Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 mei 2020, nr. 2020-0000037117, tot wijziging van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ in verband met de vrijlating van de eenmalige uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 31, tweede lid, onderdeel l, van de Participatiewet;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan artikel 7 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat artikel door een puntkomma, een onderdeel, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, toegevoegd, luidende:

  • r. een uitkering als bedoeld in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, met uitzondering van het deel van de uitkering dat vanwege de derving van levensonderhoud wordt verstrekt aan nabestaanden.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 mei 2020

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

TOELICHTING

Aanleiding

In de Participatiewet bestaat voor gemeenten de mogelijkheid om in het individuele geval een materiële of immateriële schadevergoeding niet tot de middelen te rekenen. Daarnaast bestaat in de Participatiewet de mogelijkheid uitkeringen en vergoedingen voor schade, waaronder immateriële schade, bij ministeriële regeling niet tot de middelen te rekenen. Een slachtoffer van een geweldsmisdrijf en zijn naasten of nabestaanden kunnen onder omstandigheden op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in aanmerking komen voor een tegemoetkoming uitgekeerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het Schadefonds). Het Schadefonds heeft aangegeven dat uit de uitvoeringspraktijk is gebleken dat er bij de beoordeling van het recht op (voortzetting van de) bijstand, zeer verschillend wordt omgegaan met de uitkering. Gelet op het doel dat de uitkering van het Schadefonds beoogt te dienen en het belang dat gehecht moet worden aan het bieden van zekerheid aan slachtoffers, naasten en nabestaanden is het wenselijk om van deze laatste mogelijkheid gebruik te maken. Dit leidt ertoe dat er uniform met de uitkering van het Schadefonds wordt omgegaan en elke bijstandsgerechtigde die een dergelijke uitkering ontvangt door colleges op dezelfde wijze wordt behandeld.

De tegemoetkoming

Het Schadefonds verstrekt een financiële tegemoetkoming aan slachtoffers van een geweldsmisdrijf met ernstig psychisch of fysiek letsel tot gevolg. Ook nabestaanden van slachtoffers die zijn omgekomen door een geweldmisdrijf en naasten van het slachtoffer, dat ernstig en blijvend letsel daaraan overhoudt, komen in aanmerking voor een eenmalige uitkering. De tegemoetkoming in de geleden schade biedt slachtoffers, naasten en nabestaanden enige financiële genoegdoening voor schade die vaak lastig of niet te verhalen is op de dader en geeft tevens erkenning van het onrecht en leed dat slachtoffers, naasten en nabestaanden is aangedaan.

De uitkering kan zowel betrekking hebben op vermogensschade als andere – immateriële – schade.1 Immateriële schade, ook wel aangeduid als smartengeld, ziet op het overkomen onrecht en leed en de daaruit volgende derving van levensgeluk. De immateriële schade van de nabestaande of naaste van het slachtoffer wordt doorgaans aangeduid als affectieschade. Bij vermogensschade moet gedacht worden aan kosten voor medische hulp en vermindering van inkomsten, alsmede, indien het slachtoffer overlijdt als gevolg van het misdrijf, uitvaartkosten.

De uitkering heeft – gelet op het tegemoetkomende karakter – niet tot doel alle schade te dekken en is zodoende aan maxima gebonden.2

De uitkering aan slachtoffers, naasten en nabestaanden

De tegemoetkoming is eenmalig en bedraagt voor de slachtoffers maximaal € 35.000. Voor de naasten geldt een vast bedrag van € 5.000. Het Schadefonds keert ongedifferentieerd uit, dat wil zeggen dat in de toekenningsbeschikking de bedragen niet worden uitgesplitst in afzonderlijke schadeposten. Nabestaanden keert het Schadefonds een, eveneens ongedifferentieerd, vast bedrag van € 5.000 uit. Dit bedrag kan, uitsluitend voor nabestaanden, worden aangevuld met twee aparte (eveneens eenmalige) uitkeringen voor uitvaartkosten en derving van levensonderhoud. In voorkomende gevallen worden deze aanvullende uitkeringen expliciet in de toekenningsbeschikking van het Schadefonds vermeld.

Derving van levensonderhoud (DLO) is de schade van nabestaanden door het wegvallen van het inkomen van het overleden slachtoffer. Een uitkering voor deze schadepost is een tegemoetkoming in deze schade en is bedoeld om de nabestaande enigszins in staat te stellen zijn levensstandaard (tijdelijk) voort te zetten. Het Schadefonds kan verschillende vaste bedragen uitkeren voor derving van levensonderhoud. De hoogte van het uit te keren bedrag hangt af van:

  • het inkomen van de overledene,

  • het inkomen van de achtergebleven (on)gehuwd partner,

  • de verhouding van de nabestaande tot de overledene ((on)gehuwd partner of afhankelijk kind), en

  • als de nabestaande een afhankelijk kind is: de leeftijd.

Vrijlating bij middelentoets bijstand

Zoals hierboven beschreven strekt de eenmalige tegemoetkoming op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in sommige gevallen mede tot vergoeding van verlies van inkomen, of bij DLO: levensonderhoud. Daarmee is enige overlap met de doelstellingen van de bijstand – het voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud – mogelijk. De bijstand heeft een subsidiair karakter. Dit houdt in dat wanneer de betrokkene een beroep kan doen op een andere regeling of voorziening, of zijn eigen middelen aan kan spreken, dat deze mogelijkheid uitgeput moet worden.

Hier staat tegenover dat wordt beoogd slachtoffers, naasten en nabestaanden rechtszekerheid te bieden bij de middelentoets voor de bijstand. Gegeven dat het Schadefonds ongedifferentieerd uitkeert, waardoor het niet duidelijk is vanwege welke soort schadepost wordt uitgekeerd, wordt de uitkering van het Schadefonds volledig vrijgelaten.

Op de vrijlating van de uitkering wordt evenwel één uitzondering gemaakt voor de DLO-uitkering aan nabestaanden; deze wordt niet op grond van artikel 7 van de voorliggende regeling vrijgelaten. De bijkomende DLO-uitkering heeft namelijk het expliciete oogmerk tegemoet te komen in de schade die door derving van het levensonderhoud wordt geleden en om de gebruikelijke levensstandaard nog enige tijd voort te zetten. Het centraal vrijlaten van de DLO-uitkering zou op gespannen voet staan met het subsidiaire karakter van de bijstand. Daarnaast is het duidelijk voor het college en de ontvanger van de DLO-uitkering dat deze uitkering vanwege deze schade wordt verstrekt, omdat de DLO-uitkering altijd apart op de beschikking van het Schadefonds wordt gespecificeerd.

Conform het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet wordt het aan het oordeel van dat college overgelaten om in individuele gevallen te bepalen of het uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord wordt geacht om de eenmalige DLO-uitkering al dan niet tot de middelen te rekenen. Hierdoor blijft maatwerk in een individueel geval mogelijk.

Een concept van de voorliggende regeling is voor een uitvoeringstoets aan het Uitvoeringspanel Gemeenten (UP) voorgelegd. Uit het advies van het UP blijkt dat naar verwachting het aantal gevallen dat zich in de uitvoeringspraktijk zal voordoen beperkt is. De in de Regeling opgenomen centrale vrijlating van de uitkering van het Schadefonds wordt uitvoerbaar geacht. Ten aanzien van de in voorkomende situaties te verstrekken specifieke DLO uitkering aan nabestaanden, wordt door een aantal gemeenten opgemerkt dat – vanwege de maatwerkbeoordeling – hier door gemeenten nog steeds verschillend mee kan worden omgegaan.

Ik acht echter de vraag in welke mate de specifieke DLO-uitkering gevolgen heeft voor de beoordeling van het recht op (aanvullende) bijstand een aangelegenheid waarbij een college in een individueel geval maatwerk zou moeten kunnen blijven leveren; de voorliggende regeling brengt daar geen wijziging in.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Artikel 4, eerste lid, Wet schadefonds geweldsmisdrijven.

X Noot
2

Deze zijn opgenomen in de Regeling maximumbedragen uitkeringen schadefonds geweldsmisdrijven.

Naar boven