TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding
De Europese Commissie heeft als onderdeel van een Europees steunpakket in het kader
van de COVID-19-crisis uitvoerings- en gedelegeerde verordeningen opgesteld voor particuliere
opslag van kaas, schapen- en geitenvlees, rundvlees, boter en mageremelkpoeder. Deze
betreffen:
-
– Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/591 van de Commissie van 30 april 2020 tot opening
van een tijdelijke buitengewone steunregeling voor de particuliere opslag van bepaalde
soorten kaas en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag (PbEU 2020, L 140)
(hierna: Verordening 2020/591);
-
– Uitvoeringsverordening (EU) 2020/595 van de Commissie van 30 april 2020 tot verlening
van steun voor de particuliere opslag van schapen- en geitenvlees en tot voorafgaande
vaststelling van het steunbedrag (PbEU 2020, L 140);
-
– Uitvoeringsverordening (EU) 2020/596 van de Commissie van 30 april 2020 tot verlening
van steun voor de particuliere opslag van vers en gekoeld vlees van runderen die ten
minste acht maanden oud zijn, en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag
(PbEU 2020, L 140);
-
– Uitvoeringsverordening (EU) 2020/597 van de Commissie van 30 april 2020 tot verlening
van steun voor de particuliere opslag van boter en tot voorafgaande vaststelling van
het steunbedrag (PbEU 2020, L 140);
-
– Uitvoeringsverordening (EU) 2020/598 van de Commissie van 30 april 2020 tot verlening
van steun voor de particuliere opslag van mageremelkpoeder en tot voorafgaande vaststelling
van het steunbedrag (PbEU 2020, L 140).
De aanleiding om de Regeling interventie 2017 (hierna: de regeling) te wijzigen is
tweeledig. Ten eerste omdat de COVID-19 verordeningen steun voor particuliere opslag
van kaas, schapen- en geitenvlees bieden en hiervoor in de regeling nog regels ontbraken
om volledig uitvoering te kunnen geven aan de Europese eisen voor de particuliere
opslag van deze producten. Ten tweede omdat uit eerdere uitvoering van de regeling
bleek dat er enkele onduidelijkheden zijn en er enkele technische wijzigingen nodig
zijn.
2. Covid-19 verordeningen
Verordening 1308/2013 voor de gemeenschappelijke ordening van markten voor landbouwproducten
stelt regels voor particuliere opslag. De uitvoering en controleregels bij particuliere
opslag zijn geregeld in Verordening 2016/1238 en in Verordening 2016/1240. Met de
Europese steun in verband met de COVID-19-crisis voor particuliere opslag van mageremelkpoeder,
boter, kaas, rundvlees en schapen- en geitenvlees is het nodig om de regeling aan
te passen. De regeling voorzag al in een volledig uitvoeringskader voor de particuliere
opslag van magere melkpoeder, boter en rundvlees, maar voor de uitvoering van de opslag
van kaas en schapen- en geitenvlees ontbraken nog uitvoeringsbepalingen.
2.1 Particuliere opslag van kaas
De regeling kende vooral bepalingen voor de nationale uitvoering van de openbare interventie
en particuliere opslag van boter en mageremelkpoeder maar minder duidelijk was of
een aantal bepalingen ook van toepassing waren op kaas. Nu de Europese Commissie ook
een uitvoeringsverordening heeft opgesteld voor de particuliere opslag van kaas, is
de regeling op een aantal punten daartoe aangepast zodat volstrekt duidelijk is dat
de regeling ook op dit product van toepassing is. De meeste aanpassingen betreffen
het toevoegen van artikelen die al eerder waren opgenomen ten aanzien van de particuliere
opslag van kaas in de (op 3 april 2017 ingetrokken) Regeling interventie. In verband
met de tijdelijke uitbreiding naar alle kaassoorten ter uitvoering van Verordening
2020/591 is daarnaast de rijpingsduur geregeld die in Nederland wordt gehanteerd voor
de kazen die geen beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding
hebben en die in particuliere opslag worden genomen (artikel I, onderdeel J).
Tijdelijk steun voor alle soorten kaas
De particuliere opslag voor kaas is ingevolge artikel 17 van Verordening 1308/2013
beperkt tot kaas met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische
aanduiding overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1151/2012 die langer wordt opgeslagen
dan de rijpingsduur die is bepaald in het in artikel 7 van verordening 1151/2012 bedoelde
productdossier voor het betrokken product of als de kaas een rijpingsduur heeft die
bijdraagt tot het verhogen van de waarde van de kaas. Om de hele kaassector te kunnen
steunen heeft de Europese Commissie ervoor gekozen om met een buitengewone steunmaatregel
gebaseerd op artikel 219 van Verordening 1308/2013 de particuliere opslag tijdelijk
uit te breiden tot alle type kazen, met uitzondering van kazen die niet geschikt zijn
voor langere opslag. Dit betekent ter uitvoering van Verordening 2020/591 dat ook
soorten kaas voor particuliere opslag in aanmerking komen die geen beschermde oorsprongsbenaming
of beschermde geografische aanduiding hebben en dat de kazen gebaseerd kunnen zijn
op zowel koemelk, schapen- of geitenmelk.
2.2 Particuliere opslag van schapen- en geitenvlees
De regeling kende vooral bepalingen voor de nationale uitvoering van de openbare interventie
en particuliere opslag van rund- en varkensvlees, maar minder duidelijk was de toepassing
van een aantal bepalingen op schapen- en geitenvlees. Nu de Europese Commissie ook
een uitvoeringsverordening heeft opgesteld voor de particuliere opslag van schapen-
en geitenvlees is met onderhavige wijziging de regeling op een aantal punten daartoe
aangepast.
2.3 Maximale steunbedrag voor particuliere opslag
De Europese Commissie kan overeenkomstig artikel 43, eerste lid, van Verordening 2016/1240
besluiten om al dan niet een maximaal steunbedrag vast te stellen voor particuliere
opslag. Als de Europese Commissie een maximaal steunbedrag vaststelt en als de toewijzing
van alle aanvragen ertoe zou leiden dat dit maximumbedrag wordt overschreden dan stelt
de Europese Commissie een toewijzingscoëfficiënt vast. Als onderzoek van de situatie
wijst op excessief gebruik van de regeling voor particuliere opslag kan de Europese
Commissie bepalen hoe zij overeenkomstig artikel 45, derde lid, van de Verordening
2016/1240 zal gaan handelen. Het is dus over het algemeen aan de Europese Commissie
om te bepalen wanneer de openstelling wordt gesloten en wat er moet gebeuren als het
maximale steunbedrag wordt overschreden.
Verdeling subsidieplafond kaas
Verordening 2020/591 voor de particuliere opslag van kaas stelt een plafond in per
lidstaat van de maximale hoeveelheid kaas die in aanmerking kan komen voor particuliere
opslag. Bij het bepalen van dit maximum heeft de Europese Commissie het totale beschikbare
volume uitgesplitst naar de lidstaten op basis van hun kaasproductie. In deze verordening
is bepaald dat lidstaten zorgen voor een systeem op basis van objectieve en niet-discriminerende
criteria zodat de toegekende maximale hoeveelheid niet worden overschreden. Ter uitvoering
van Verordening 2020/591 is met de onderhavige wijziging van de regeling daarom nu
de werkwijze geregeld die door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)
wordt gehanteerd voor verdelen van het budget. Om te voorkomen dat de maximum hoeveelheid
voor particuliere opslag voor kaas in Nederland wordt overschreden krijgen alle aanvragers
een evenredig deel van hun aanvraag toegekend van de nog overgebleven beschikbare
ruimte voor particuliere opslag op de dag dat de aangevraagde hoeveelheid het maximum
zou overschrijden. De dagen daarvoor wordt de gehele aanvraag toegekend.
Voor de opslag van kaas is verder relevant dat in artikel 8, tweede lid, van Verordening
2016/1238 geregeld is het betaalorgaan kan bepalen dat bij kaas die aan natuurlijk
gewichtsverlies onderhevig, dit gewichtsverlies niet leidt tot een vermindering van
de steun of de verbeurdverklaring van een zekerheid.
3. Verduidelijking en technische aanpassingen
RVO.nl voert interventieregelingen uit die gebaseerd zijn op Verordening 1308/2013.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) is de aangewezen controle-instantie
voor uitvoering van controles bij particuliere en openbare opslag van interventieproducten.
Bij eerdere uitvoering van de Regeling interventie en ook van de regeling bleek dat
deze regelingen op een aantal punten tot onduidelijkheid leidden. Dit betrof de doorberekening
van de eerste analysekosten bij de openbare interventie van landbouwproducten, hetgeen
met deze wijziging van de regeling is verduidelijkt (artikel I, onderdeel C). Daarnaast
zijn met deze wijziging van de regeling ten aanzien van rundvlees de (administratieve)
lasten verlaagd doordat voor de particuliere opslag van rundvlees van buitenlandse
runderen de contractant de vereiste documenten niet hoeft mee te sturen maar dat voldoende
is dat hij daarover beschikt (artikel I, onderdeel L) en de werkzaamheden van het
uitbenen en verpakken niet langer altijd onder toezicht van een ambtenaar van de NVWA
plaats hoeven te vinden (artikel I, onderdeel O). Verder zijn de definities geactualiseerd
(artikel I, onderdeel A) en zijn enkele foutieve verwijzingen hersteld (artikel I,
onderdeel F, eerste lid, onderdeel b, en onderdeel Q, tweede lid).
4. Regeldruk
De wijzigingen van de regeling leiden tot vermindering van de regeldruk. Het doorberekenen
van de eerste analysekosten bij een afwijzing voor een aanvraag om openbare interventie
van daartoe aangewezen landbouwproducten is een verduidelijking van de huidige praktijk
en leidt derhalve niet tot extra administratieve lasten of extra uitvoeringskosten.
De tweede analysekosten worden bij een afwijzing altijd gefactureerd. De factuur zal
voortaan bestaan uit zowel de eerste als tweede analysekosten. Het vervallen van het
meesturen van documenten bij de particuliere opslag van rundvlees van buitenlandse
runderen leidt tot administratieve lastenvermindering. Verder zal het vervallen van
de aanwezigheid van een inspecteur van de NVWA bij het uitbenen van vlees leiden tot
vermindering van uitvoeringskosten.
5. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt (met uitzondering van Artikel
I, onderdeel C, onder 2) terug tot en met 7 mei 2020. Terugwerkende kracht is gewenst
omdat vanaf 7 mei 2020 op grond van de COVID-19 verordeningen, genoemd in paragraaf
1 van het algemeen deel van de toelichting, steunaanvragen ingediend mogen worden
en de wijzigingen in de regeling bijdragen aan een goede uitvoering van deze verordeningen.
Daarnaast is Nederland verplicht om criteria vast te stellen zodat de toegekende maximale
hoeveelheid steun voor kaas niet worden overschreden (zie paragraaf 2.3 van deze toelichting).
Met de inwerkingtreding van deze wijziging van de regeling wordt afgeweken van de
systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen
met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden
voordien worden bekendgemaakt. Het kabinetsbeleid biedt de mogelijkheid af te wijken
van vaste verandermomenten indien nodig voor uitvoering of implementatie van Europese
regelgeving, hetgeen hier aan de orde is.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
In artikel 1, onderdeel a, van de regeling is de definitie van ‘minister’ gewijzigd
van Minister van Economische Zaken in de voor dit terrein nu bevoegde Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Daarnaast is onderdeel h aangepast omdat RIKILT,
Instituut voor Voedselveiligheid van de Wageningen UR, van naam is gewijzigd. Het
is in 2019 opgegaan in de nieuwe organisatie Wageningen Food Safety Research (WFSR).
Artikel I, onderdelen B
De Europese kaders in verordeningen 2016/1238 en 2016/1240 met betrekking tot interventie
schrijven voor dat bepaalde activiteiten slechts steunwaardig zijn op het moment dat
ze worden uitgevoerd door een erkend bedrijf. De voorwaarden waaraan een bedrijf moet
voldoen om erkend te worden staan al uitgebreid geregeld in de toepasselijke Europese
verordeningen. Dit geldt eveneens voor het schorsen of intrekken van de erkenning.
In artikel 4, eerste lid, is voor bedrijven handelend in kaas, net als bij mageremelkpoeder
en boter, de Minister aangewezen voor het verlenen en intrekken van erkenningen van
die bedrijven.
Artikel I, onderdeel C
Artikel 5 van de regeling gaat over de keuring en herkeuring van monsters en de analyse
en kwaliteitsbeoordeling van melk en zuivelproducten. Zoals aangegeven in de toelichting
op de regeling zijn WFSR (voorheen RIKILT) en COKZ aangewezen als bevoegde laboratoria
voor de analyse van zuivelproducten. De huidige werkwijze is dat WFSR monsters mageremelkpoeder
analyseert en COKZ monsters boter. Bij herkeuring analyseert WFSR monsters boter en
COKZ monsters mageremelkpoeder. Voor kaas geldt dat afhankelijk of WFSR en COKZ de
eerste analyse uitvoert, het andere laboratorium de herkeuring uitvoert. Mochten WFSR
of COKZ de analyse of herkeuring van kaas niet kunnen uitvoeren dan zal de minister
ad hoc een ander laboratorium aanwijzen. Aan artikel 5 zijn met de onderhavige wijziging
van de regeling twee nieuwe leden toegevoegd om de bestaande praktijk vast te leggen
wie de kosten betaalt voor de (her)keuring bij openbare interventie en particuliere
opslag.
Het derde lid regelt de kosten voor (her)keuring bij openbare interventie. Indien
uit de keuring blijkt dat de landbouwproducten niet in aanmerking komen voor overname
in openbare interventie, moet de aanbieder de producten binnen 14 dagen na de datum
van het afwijzingsbericht terugnemen of opslaan voor eigen rekening en risico separaat
van de interventievoorraad op dan wel laat hij het separaat opslaan. De aanvrager
voor openbare interventie krijgt bij weigering van producten de werkelijke kosten
van de eerste keuring doorberekend. Indien een herkeuring bij openbare interventie
gewenst is omdat de resultaten worden betwist, zorgt het betaalorgaan ervoor dat de
vereiste analyse op het betrokken product in kwestie opnieuw wordt uitgevoerd en worden
de kosten daarvoor door de verliezende partij gedragen. Deze analyse wordt uitgevoerd
op voorwaarde dat er verzegelde duplo-monsters van het product beschikbaar zijn die
op correcte wijze bij de bevoegde autoriteit zijn bewaard. De fabrikant moet zijn
verzoek om de analyse te laten uitvoeren binnen zeven werkdagen na de kennisgeving
van de resultaten van de eerste analyse bij het betaalorgaan indienen. Het betaalorgaan
zorgt ervoor dat de analyse binnen 21 werkdagen na de ontvangst van het verzoek wordt
uitgevoerd.
Het vierde lid regelt de kosten voor herkeuring bij particuliere opslag. Bij particuliere
opslag wordt de eerste keuring door de minister betaald. Voor de herkeuring geldt
dezelfde procedure als voor de herkeuring bij openbare interventie.
Artikel I, onderdeel D
Artikel 1, tweede lid, van verordening 2020/591 van de Commissie van 30 april 2020
tot opening van een tijdelijke buitengewone steunregeling voor de particuliere opslag
van bepaalde soorten kaas en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag bepaalt
dat per lidstaat een maximumhoeveelheid is vastgesteld en dat de lidstaten zorgen
voor een systeem op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zodat de
toegekende maximumhoeveelheid niet wordt overschreden. Ingevolge het nieuwe artikel
11a wordt daar als volgt uitvoering aan gegeven. Per dag wordt bekeken of de steunaanvragen
kunnen worden uitgekeerd en op de dag waarop het maximum wordt overschreden wordt
het resterende budget naar rato verdeeld.
In artikel 11a is geregeld dat wanneer de minister (ingevolge het eerste lid) een
toewijzingscoëfficiënt heeft vastgesteld voor de dag dat het maximale volume is overschreden,
de aanvrager (ingevolge het tweede lid) kan afzien van een contract indien de minister
de hoeveelheid aanpast vanwege dit toewijzingscoëfficiënt. In dat geval kan (ingevolge
het derde lid) de zekerheid wordt vrijgegeven zonder verbeurdverklaring. Dit sluit
aan bij de systematiek die de Europese Commissie toepast overeenkomstig artikel 5,
vierde lid, van Verordening 2016/1238.
Artikel I, onderdeel E
Het nieuwe derde lid van artikel 12 van de regeling betreft de minimale hoeveelheid
kaas die kan worden uitgeslagen. Dit was al geregeld in (oud) artikel 87w van de Regeling
interventie, maar was per abuis niet opgenomen in de regeling. Met het nieuwe vierde
lid van artikel 12 van de regeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel
53, derde lid, van Verordening 2016/1240 aan lidstaten biedt om een kortere termijn
dan vijf werkdagen voor het begin van de uitslag te accepteren voor het aanleveren
van gegevens voor de uitslag. Ook dit was al geregeld in (oud) artikel 87x van de
Regeling interventie.
Artikel I, onderdeel F
Artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de regeling gaat over de weegschaal waarover
een opslagpand voor de particuliere opslag van landproducten moet beschikken. Hieraan
is nu toegevoegd aan welke voorwaarden de weegschaal voor particuliere opslag van
kaas moet voldoen. Dit was eerder geregeld in (oud) artikel 87q van de Regeling interventie.
Op deze manier kan de NVWA aan de verplichting uit artikel 60, tweede lid, tweede
alinea, van Verordening 2016/1240 voldoen om de contractuele hoeveelheid kaas te verifiëren.
Daarnaast is met deze wijziging van de regeling in artikel 14, eerste lid, onderdeel
a, opgenomen dat voor schapen- en geitenvlees dezelfde weegschaal aanwezig moet zijn
als voor varkens- en rundvlees. In artikel 14, eerste lid, onderdeel a is tevens een
foutieve verwijzing naar, de opslageenheid zoals bedoeld in artikel 19 van de regeling
hersteld. Artikel 14, tweede lid, is aangepast zodat ook voor schapen- en geitenvlees
een verzoek kan worden gedaan om deze in stellingen te mogen opslaan.
Artikel I, onderdeel G
Uit het opschrift van Paragraaf 6 volgt nu ook dat deze paragraaf is uitgebreid met
de particuliere opslag van kaas.
Artikel I, onderdeel H
In artikel 14a is expliciet vastgelegd dat ter uitvoering van verordening 2020/591
de regeling tijdelijk is uitgebreid tot alle soorten kaas zoals bedoeld in die verordening.
Zie ook paragraaf 2.1 van de toelichting.
Artikel I, onderdeel I
Met de aanpassing van artikel 15 is de regeling nu ook van toepassing op kaas. Ook
partijen kaas die voor particuliere opslag worden aangeboden, moeten per contract
in hetzelfde bedrijf zijn geproduceerd, teneinde controle mogelijk te maken. Dit was
eerder ook geregeld in (oud) artikel 87t van de Regeling interventie.
Artikel I, onderdeel J
Met de invoering van het nieuwe artikel 16a in de regeling is de rijpingsperiode geregeld
overeenkomstig (oud) artikel 87o, tweede lid, van de Regeling interventie. Bijlage
VI, deel V. Kaas, van Verordening 2016/1238 bepaalt dat als in het productdossier
geen rijpingsperiode is opgenomen de kaas op de eerste dag van de contractuele opslag
een ouderdom heeft die in geen geval korter is dan de rijpingsperiode die bijdraagt
tot de waardevermeerdering van de kaas. Jonge kaas heeft een minimumouderdom van 28
dagen. Daarom is geregeld dat kaas die voor opslag wordt aangeboden, tenminste 28
dagen oud moet zijn. Daarnaast wordt met het nieuwe artikel 16a invulling gegeven
aan artikel 2 van verordening 2020/591 waarin staat dat lidstaten de normale rijpingsduur
voor kazen zonder een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische
aanduiding op grond van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bepalen.
Artikel I, onderdelen K, M, N, P en Q
Gezamenlijk met artikel I, onderdeel F, zorgen de wijzigingen opgenomen in de artikelen
I, onderdelen K, M, N, P en Q ervoor dat alle artikelen in de regeling die van toepassing
zijn op varkensvlees nu eveneens van toepassing zijn op schapen- en geitenvlees.
Daarnaast is in bijlage 2, onder b, van de regeling een foutieve verwijzing naar de
opslageenheid zoals bedoeld in artikel 19 hersteld (onderdeel Q, tweede lid).
Artikel I, onderdeel L
Artikel 18 van de regeling gaat over de verplichting voor de contractant van een voor
particuliere opslag aangeboden partij rundvlees die betrekking heeft op buitenlandse
runderen. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de regeling moest deze contractant
bepaalde informatie meesturen met de aanvraag. Dit lid is nu aangepast omdat de contractant
deels al op grond van andere regelgeving over deze informatie moet beschikken en omdat
het voor de controle voldoende is als de NVWA de gegevens uit de administratie van
de contractant kan opvragen. Reeds uit artikel 18 Regeling identificatie en registratie
van dieren blijkt dat de contractant moet beschikken over een kopie van het runderpaspoort,
daarom vervalt deze verplichting in artikel 18 van de regeling. Verder is voldoende
dat de contractant beschikt over een overzicht uit de slachthuisadministratie, deze
hoeft niet meegestuurd te worden met de aanvraag. Deze gegevens heeft de NVWA nodig
om te kunnen verifiëren of het vlees voldoet aan de eisen die aan het vlees worden
gesteld in artikel 3, derde lid, jo. bijlage 6, deel III vlees, van Verordening 2016/1238.
Artikel I, onderdeel O
In artikel 21, eerste lid, onderdeel d, van de regeling stond dat de werkzaamheden
van het uitbenen en verpakken van rundvlees altijd onder toezicht van een ambtenaar
van de NVWA plaats moet vinden. Artikel 60 van verordening 2016/1240 bepaalt dat in
alle gevallen voor vlees bij de inslag in de particuliere opslag documentcontroles
worden verricht. In aanvulling daarop vereist de verordening dat ten minste 5% van
de partijen en ten minste 5% van de totale ingeslagen hoeveelheden fysiek wordt gecontroleerd.
Omdat de verordening niet verplicht dat bij dergelijke werkzaamheden altijd een ambtenaar
van de NVWA aanwezig moet zijn vervalt deze verplichting ter lastenverlichting in
artikel 21, eerste lid, onderdeel d, van de regeling.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten