 29, 36, 39, tweede lid, en 51 van het
Kaderbesluit).
Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het Kaderbesluit kan geen subsidie worden
verstrekt aan provincies, gemeentes, of openbare lichamen als bedoeld in artikel 8
van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Waterschappen kunnen wel in aanmerking komen
voor subsidie. Overigens kunnen provincies of gemeentes wel deelnemer zijn in het
samenwerkingsverband nationaal park (i.o.), ook al kunnen zij geen subsidieontvanger
zijn. Zij kunnen immers wel voor eigen rekening en risico activiteiten verrichten,
en daarmee (in kind) bijdragen aan de kosten van het project.
Voor elk nationaal park (i.o.) kan slechts één subsidie verstrekt worden (zie artikel
2.12.2, tweede lid). Dit benadrukt het belang van regionale afstemming en samenwerking
tussen partijen betrokken bij het nationaal park (i.o.). Per aanvraag kan een subsidie
van maximaal 50 procent van de subsidiabele kosten worden verkregen, met een maximum
van € 400.000 (artikel 2.12.3).
Artikel 2.12.4 (niet subsidiabele kosten)
In dit artikel zijn de niet-subsidiabele kosten opgenomen. In paragraaf 1.5 van het
algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat er bij door de minister versterkte
subsidie beperkingen zijn opgenomen om te voorkomen dat de subsidie leidt tot een
kwantificeerbaar voordeel voor (individuele) bedrijven. Hoewel de activiteiten die
voor subsidie in aanmerking komen, in principe als niet-economisch kwalificeren, is
zekerheidshalve nog expliciet opgenomen dat economische activiteiten niet in aanmerking
komen voor subsidie (onderdeel b).
Daarnaast mag de subsidie niet worden aangewend voor de kosten voor fysieke investeringen
(onderdeel a) of voor natuurbeheer (onderdeel c).
Artikel 2.12.5 (verdeling subsidieplafond)
De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen waarop
niet afwijzend is beschikt. Voor een onderlinge vergelijking (tender) tussen de projecten,
zijn de verschillen tussen de nationale parken te groot, zowel voor wat betreft de
uitgangssituatie, de potentie om de ambities van de standaard te realiseren als het
ambitieniveau van de regio zelf. Omdat de minister en de provincies het wenselijk
vinden om alle nationale parken in aanmerking te laten komen voor subsidie (wanneer
de aanvraag voldoet aan de minimale voorwaarden), is gekozen voor een evenredige verdeling.
Dat is in deze fase van de kwaliteitsimpuls, waarin nationale parken aan de slag gaan
met de standaard, van belang.
Artikel 2.12.6 (start- en realisatietermijn)
In artikel 23, onderdeel b, van het Kaderbesluit is opgenomen dat de subsidie wordt
afgewezen als het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële
regeling te bepalen termijn kunnen worden voltooid. In dit geval is de termijn voor
het uitvoeren van de activiteiten gesteld op drie jaar (tweede lid). Deze uitvoeringstermijn
gaat in uiterlijk een maand nadat de beschikking tot subsidieverlening is afgegeven
(eerste lid). Behoudens wanneer bijzondere omstandigheden vertraging rechtvaardigen,
kan de uitvoeringstermijn van drie jaar niet verlengd worden.
Artikel 2.12.7 (afwijzingsgronden)
In artikel 2.12.7 zijn de afwijzingsgronden voor een aanvraag opgenomen, aanvullend
op de afwijzingsgronden in de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit.
De subsidie is gericht op de ondersteuning van de kwaliteitsimpuls van nationale parken
(i.o.). Of meer concreet: de subsidie is gericht op het dichterbij halen van ambities
zoals die zijn vastgelegd in de standaard voor nationale parken. Hierbij is samenwerking
in de regio essentieel. De aanvraag wordt daarom afgewezen als onvoldoende blijkt
hoe de activiteiten bijdragen aan het realiseren van de ambities in de standaard (onderdeel
a) of als onvoldoende blijkt dat er draagvlak en betrokkenheid is vanuit de regio
(onderdeel c). Hoewel er ten hoogste één subsidie verstrekt wordt per nationaal park
(i.o.), is het desondanks (in theorie) mogelijk dat er door verschillende samenwerkingsverbanden
van bij het nationaal park (i.o.) betrokken partijen aanvragen voor hetzelfde nationaal
park (i.o.) worden ingediend. In dat geval heeft er hoogstwaarschijnlijk geen goede
afstemming en samenwerking plaatsgevonden tussen de bij het nationaal park betrokken
partijen, terwijl dit noodzakelijk is voor het maken van de kwaliteitssprong. In dat
geval is het dan ook mogelijk dat alle aanvragen voor het betrokken nationaal park
(i.o.) afgewezen worden, vanwege onvoldoende draagvlak en betrokkenheid vanuit de
regio. Voorafgaande afstemming met alle betrokken partijen bij het nationaal park
(i.o.) is dus essentieel, om zo tot één gezamenlijk aanvraag te komen.
Daarnaast moet in de aanvraag voldoende onderbouwd zijn hoe voldaan wordt aan de verplichtingen
die voor de subsidieontvangers gelden. Indien er onvoldoende vertrouwen bestaat dat
de subsidieontvanger of subsidieontvangers kan of kunnen voldoen aan deze verplichtingen
(opgenomen in artikel 2.12.8), wordt de aanvraag dan ook afgewezen (onderdeel b).
Activiteiten, waarbij gekeken wordt naar de kansrijke mogelijkheden die een nationaal
park kan bieden om bij te dragen aan de transitieopgaven op het gebied van klimaat,
duurzame energie en landbouw, mogen niet ontbreken in het project, ook al zijn de
mogelijkheden op zichzelf gering. Op deze manier komen regionale opgaven en rijksopgaven
in het gebied bij elkaar. Daarom wordt de aanvraag afgewezen als in het projectplan
geen activiteit is opgenomen die betrekking heeft op de transitieopgaven (onderdeel
d).
Artikel 2.12.8 (verplichtingen subsidieontvangers)
De subsidieverplichtingen die in dit artikel vermeld staan, hebben als doel te voorkomen
dat er bij de subsidieverlening door de minister sprake is van (doorvloei van) staatssteun.
Ten eerste geldt de verplichting dat de subsidieontvangers, indien zij tevens economische
activiteiten verrichten, ten aanzien van deze activiteiten een gescheiden boekhouding
voeren (eerste lid). Ook zijn er verplichtingen opgenomen ten aanzien van de inhuur
van derden, namelijk dat opdrachtverlening aan een derde voor uitvoering van (een
deel) van de subsidiabele activiteiten plaats moet vinden op basis van transparante
criteria en tegen marktconforme tarieven (derde lid). Zo wordt voorkomen dat er bij
inhuur sprake is van doorvloei van steun. Tot slot zijn er verplichtingen opgenomen
om te voorkomen dat er bij de gesubsidieerde activiteiten sprake is van een (kwantificeerbaar
of selectief) voordeel voor individuele bedrijven. Zo mogen de activiteiten geen individuele
bedrijven bevoordelen (zie tweede en vijfde lid). Daarnaast moeten alle resultaten
van de gesubsidieerde activiteiten, zoals de onderzoeksplannen en communicatiematerialen,
actief en breed kosteloos toegankelijk worden gemaakt (vierde lid).
Artikel 2.12.9 (cumulatie)
Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen, openbare lichamen als bedoeld
in de Wet gemeenschappelijke regelingen of andere bestuursorganen worden aangemerkt
als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid,
van het Kaderbesluit buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het
maximumbedrag dat krachtens deze titel per aanvraag kan worden verstrekt. Dit heeft
ook betrekking op bijdragen voor subsidiabele activiteiten die in kind worden gedaan.
Zoals blijkt uit het algemeen deel van de toelichting, is cofinanciering vanuit provincies
of gemeentes juist wenselijk. Daarom wordt toegestaan voor deze subsidiemodule andere
publieke financieringsbronnen aan te wenden in combinatie met subsidie uit deze subsidiemodule.
Omdat er geen sprake is van staatssteun, is er geen belemmering voor publieke cofinanciering
vanuit staatssteunperspectief.
Artikel 2.12.10 (informatieverplichtingen)
In dit artikel is opgenomen welke informatie bij een aanvraag voor subsidie voor activiteiten
die gericht zijn op het toewerken naar de ambities uit de standaard nationaal park
moet worden aangeleverd. Ten eerste dienen bepaalde gegevens van de aanvrager(s) en
in geval een samenwerkingsverband, tevens van de penvoerder, aangeleverd te worden
(eerste lid, onderdelen a, b en c).
Bij de aanvraag word tevens een projectplan, een beschrijving en planning van de activiteiten
en een begroting te worden aangeleverd (eerste lid, onderdelen d en e). Daarnaast
dient bij de aanvraag een intentieverklaring aangeleverd te worden van een regionale
overheid (provincie of gemeente) met betrekking tot het realiseren van de cofinanciering
van de activiteiten (eerste lid, onderdeel f). Tot slot dient, indien de aanvraag
betrekking heeft op een nationaal park i.o., tevens een intentieverklaring aangeleverd
te worden van de gedeputeerde staten van de provincie of provincies waarin het park
gelegen is, waarin zij aangeven voornemens te zijn uiterlijk 1 september 2021 voor
het desbetreffende gebied een verzoek tot aanwijzing als nationaal park te doen (eerste
lid, onderdeel g).
In het tweede lid is opgenomen wat het projectplan moet inhouden. Dit is reeds toegelicht
in paragraaf 1.2 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 2.12.11 (staatssteun)
De subsidie voor de activiteiten die gericht zijn op het toewerken naar de ambities
uit de standaard bevat geen staatsteun, zoals reeds toegelicht in paragraaf 1.5 van
het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 2.12.13 (vervaltermijn)
Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, vervalt deze subsidiemodule
met ingang van 1 juli 2025.
Artikel II
Met dit artikel wordt de tabel, behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling
EZK- en LNV-subsidies 2020, aangepast in verband met de eenmalige openstelling van
de subsidiemodule ondersteuning nationale parken. De openstelling loopt van 1 juli
2020 tot en met 15 september 2020. Het subsidieplafond bedraagt € 5.450.000.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2020, een vast verandermoment.
Met publicatie minder dan twee maanden voordien wordt afgeweken van het beleid inzake
vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor
de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij een spoedige
inwerkingtreding.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten