TOELICHTING
1. Aanleiding
Met de onderhavige wijzigingsregeling zijn de mogelijkheden verruimd om een zogenoemde
tweede verzamelslag uit te voeren bij runderen jonger dan 12 weken. Daarnaast worden
in de onderhavige regeling de afvoermogelijkheden van mestrunderen van een mesterij
of een erkend runderverzamelcentrum beschreven. Ook wordt met deze wijzigingsregeling
de mogelijkheid geboden om, onder voorwaarden, fokrunderen en slachtrunderen afgescheiden
in verschillende epidemiologische eenheden tegelijkertijd onder te brengen. Tot slot
bevat de wijzigingsregeling nog enkele technische wijzigingen.
2. Oude situatie
2.1 Tweede verzamelslag kalveren
De Nederlandse kalversector wordt voor een groot deel voorzien van nuchtere kalveren
door de Nederlandse melkveehouderij. Zo’n 17.000–20.000 kalveren worden elke week
opgehaald van het bedrijf van geboorte (gemiddeld 3 kalveren per UBN). Deze kalveren
zijn zeer divers in grootte, gewicht en kwaliteit. Een proces van selectie en sorteren
is noodzakelijk om homogene groepen te vormen voor een opvolgende kalverhouder. Door
een tweede verzamelslag kan er beter gesorteerd worden en kunnen er grotere homogene
groepen gevormd worden.
Daarnaast kan er meer regionaal verzameld worden en worden de lengte van de transporten
korter, zowel in het traject naar het verzamelcentrum als van het verzamelcentrum
naar een volgende (eind)bestemming. Tussendoor kunnen de kalveren rusten in het verzamelcentrum.
Voor de inwerkingtreding van onderhavige regeling was het op grond van de Regeling
preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten, zoönosen en TSE’s
(hierna: de Regeling preventie) slechts toegestaan een tweede verzamelslag uit te
voeren bij slachtrunderen en runderen jonger dan 12 weken indien de betrokken eigenaar
of exploitant van het verzamelcentrum was aangesloten bij een, op grond van de Regeling
preventie, erkend kwaliteitssysteem.
In de praktijk is gebleken dat de ontwikkeling van een kwaliteitssysteem problemen
met zich bracht. Een dergelijk kwaliteitssysteem heeft daardoor nooit bestaan. Gelet
hierop heeft de sector besloten om de ontwikkeling van een kwaliteitssysteem te staken
en de minister te verzoeken om zelf voorschriften te stellen voor het uitvoeren van
een tweede verzamelslag. In paragraaf 3 worden de voorwaarden voor het uitvoeren van
een tweede verzamelslag besproken.
2.2 Mesterij
In de praktijk kan blijken dat een groep oudere runderen die op een erkend verzamelcentrum
zijn gebracht nog niet geschikt is voor de slacht, maar nog verder moet worden gemest.
De Regeling preventie bevatte voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling
een voorziening voor weiderunderen. Dit waren vrouwelijke runderen, ouder dan 12 maanden,
die bestemd waren om te worden afgevoerd naar een mesterij. Het was toegestaan dat
weiderunderen van een erkend runderverzamelcentrum naar een mesterij werden vervoerd,
indien de eigenaar of exploitant van die mesterij deelnam aan een erkend kwaliteitssysteem.
Net als bij de tweede verzamelslag van kalveren is er door de sector wel ingezet op
de
ontwikkeling van een kwaliteitssysteem, maar in de praktijk is gebleken dat er problemen
waren met het voldoen aan de eisen voor een dergelijk systeem en de daarbij behorende
kosten. Om die reden heeft de sector de minister verzocht om ook hiervoor voorschriften
vast te stellen voor het vervoer van mestrunderen via een erkend runderverzamelcentrum.
In artikel I, onderdelen D, F, G, H en I, wordt voorzien in de mogelijkheden van een
tweede verzamelslag bij kalveren en het vervoer van mestrunderen.
3. Nieuwe situatie
3.1 Tweede verzamelslag kalveren
Artikel I, onderdeel F, derde lid, maakt een tweede verzamelslag bij runderen jonger
dan 12 weken mogelijk. Een tweede verzamelslag brengt extra risico’s voor de diergezondheid
en het dierenwelzijn met zich. Om die reden worden er zowel aanvullende eisen gesteld
aan de tweede verzamelslag als aan de erkende verzamelcentra die deelnemen aan een
tweede verzamelslag in vergelijking met erkende verzamelcentra waarop slechts één
verzamelslag plaatsvindt.
Allereerst moeten het erkende verzamelcentrum van vertrek en het erkende verzamelcentrum
van bestemming zich, op grond van artikel 45a, eerste lid, van de Regeling preventie
aanmelden bij de minister. Deze melding is noodzakelijk zodat duidelijk wordt welke
erkende verzamelcentra deelnemen aan een tweede verzamelslag en waar door de NVWA
toezicht moet worden gehouden op de voor deze tweede verzamelslag geldende, aanvullende
voorschriften.
Daarnaast volgt uit artikel 45a, derde lid, van de Regeling preventie, dat verzamelcentra
die meewerken aan het uitvoeren van een tweede verzamelslag verplicht zijn om elke
aan- of afvoer van dieren van het erkende verzamelcentrum, ongeacht of sprake is van
een eerste of tweede verzamelslag, onmiddellijk na respectievelijk voor ieder aanvoer
of afvoer te melden in I&R rund. Hiermee wordt afgeweken van de reguliere termijn
van registratie binnen 3 dagen die volgt uit artikel 20 van de Regeling identificatie
en registratie van dieren. Deze afwijking is noodzakelijk, omdat iedere extra verzameling
een extra veterinair risico met zich brengt. Door de eis van een onmiddellijke melding
is altijd duidelijk waar welke dieren zich bevinden. Dat is van belang om een goede
tracking en tracing uit te kunnen voeren bij een uitbraak van een dierziekte en om
toezicht te kunnen houden op de uitvoering van de tweede verzamelslag.
Een ander element dat geborgd moet worden is dierenwelzijn. De dieren waar het hier
om gaat zijn jong en dienen in bepaalde zaken te worden voorzien. Drenken is daar
onderdeel van. De verzamelcentra die gebruik willen maken van de mogelijkheid tot
een tweede verzamelslag, dit zijn dus zowel het eerste als het tweede verzamelcentrum,
dienen over een drenkprotocol te beschikken en deze uit te voeren. Het protocol wordt
goedgekeurd door de minister (artikel 45a, tweede lid).
Ook omvat de totale duur van het verzamelen, dus vanaf het moment van de eerste verzameling
tot het afvoeren van de tweede verzamelslag, niet meer dan 30 uur. De houder van het
tweede verzamelcentrum is verantwoordelijk voor het voldoen aan het voorschrift van
een maximale termijn van 30 uur en zorgt voor tijdige afvoer. Dit tenzij de maximumduur
al wordt bereikt op het eerste verzamelcentrum, in welk geval de houder van verzamelcentrum
verantwoordelijk is – en een tweede verzamelslag niet meer is toegestaan. Als de afvoer
vanaf het eerste verzamelcentrum zodanig vertraagd is dat de tweede verzamelslag redelijkerwijs
niet binnen 30 uur afgerond zou kunnen worden, dan is een tweede verzamelslag niet
toegestaan. Het toch overschrijden van de 30 uur wordt dan gezien als een overtreding
door het tweede verzamelcentrum.
Met artikel 45, vierde lid (nieuw), wordt geregeld dat in het geval dat er in die
verzameling zich één of meer runderen bevinden die voor de tweede keer verzameld worden,
alle runderen in die verzamelslag rechtstreeks worden afgevoerd naar een bedrijf in
Nederland. Deze runderen mogen dus niet meer naar een verzamelcentrum worden gebracht,
of worden afgevoerd naar een bedrijf in een andere lidstaat. De afvoer naar een verzamelcentrum
wordt niet toegestaan om te voorkomen dat deze dieren meer dan twee keer een verzamelcentrum
aandoen. De afvoer van deze fok- en gebruiksrunderen naar andere lidstaten is uitgesloten,
omdat dit immers in strijd is met artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje van
de Richtlijn van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken
op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEU
1964 L 121) (hierna: Rl 64/432).
3.2 Mestrunderen
Sommige runderen zijn nog niet geschikt voor de slacht. Het is voor deze dieren wenselijk
om eerst vetgemest te worden op een mesterij voordat ze geslacht worden. De artikelen
38a (van een mesterij naar een slachthuis of een bedrijf in het buitenland, artikel
I, onderdeel D) en 46 (vanaf een erkend runderverzamelcentrum naar een slachthuis,
een mesterij, of bedrijf in het buitenland, artikel I, onderdeel G) maken die afvoer
mogelijk.
Voor evenhoevigen, waaronder runderen, biedt artikel 37, eerste lid, van de Regeling
preventie het kader op welke plekken evenhoevigen bijeen mogen worden gebracht. Artikel
36 van de Regeling preventie geeft aan dat de voorschriften in hoofdstuk 4 van de
Regeling preventie daarbij in acht moeten worden genomen.
Met de artikelen 38a en 46 wordt voor mestrunderen bepaald onder welke voorwaarden
zij naar de in die artikelen voorgeschreven locaties vervoerd mogen worden.
Deze dieren worden in dat geval aangemerkt als mestdieren. Nadat de mestdieren verder
zijn gemest in de mesterij, kunnen zij rechtstreeks worden afgevoerd naar een slachthuis
of naar een andere in het buitenland gelegen bestemming, zie artikel 38a, eerste lid.
De eigenaar of exploitant van een mesterij dient zich bij de minister aan te melden,
zodat de status van het bedrijf duidelijk is en op een verzamelcentrum kan worden
beoordeeld of afvoer naar een specifieke mesterij is toegestaan (artikel 38b, eerste
lid). Als geen gebruik meer wordt gemaakt van de mogelijkheid om dieren te ontvangen
vanaf een verzamelcentrum, kan de exploitant zich afmelden als hij gedurende 21 dagen
vóór de afmelding geen evenhoevigen heeft ontvangen van een verzamelcentrum en er
geen mestrunderen meer op zijn bedrijf aanwezig zijn (artikel 38b, tweede lid). De
termijn van 21 dagen is van belang om veterinaire risico’s te minimaliseren. Indien
de binnen die 21 dagen aangevoerde mestdieren geïnfecteerd zouden zijn met ziektekiemen
dan zouden deze zich binnen die periode manifesteren. Als de eigenaar of exploitant
zich heeft afgemeld ontstaat weer de mogelijkheid om fok- en gebruiksdieren op het
bedrijf aan te voeren.
Op reguliere kalvermesterijen komt het regelmatig voor dat er 21 dagen geen mestdieren
worden ontvangen. Deze mesterijen zouden zich dan in het systeem als mesterij af kunnen
melden. Dat is ongewenst, omdat bij de afmelding hun status dan niet meer overeenkomt
met de werkelijkheid. Daarom is in het derde lid van artikel 38b bepaald dat het tweede
lid niet van toepassing is op de reguliere kalvermesterijen; dit zijn de mesterijen
die bedrijfsmatig mestrunderen jonger dan 12 maanden houden.
Kalveren die bij uitzondering op de mesterij worden geboren mogen al dan niet via
een verzamelcentrum naar een andere mesterij worden afgevoerd indien in de laatste
21 dagen voor afvoer geen runderen zijn toegevoegd aan het mestbedrijf (artikel 38a,
tweede lid (vanaf een mesterij) en artikel 46, derde lid (vanaf een erkend runderverzamelcentrum).
Ook hier is het doel veterinaire risico’s te minimaliseren. Deze vervoersstroom is
in overeenstemming met de vervoersmogelijkheden die aan fok- en gebruiksrunderen in
artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, Rl 64/432 wordt geboden.
Artikel 38a, derde lid, (vanaf een mesterij) en artikel 46, derde lid, (vanaf een
erkend runderverzamelcentrum) zien op de huidige praktijk waar van een zogenaamde
startmesterij kalveren tussen de zes weken en 12 maanden worden verplaatst naar een
opvolgmesterij in Nederland. De kalveren moeten op grond van artikel 40, eerste lid,
Regeling preventie minimaal 21 dagen op het startbedrijf blijven. Daarna kunnen zij
eenmalig worden vervoerd naar een zogeheten opvolgmesterij in Nederland
Bovenstaande wijzigingen ten aanzien van de tweede verzamelslag en de mesterij zijn
in overeenstemming met Rl 64/432. Deze richtlijn geeft voorschriften voor het intracommunautair
handelsverkeer in runderen en varkens die zich met name richten op de gezondheidsstatus
van fok- en gebruiksrunderen en slachtrunderen ter preventie van besmettelijke dierziekten.
In tegenstelling tot Richtlijn van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke
voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEU
1991, L 46), bevat Rl 64/432 geen specifieke voorschriften over vervoersstromen van
mestrunderen. Deze categorie runderen valt onder het Europese begrip van fok- en gebruiksrunderen
in artikel 2, tweede lid, onder c, Rl 64/432. Runderen jonger dan 12 weken waarvoor
de mogelijkheid van een tweede verzamelslag wordt ingevoerd, vallen ook in de voornoemde
categorie. De artikelen 3 tot en met 7 van die Richtlijn bevatten voorschriften ten
aanzien van de gezondheidsstatus en de toegelaten vervoersstromen van fok- en gebruiksdieren
en slachtdieren in het intracommunautair handelsverkeer.
Ten aanzien van het intracommunautaire handelsverkeer voor slachtdieren wordt nog
opgemerkt dat een slachtdier op grond van artikel 2, tweede lid, onder b, Rl 64/432
een verzamelcentrum mag aandoen voordat het naar de slacht wordt gebracht. Omdat artikel
44 van de onderhavige wijzigingsregeling ziet op het vervoer van slachtrunderen vanaf
een verzamelcentrum is afvoer naar een ander verzamelcentrum, wegens strijdigheid
met Rl 64/432, geen mogelijkheid.
4. Overige wijzigingen
Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Regeling preventie is het niet toegestaan
om op een locatie waar meerdere epidemiologische eenheden zijn gevestigd, zowel in
een eenheid fok- en gebruiksrunderen onder te brengen, als in een andere eenheid op
dezelfde locatie slachtrunderen onder te brengen. Gelet op de ontwikkelingen rond
bioveiligheidseisen van epidemiologische eenheden (strikte ruimtelijke scheiding tussen
de eenheden en uitgewerkte protocollen) zijn er geen redenen om het verbod in artikel
38, eerste lid, van de Regeling preventie te handhaven voor fok- en gebruiksrunderen
en slachtrunderen. Daarom wordt in artikel 38, vijfde lid, (nieuw) onder voorwaarden,
een uitzondering gemaakt op het onderbrengen van fok- en gebruiksrunderen en slachtrunderen
in afzonderlijke epidemiologische eenheden op dezelfde locatie. Op grond van vierde
lid van dit artikel was dat al mogelijk voor runderen jonger dan 12 weken.
Artikel I, onderdelen A, B, E en J bevatten aanpassingen van technische aard en verduidelijkingen.
Met de wijziging in artikel II (artikel 3.13c, vierde lid, Regeling handel levende
dieren en levende producten) wordt verduidelijkt dat het bedrijf van bestemming niet
slechts het bedrijf van de werkelijke eindbestemming is, maar dat dit bijvoorbeeld
ook een verzamelcentrum kan zijn. Dit is in overeenstemming met de definitiebepaling
van het begrip in de Regeling handel levende dierlijke producten.
5. Notificatie
Een ontwerp van deze regeling is genotificeerd onder richtlijn 2015/1535/EU (kennisgevingsnummer
2019/365/NL). De bijbehorende standstill is, na verlenging, op 24 januari 2020 geëindigd.
De Europese Commissie heeft op 21 oktober 2019 een Uitvoerig gemotiveerde mening over
de ontwerpregelgeving uitgebracht.
De Commissie merkt op dat de ontwerpregeling in strijd is met artikel 2, tweede lid,
onder b en artikel 6, eerste lid, Rl 64/432.
Hierop in de ontwerpregeling aangepast. Voor slachtrunderen wordt alleen de afvoer
van een verzamelcentrum naar een slachthuis toegestaan. Fok- en gebruiksrunderen die
deelnemen aan een tweede verzamelslag mogen alleen nog maar worden afgevoerd naar
een in Nederland gelegen bedrijf. Zie respectievelijk artikel I, onderdeel E en onderdeel
F en de daarbij behorende toelichting.
De Commissie vraagt zich af hoe wordt geborgd dat fok- en gebruiksrunderen die vanaf
een mesterij naar een bedrijf in het buitenland of een slachthuis in het buitenland
gaan, aan de eis van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, Rl 64/432 voldoen.
Op basis van de artikelen 3.3 jo. 3.2 jo. 2.5 Regeling handel levende dieren en levende
producten wordt geverifieerd of er wordt voldaan aan de vereisten die Rl 64/432 stelt
voor fok- en gebruiksrunderen of slachtrunderen. Pas dan wordt er door de officiële
dierenarts een gezondheidscertificaat afgegeven.
Tot slot merkt de Commissie op dat zowel verzamelcentra voor runderen als voor schapen
en geiten moeten worden erkend. Zowel Rl 64/432 voor varkens als Richtlijn 91/68 voor
schapen en geiten stellen daaraan eisen.
In de artikelen 23, 23a en 24 van de Regeling preventie worden voorschriften gesteld
waar een erkend verzamelcentrum, afhankelijk van de diersoort, aan moet voldoen. De
vereisten voor de erkenning van verzamelcentra en de vereisten waar een erkend verzamelcentrum
aan moeten voldoen, zijn in overeenstemming met de Europese eisen die gesteld worden
in Rl 64/432 en Richtlijn 91/68. Indien een verzamelcentrum daaraan voldoet, zal deze
door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden erkend. Tot slot
geeft artikel 25 van de Regeling preventie aan dat de minister bij niet-naleving van
de eisen door een erkend verzamelcentrum aan de erkenning nadere voorwaarden kan verbinden,
de erkenning kan opschorten of de erkenning kan intrekken. Ook dit artikel heeft betrekking
op beide diersoorten. Dit betekent dus dat in de huidige regelgeving al voorschriften
zijn opgenomen waarmee wordt voldaan aan de Europese regelgeving.
6. Regeldruk
Een verschil met de bestaande situatie is dat mesterijen zich dienen aan te melden
in een centrale database beheerd door de RVO. De verwachting is dat ongeveer 1.500
bedrijven zich zullen melden als mestbedrijf. Dit zijn kalverhouders en mestrunderhouders.
De registratie van deze bedrijven als mestbedrijf is noodzakelijk zodat het duidelijk
is wat de status van het bedrijf is. Een aan- of afmelding kost geld, maximaal 25
euro per melding. Als een bedrijf eenmaal is aangemeld en daarna de status niet meer
veranderd (dus zich niet afmeldt als mestbedrijf) dan zijn dat eenmalige kosten. Deze
financiële bijdrage is nodig om de jaarlijkse kosten van 12.500 euro van RVO te kunnen
dekken.
Ook de verzamelcentra die van de mogelijkheid van een tweede verzamelslag gebruik
willen maken dienen zich aan te melden en wel bij de NVWA. Dat is een extra handeling,
maar daar worden geen kosten voor in rekening gebracht. De meldingsplicht geldt voor
zowel de eerste verzamelplaats als voor de tweede waarnaar de dieren worden getransporteerd.
Een andere eis is dat op verzamelplaatsen die gebruik maken van een tweede verzamelslag
een goedgekeurd drenkprotocol aanwezig dient te zijn. Dat is een protocol waarin is
aangegeven wanneer en hoe de jonge kalveren gevoerd dienen te worden gedurende de
periode waarin ze verzameld worden. Deze periode is gemaximeerd op 30 uur. In de praktijk
wordt al met zo’n drenkprotocol gewerkt op een beperkt aantal erkende verzamelplaatsen.
Uit deze eisen vloeien dus nauwelijks extra administratieve en uitvoeringslasten voort.
De wijzigingen vormen dus een lastenverzwaring. Als deze echter worden afgezet tegen
de extra mogelijkheden die de sector krijgt om hun dieren te verwaarden dan zal er
sprake zijn van een lastenverlichting. Het wordt dan bijvoorbeeld mogelijk om dieren
die nog niet geschikt zijn voor de slacht nog een extra tijd te mesten en meer uniforme
koppels te maken die als groep in het handelsverkeer meer waard zijn. Daarnaast kan
er meer regionaal verzameld worden en worden de lengtes van de transporten korter,
zowel in het traject naar het verzamelcentrum als vanaf het verzamelcentrum. Vanwege
deze extra voordelen wordt met deze wijzigingen invulling gegeven aan de wens van
de sector om een tweede verzamelslag mogelijk te maken.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft besloten om geen advies uit te brengen
over deze regeling. Dit omdat de gevolgen voor de regeldruk niet substantieel zijn,
en deze in de toelichting in beeld zijn gebracht.
7. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft een toets uitgevoerd op de
uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het ontwerp van deze regeling. Geconcludeerd
is dat de wijzigingen uitvoerbaar en handhaafbaar zijn indien een aantal zaken worden
aangescherpt. Naar aanleiding daarvan is in de toelichting verduidelijkt wie verantwoordelijk
is voor het overschrijden van de gestelde maximale termijn van 30 uur van de totale
duur van de verzameling van de dieren. Ook is in de toelichting verduidelijkt dat
uit artikel 45a, tweede lid, volgt dat zowel het eerste als het tweede verzamelcentrum
dient te beschikken over een goedgekeurd drenkprotocol. Verder zijn de regels over
afmelding van een mesterij voor toepassing van de voorziening van artikel 38a aangepast.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2020. Die datum sluit aan bij de vaste verandermomenten
voor regelgeving, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Daarnaast geldt als uitgangspunt dat er minimaal twee maanden zit tussen de publicatiedatum
van een ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding, ook hieraan is
voldaan.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten