TOELICHTING
Aanleiding
In de Participatiewet bestaat voor gemeenten de mogelijkheid om in het individuele
geval een materiële of immateriële schadevergoeding niet tot de middelen te rekenen.
Daarnaast bestaat in de Participatiewet de mogelijkheid uitkeringen en vergoedingen
voor schade, waaronder immateriële schade, bij ministeriële regeling niet tot de middelen
te rekenen. Een slachtoffer van een geweldsmisdrijf en zijn naasten of nabestaanden
kunnen onder omstandigheden op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in aanmerking
komen voor een tegemoetkoming uitgekeerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna:
het Schadefonds). Het Schadefonds heeft aangegeven dat uit de uitvoeringspraktijk
is gebleken dat er bij de beoordeling van het recht op (voortzetting van de) bijstand,
zeer verschillend wordt omgegaan met de uitkering. Gelet op het doel dat de uitkering
van het Schadefonds beoogt te dienen en het belang dat gehecht moet worden aan het
bieden van zekerheid aan slachtoffers, naasten en nabestaanden is het wenselijk om
van deze laatste mogelijkheid gebruik te maken. Dit leidt ertoe dat er uniform met
de uitkering van het Schadefonds wordt omgegaan en elke bijstandsgerechtigde die een
dergelijke uitkering ontvangt door colleges op dezelfde wijze wordt behandeld.
De tegemoetkoming
Het Schadefonds verstrekt een financiële tegemoetkoming aan slachtoffers van een geweldsmisdrijf
met ernstig psychisch of fysiek letsel tot gevolg. Ook nabestaanden van slachtoffers
die zijn omgekomen door een geweldmisdrijf en naasten van het slachtoffer, dat ernstig
en blijvend letsel daaraan overhoudt, komen in aanmerking voor een eenmalige uitkering.
De tegemoetkoming in de geleden schade biedt slachtoffers, naasten en nabestaanden
enige financiële genoegdoening voor schade die vaak lastig of niet te verhalen is
op de dader en geeft tevens erkenning van het onrecht en leed dat slachtoffers, naasten
en nabestaanden is aangedaan.
De uitkering kan zowel betrekking hebben op vermogensschade als andere – immateriële
– schade.1 Immateriële schade, ook wel aangeduid als smartengeld, ziet op het overkomen onrecht
en leed en de daaruit volgende derving van levensgeluk. De immateriële schade van
de nabestaande of naaste van het slachtoffer wordt doorgaans aangeduid als affectieschade.
Bij vermogensschade moet gedacht worden aan kosten voor medische hulp en vermindering
van inkomsten, alsmede, indien het slachtoffer overlijdt als gevolg van het misdrijf,
uitvaartkosten.
De uitkering heeft – gelet op het tegemoetkomende karakter – niet tot doel alle schade
te dekken en is zodoende aan maxima gebonden.2
De uitkering aan slachtoffers, naasten en nabestaanden
De tegemoetkoming is eenmalig en bedraagt voor de slachtoffers maximaal € 35.000.
Voor de naasten geldt een vast bedrag van € 5.000. Het Schadefonds keert ongedifferentieerd
uit, dat wil zeggen dat in de toekenningsbeschikking de bedragen niet worden uitgesplitst
in afzonderlijke schadeposten. Nabestaanden keert het Schadefonds een, eveneens ongedifferentieerd,
vast bedrag van € 5.000 uit. Dit bedrag kan, uitsluitend voor nabestaanden, worden
aangevuld met twee aparte (eveneens eenmalige) uitkeringen voor uitvaartkosten en
derving van levensonderhoud. In voorkomende gevallen worden deze aanvullende uitkeringen
expliciet in de toekenningsbeschikking van het Schadefonds vermeld.
Derving van levensonderhoud (DLO) is de schade van nabestaanden door het wegvallen
van het inkomen van het overleden slachtoffer. Een uitkering voor deze schadepost
is een tegemoetkoming in deze schade en is bedoeld om de nabestaande enigszins in
staat te stellen zijn levensstandaard (tijdelijk) voort te zetten. Het Schadefonds
kan verschillende vaste bedragen uitkeren voor derving van levensonderhoud. De hoogte
van het uit te keren bedrag hangt af van:
-
– het inkomen van de overledene,
-
– het inkomen van de achtergebleven (on)gehuwd partner,
-
– de verhouding van de nabestaande tot de overledene ((on)gehuwd partner of afhankelijk
kind), en
-
– als de nabestaande een afhankelijk kind is: de leeftijd.
Vrijlating bij middelentoets bijstand
Zoals hierboven beschreven strekt de eenmalige tegemoetkoming op grond van de Wet
schadefonds geweldsmisdrijven in sommige gevallen mede tot vergoeding van verlies
van inkomen, of bij DLO: levensonderhoud. Daarmee is enige overlap met de doelstellingen
van de bijstand – het voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud – mogelijk.
De bijstand heeft een subsidiair karakter. Dit houdt in dat wanneer de betrokkene
een beroep kan doen op een andere regeling of voorziening, of zijn eigen middelen
aan kan spreken, dat deze mogelijkheid uitgeput moet worden.
Hier staat tegenover dat wordt beoogd slachtoffers, naasten en nabestaanden rechtszekerheid
te bieden bij de middelentoets voor de bijstand. Gegeven dat het Schadefonds ongedifferentieerd
uitkeert, waardoor het niet duidelijk is vanwege welke soort schadepost wordt uitgekeerd,
wordt de uitkering van het Schadefonds volledig vrijgelaten.
Op de vrijlating van de uitkering wordt evenwel één uitzondering gemaakt voor de DLO-uitkering
aan nabestaanden; deze wordt niet op grond van artikel 7 van de voorliggende regeling
vrijgelaten. De bijkomende DLO-uitkering heeft namelijk het expliciete oogmerk tegemoet
te komen in de schade die door derving van het levensonderhoud wordt geleden en om
de gebruikelijke levensstandaard nog enige tijd voort te zetten. Het centraal vrijlaten
van de DLO-uitkering zou op gespannen voet staan met het subsidiaire karakter van
de bijstand. Daarnaast is het duidelijk voor het college en de ontvanger van de DLO-uitkering
dat deze uitkering vanwege deze schade wordt verstrekt, omdat de DLO-uitkering altijd
apart op de beschikking van het Schadefonds wordt gespecificeerd.
Conform het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet
wordt het aan het oordeel van dat college overgelaten om in individuele gevallen te
bepalen of het uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord wordt geacht om
de eenmalige DLO-uitkering al dan niet tot de middelen te rekenen. Hierdoor blijft
maatwerk in een individueel geval mogelijk.
Een concept van de voorliggende regeling is voor een uitvoeringstoets aan het Uitvoeringspanel
Gemeenten (UP) voorgelegd. Uit het advies van het UP blijkt dat naar verwachting het
aantal gevallen dat zich in de uitvoeringspraktijk zal voordoen beperkt is. De in
de Regeling opgenomen centrale vrijlating van de uitkering van het Schadefonds wordt
uitvoerbaar geacht. Ten aanzien van de in voorkomende situaties te verstrekken specifieke
DLO uitkering aan nabestaanden, wordt door een aantal gemeenten opgemerkt dat – vanwege
de maatwerkbeoordeling – hier door gemeenten nog steeds verschillend mee kan worden
omgegaan.
Ik acht echter de vraag in welke mate de specifieke DLO-uitkering gevolgen heeft voor
de beoordeling van het recht op (aanvullende) bijstand een aangelegenheid waarbij
een college in een individueel geval maatwerk zou moeten kunnen blijven leveren; de
voorliggende regeling brengt daar geen wijziging in.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark