TOELICHTING
1. Inleiding
Met deze regeling wordt een subsidiemodule toegevoegd aan de Regeling Europese EZK-
en LNV-subsidies (REES) als gevolg van de uitbraak van COVID-19. Het betreft een subsidiemodule
voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten.
2. Aanleiding en doel
De Europese Unie en de Nederlandse overheid willen met steungelden uit het Europees
Fonds voor maritieme zaken en visserij (hierna: EFMZV) op basis van Verordening (EU)
nr. 508/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees
Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG)
nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad
en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014,
L 149) (hierna: verordening 508/2014) bijdragen aan de verwezenlijking van het nieuwe
gemeenschappelijke visserijbeleid, zoals is verwoord in Verordening (EU) nr. 1380/2013
van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk
visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009
van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004
van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: verordening
1380/2013).
De crisis van het coronavirus (COVID-19) heeft de lidstaten van de Europese Unie op
een plotse en ongeziene manier getroffen, met potentieel zeer grote gevolgen voor
de samenleving en de economieën. De crisis verstoort de groei in de lidstaten omdat
de economische activiteit drastisch afneemt.
Verordening 508/2014 is gewijzigd om lidstaten in staat te stellen tijdelijke stopzettingen
van visserijactiviteiten te financieren om de gevolgen van de crisis van het coronavirus
op te kunnen vangen1. In afwijking van artikel 65, negende lid, eerste volzin, verordening 1303/2013 is
in verordening 508/2014 bepaald dat uitgaven subsidiabel zijn met terugwerkende kracht
tot 1 februari 20202.
De afzet van Nederlandse visproducten is voor een deel afhankelijk van het buitenland.
Door de lockdown in diverse landen zijn verschillende buitenlandse afzetmarkten al
komen te vervallen. Vanaf maandag 9 maart 2020 heeft het Nederlands kabinet vergaande
landelijke gezondheidsmaatregelen getroffen ter bestrijding van de verdere verspreiding
van het coronavirus. Deze gezondheidsmaatregelen hebben enorme consequenties voor
de inkomsten voor de visserij, in het bijzonder doordat eet- en drinkgelegenheden
vanaf zondagavond 15 maart 2020 hun deuren moesten sluiten. Naar aanleiding van de
Nederlandse maatregelen is ook de binnenlandse afzetmogelijkheid voor de visserij
komen te vervallen. De eigenaren van vissersvaartuigen zien hun inkomsten grotendeels
teruglopen, terwijl een groot deel van hun vaste lasten intussen gewoon doorlopen.
Deze inkomsten kunnen bovendien moeilijk worden ingehaald wanneer de COVID-19-uitbraak
achter de rug is. Om de eigenaren van vissersvaartuigen snel een helpende hand te
bieden, heeft het kabinet besloten om gebruik te maken van de mogelijkheid tot financieren
van tijdelijke stopzettingen op grond van artikel 33, eerste lid, onder d, verordening
508/2014 om de economische gevolgen voor de eigenaren van vissersvaartuigen die door
de gezondheidsmaatregelen zijn getroffen te beperken.
Onderhavige subsidiemodule voorziet in subsidie hiervoor.
3. Opzet van de subsidiemodule Tijdelijk stopzetten van visserijactiviteiten als gevolg
van COVID-19 (artikel I, onderdeel b)
3.1 Algemeen
Titel 3.11 wordt toegevoegd aan hoofdstuk 3 van de REES. In deze titel is de subsidiemodule
inzake de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten als gevolg van het COVID-19
virus opgenomen.
3.2 Doel van de subsidie
Artikel 33 van verordening 508/2014 geeft de mogelijkheid tot financiering van tijdelijke
stopzetting van visserijactiviteiten, indien een dergelijke stopzetting het rechtstreekse
gevolg is van bepaalde instandhoudingsmaatregelen, voorzien in bepaalde Unie- of nationale
visserijbeheerplannen, of voortvloeit uit de niet-verlenging van partnerschapsovereenkomsten
inzake duurzame visserij of protocollen daarbij. Nederland heeft van deze mogelijkheid
geen gebruik gemaakt in zijn Operationeel Programma en financiert deze typen tijdelijke
stopzettingen dus niet in deze programmaperiode. In artikel 33, eerste lid, aanhef
en onder d, verordening 508/2014 is bepaald dat lidstaten tijdelijke stopzettingen
kunnen financieren als de tijdelijke stopzettingen het gevolg zijn van het coronavirus.
Het doel van de subsidie in deze subsidiemodule is om uitvoering te geven aan artikel
33, eerste lid, aanhef en onder d, verordening 508/2014 en de tijdelijke stopzetting
van visserijactiviteiten met vissersvaartuigen te steunen. Subsidiëring is enkel aan
de orde, indien deze visserijactiviteiten tijdelijk worden stilgelegd tussen 16 maart
2020 en een bij besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna:
de minister) te bepalen datum als gevolg van de door het Nederlands kabinet getroffen
gezondheidsmaatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus.
De datum van 16 maart 2020 wordt gehanteerd, omdat vanaf die datum de eet- en drinkgelegenheden
gesloten zijn waardoor in navolging van buitenlandse afzetmarkten ook de binnenlandse
markt voor visserijproducten grotendeels is weggevallen.
Vanuit het belang van de voedselvoorziening is het niet wenselijk dat alle vaartuigen
gelijktijdig stilliggen. De erkende producentenorganisaties3 voor visserijproducten kunnen hierin een faciliterende rol hebben door een gespreide
aanvoer te borgen.
De periode waarbinnen de vissersvaartuigen tijdelijk stil kunnen liggen hangt samen
met het opheffen van voor de visserij relevante nationale maatregelen om de verder
verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Op dit moment is nog niet bekend wanneer
het kabinet de getroffen gezondheidsmaatregelen zal opheffen en de eet- en drinkgelegenheden
weer open kunnen gaan. In deze regeling is opgenomen dat de einddatum van de periode
waarbinnen visserijactiviteiten tijdelijk stopgezet kunnen worden als gevolg van COVID-19,
bij een besluit van de minister wordt bepaald om daarmee aan te kunnen sluiten bij
het moment dat het kabinet de beslissing neemt om de sluiting van de eet- en drinkgelegenheden
te beëindigen.
De periode waarbinnen de vissersvaartuigen tijdelijk stil kunnen liggen is tot uitdrukking
gebracht in artikel 3.11.2, eerste en tweede lid.
3.3 Subsidiabele activiteiten
Subsidie wordt ingevolge artikel 3.11.2, eerste lid, verstrekt voor de stopzetting
van visserijactiviteiten met een vissersvaartuig. Om voor subsidie in aanmerking te
komen, mag een aanvraag voor subsidieverlening betrekking hebben op maximaal vijf
weken (artikel 3.11.2, eerste lid). Het maximum van vijf weken is ingegeven door het
belang te voorkomen dat het subsidieplafond al wordt bereikt door het verstrekken
van subsidie aan een beperkt aantal vaartuigen.
Het gaat voorts om volledige weken, dat wil zeggen zeven aaneengesloten gehele dagen
(artikel 3.11.2, derde lid). Met vissersvaartuigen worden doorgaans namelijk slechts
gedurende een gedeelte van een volledige week visserijactiviteiten uitgevoerd en voorkomen
moet worden dat enkel het stopzetten van visserijactiviteiten wordt gesubsidieerd
op dagen waarop die activiteiten toch niet zouden plaatsvinden.
In paragraaf 3.2 van de toelichting is vermeld dat in de regeling is opgenomen dat
de subsidie uitsluitend wordt verstrekt als de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten
met een vissersvaartuig plaatsvindt tussen 16 maart 2020 en een bij besluit van de
minister te bepalen datum (artikel 3.11.2, tweede lid, onder a).
Daarnaast is in de regeling bepaald dat de subsidie uitsluitend wordt verstrekt als
op het moment van de aanvraag het vissersvaartuig nog niet het volledige aantal weken
waarvoor de subsidie wordt aangevraagd heeft stilgelegen (artikel 3.11.2, tweede lid,
onder b). Deze bepaling volgt uit artikel 65, zesde lid, van Verordening (EU) nr.
1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke
bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal
Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en
het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake
het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds
en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347), waarin staat dat concrete acties
die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag
in het kader van het programma door de begunstigde bij de managementautoriteit is
ingediend, niet voor steun uit de fondsen worden geselecteerd, ongeacht of alle betrokken
betalingen door de begunstigde van de steun zijn verricht.
3.4 Begunstigden
Begunstigden van deze subsidie zijn de eigenaren van vissersvaartuigen, die zijn ingeschreven
in het visserijregister, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen
1998 (artikel 3.11.2, eerste lid). In het visserijregister wordt per vissersvaartuig
één eigenaar ingeschreven, ook indien het vissersvaartuig meerdere eigenaren heeft.
Het is die eigenaar aan wie de subsidie wordt verleend en betaald. Is er sprake van
meerdere eigenaren, dan bepalen hun onderlinge verhoudingen in welke mate de mede-eigenaren
profiteren van de subsidie. Het gaat voorts om vissersvaartuigen die behoren tot het
vlootsegment MFL1 of MFL2 en met een lengte over alles van twaalf meter of meer, omdat
deze schepen dienen te zijn uitgerust met een volgsysteem voor vaartuigen (hierna
VMS-systeem).
Artikel 33 van verordening 508/2014 biedt ook de mogelijkheid om de vissers, die werkzaam
zijn op het vissersvaartuig, te subsidiëren voor de periode waarin de visserijactiviteiten
met het vissersvaartuig worden stopgezet. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Wel zijn de arbeidskosten deels meegenomen in het vaste bedrag dat wordt vergoed aan
de eigenaar van het vissersvaartuig voor het stopzetten van de visserijactiviteiten.
Dit geeft de ruimte voor de eigenaren om de vissers die werkzaam zijn op zijn vissersvaartuig
te betalen gedurende de stopzetting van de visserijactiviteiten, iets waar – afhankelijk
van de contractuele relatie tussen eigenaar en visser – ook een verplichting toe kan
bestaan.
3.5 Hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het aantal weken dat daadwerkelijk de
visserijactiviteiten met het vissersvaartuig zijn stopgezet te vermenigvuldigen met
een vast bedrag per week (artikel 3.11.3, eerste lid). Deze methode heeft het voordeel
dat er bij voorbaat duidelijk is voor de aanvragers welk bedrag zij zullen ontvangen
en dat de uitvoering wordt vergemakkelijkt, zowel voor de aanvrager als voor het bevoegde
gezag, omdat er geen gemaakte subsidiabele kosten behoeven te worden onderbouwd en
gecontroleerd. Om die reden is artikel 1.3 van de REES, inzake de subsidiabele kosten,
buiten toepassing verklaard voor onderhavige subsidiemodule (artikel 3.11.3, tweede
lid). De berekening van het vaste bedrag per week is gebaseerd op een rapport van
Wageningen Economic Research, waarin de kosten en baten per week van Nederlandse vissersvaartuigen
in beeld zijn gebracht.4 Hierbij gaat het om de op het moment van opstellen van deze regeling meest recente
beschikbare cijfers van de jaren 2017 en 2018. Op basis van de verschillende categorieën
van vaartuigen die in het rapport zijn opgenomen is gekozen om in deze regeling drie
groepen te onderscheiden gebaseerd op het geregistreerde motorvermogen voor de voortstuwing
(uitgedrukt in pk in plaats van kW): kotters met een motorvermogen tot 260 pk (< 191
kW), kotters met een motorvermogen van 260 pk tot en met 300 pk (>= 191 kW <= 221
kW) en kotters met een vermogen van meer dan 300 pk (> 221 kW).
Voor elke groep is een vergoeding van een vast bedrag per week bepaald.
Het vaste bedrag per week is afgeleid van de kosten per kalenderweek om visserijactiviteiten
uit te voeren met een vissersvaartuig, zoals opgenomen in het rapport. Het rapport
maakt daarbij onderscheid tussen vaste kosten en arbeidskosten. Gekozen is om het
vaste bedrag te baseren op een optelsom van het merendeel van de vaste kosten en een
deel van de normatieve arbeidskosten per kalenderweek. Vaste kosten worden immers
gemaakt ongeacht de activiteiten van het vaartuig. Afhankelijk van de contractuele
relatie tussen eigenaar en bemanning van het vissersvaartuig kan doorbetaling van
de arbeidskosten aan de orde zijn als er geen visserijactiviteiten worden verricht.
Gelet hierop is er voor gekozen om de arbeidskosten gedeeltelijk mee te nemen in de
berekening van het vaste bedrag; dat biedt de eigenaren de ruimte om de bemanning
te betalen bij het stopzetten van visserijactiviteiten.
3.6 Aanvragen voor subsidie, verdeling subsidieplafond en realisatietermijn
Op grond van artikel 3.11.4 wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen. In artikel 3.11.6 is opgenomen dat een aanvraag niet alle gegevens
behoeft te bevatten die worden genoemd in artikel 3.1.4 van de REES, waarin voor alle
subsidiemodules in het kader van het EFMZV is bepaald welke gegevens de aanvrager
bij een aanvraag moet indienen. Deze gegevens worden gezien het karakter van de subsidie
niet als noodzakelijk gezien voor de beoordeling van de aanvraag.
Subsidie wordt verleend voor de maximale duur van tenminste één en ten hoogste vijf
maal een volledige ononderbroken week stopzetten van visserijactiviteiten. Mocht op
het moment dat de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend niet het volledige
aantal weken de visserijactiviteiten zijn stopgezet, dan zal de subsidie worden vastgesteld
ter hoogte van het daadwerkelijke aantal volledige weken dat de visserijactiviteiten
zijn stopgezet, vermenigvuldigd met het toepasselijke vaste bedrag per week.
3.7 Afwijzingsgronden
Artikel 33 van verordening 508/2014 brengt een aantal beperkingen aan in de potentiële
groep vissersvaartuigen ten aanzien waarvan onderhavige subsidie kan worden verleend.
In de eerste plaats moet het gaan om vissersvaartuigen die als actief zijn geregistreerd.
Hieraan wordt invulling gegeven door te bepalen dat de subsidie wordt geweigerd, indien
het vissersvaartuig niet in het visserijregister
is ingeschreven (artikel 3.11.5, eerste lid, onderdeel a). Ingevolge het Besluit registratie
vissersvaartuigen 1998 mogen vissersvaartuigen pas in gebruik worden genomen na inschrijving
in het visserijregister door de eigenaar en wordt het vaartuig uitgeschreven als het
niet meer actief gebruikt wordt als vissersvaartuig.
In de tweede plaats komen alleen vissersvaartuigen in aanmerking waarmee in de twee
kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende
ten minste 120 dagen visserijactiviteiten op zee zijn verricht (artikel 3.11.5, eerste
lid, onderdeel b).
In afwijking hiervan is in artikel 33, lid 3bis, van verordening 508/2014 bepaald
dat voor steunmaatregelen als gevolg van de COVID-19 uitbraak de eis van 120 dagen
evenredig verminderd mag worden voor eigenaren van vissersvaartuigen die, voorafgaand
aan de aanvraag, korter dan 2 jaar als actief geregistreerd zijn in het Europese vlootregister.
In artikel 3.11.5, tweede lid, is uitvoering gegeven aan deze afwijkingsgrond.
Ten aanzien van de afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 3.11.5, eerste lid, onderdeel
b, in samenhang met het tweede lid, is – teneinde de uitvoeringskosten en de regeldruk
te beperken – gekozen om gebruik te maken van de gegevens uit het logboek. De vissersvaartuigen
van twaalf meter over alles lang of meer versturen hun visserijlogboekgegevens elektronisch
aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Uit de logboekgegevens dient te blijken dat met het vaartuig in 2018 en 2019 gezamenlijk
ten minste 120 dagen visserijactiviteiten zijn verricht. Het aantal dagen met visserijactiviteiten
wordt bepaald op basis van de vertrek- en aankomstgegevens uit het logboek. Voor vaartuigen
die op het moment van indienen van de aanvraag minder dan 24 maanden aaneengesloten
staan ingeschreven in het visserijregister wordt het aantal dagen met visserijactiviteiten
naar rato van 120 dagen bepaald. Hierbij wordt het aantal kalenderdagen tussen de
registratiedatum in het visserijregister en de datum van de aanvraag gedeeld door
het aantal dagen van 2 kalenderjaren en vervolgens vermenigvuldigd met 120 dagen.
Het aantal dagen met visserijactiviteiten dat met het vaartuig voorafgaand aan de
aanvraag is gemaakt wordt vergeleken met het aldus berekende aantal dagen.
Als niet uit de logboekgegevens blijkt dat voldaan is aan de eis van (naar rato) 120
dagen, dan wordt de aanvraag afgewezen. Bij het beoordelen van de logboekgegevens
worden de gegevens gebruikt van het vaartuig, ten aanzien waarvan subsidie wordt aangevraagd.
Hiervoor is leidend het unieke Europese identificatienummer waaronder het vissersvaartuig
in het visserijregister is ingeschreven. Of het vissersvaartuig in deze periode van
eigenaar is gewisseld of dat het extern kenteken van het vissersvaartuig is gewijzigd,
is daarbij niet relevant.
In de derde plaats wordt een aanvraag op grond van artikel 3.11.5, eerste lid, onderdeel
c, afgewezen, indien ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig al een subsidie
voor het stilliggen in het kader van deze module is verleend. Met deze afwijzingsgrond
wordt voorkomen dat een aanvrager meerdere subsidieaanvragen kan doen en op die wijze
meer dan het maximum van vijf weken aanvraagt.
3.8 Verplichtingen subsidieontvanger
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van verordening 508/2014 kan steun worden verleend
voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten. Het vierde lid van artikel
33 bepaalt voorts dat de visserijactiviteiten met het betreffende vissersvaartuig
daadwerkelijk moeten worden opgeschort en dat de bevoegde
autoriteit zich ervan vergewist dat het betrokken vissersvaartuig tijdens de periode
van de tijdelijke stopzetting alle visserijactiviteiten heeft stopgezet. Aan deze
eisen is invulling gegeven in artikel 3.11.7, eerste en tweede lid, waarin is bepaald
dat de visserijactiviteiten met het vissersvaartuig moeten worden opgeschort tijdens
de volledige weken waarvoor subsidie is verleend, en dat daaraan in elk geval is voldaan
als uit de gegevens uit het hiervoor genoemde VMS-systeem blijkt dat het betreffende
vissersvaartuig gedurende die week in de haven heeft gelegen. Om deze ambtshalve toetsing
mogelijk te maken, is bepaald dat het VMS-systeem op het betreffende vissersvaartuig
gedurende de volledige periode van het stopzetten van de visserijactiviteiten moet
zijn ingeschakeld (artikel 3.11.7, derde lid). In beginsel geldt deze verplichting
al op grond van artikel 9 van de controleverordening, maar dat regime kent daar een
aantal uitzonderingen op, bijvoorbeeld dat de zender onder voorwaarden mag worden
uitgeschakeld als het vaartuig zich in een haven bevindt. Van deze uitzondering mag
dus geen gebruik worden gemaakt gedurende de periode ten aanzien waarvan subsidie
wordt verleend.
Indien in voorkomend geval uit de VMS-gegevens onvoldoende blijkt dat het vaartuig
gedurende de volledige week in de haven heeft gelegen kan de Minister toestaan dat
met aanvullende documenten, zoals een verklaring van de havenmeester, wordt aangetoond
dat het vaartuig gedurende de volledige week in de haven heeft gelegen. Deze mogelijkheid
ziet met name op de situatie dat voorafgaand aan de publicatie van de regeling al
is stilgelegen waarbij de VMS niet de volledige periode heeft aangestaan.
Gezien het feit dat de subsidiehoogte in deze module wordt bepaald op grond van een
vast bedrag per eenheid, ontbreekt de noodzaak dat de subsidieontvanger een administratie
bijhoudt in de zin van artikel 2.17 van de REES. Die bepaling is dan ook buiten toepassing
verklaard voor deze module (artikel 3.11.7, vierde lid).
3.9 Subsidievaststelling
Artikel 2.20, eerste lid, van de REES bepaalt dat een aanvraag tot subsidievaststelling
binnen dertien weken na het einde van de subsidiabele activiteiten moet worden ingediend.
In afwijking daarvan is in artikel 3.11.8, eerste lid, bepaald dat de aanvraag tot
subsidievaststelling kan worden gedaan tot uiterlijk zes weken na de bij het in artikel
3.11.2, tweede lid, bedoelde besluit van de minister te bepalen datum voor de realisatie
van de subsidiabele activiteiten.
In paragraaf 3.6 van de toelichting is uitgelegd dat bij een aanvraag niet alle gegevens
hoeven te worden aangeleverd die zijn voorgeschreven in het algemene deel van hoofdstuk
3 (artikel 3.11.6). Hetzelfde geldt voor de aanvraag tot subsidievaststelling (artikel
3.11.8, tweede lid). Daarbij is het voldoende dat de subsidieontvanger aangeeft welke
volledige weken hij heeft stil gelegen (artikel 3.11.8, derde lid).
4. Ontheffingsmogelijkheid wijzigen uitvoering activiteiten als gevolg van COVID-19
(artikel I, onderdeel A)
Met artikel I, onderdeel A, van deze regeling wordt een nieuw lid toegevoegd aan artikel
2.16 van de REES.
Indien er sprake is van een projectplan, kunnen begunstigden op grond van artikel
2.16, derde lid, REES een verzoek indienen om af te mogen wijken van hun projectplan.
De subsidieontvanger dient de activiteiten overeenkomstig dit projectplan uit te voeren.
De projecten moeten ook daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen de in de beschikking
tot subsidieverlening vermelde realisatietermijn. Met toestemming kan van het projectplan
worden afgeweken voor wat betreft de wijze van uitvoering van het project, zij het
in beperkte mate. Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie
is verleend, de doelstelling van de subsidie of de voorwaarden van subsidieverstrekking.
Als gevolg van de nationale maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus
tegen te gaan, zoals het verbod op bijeenkomsten, kunnen geplande (afsluitende) activiteiten
niet plaatsvinden. Met name projecten die het einde van de maximale realisatietermijn
naderen kunnen hier nadelige gevolgen van ondervinden. Het nieuwe artikellid maakt
het mogelijk om voor dergelijke projecten van de voorwaarden van subsidieverstrekking
af te wijken door bijvoorbeeld een gepaste overschrijding van de realisatietermijn
toe te staan. In het geval dat verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of
essentieel wijzigen van het project als direct gevolg van de crisis in verband met
COVID-19 moet de verzoeker aan kunnen tonen dat de vertraging of wijziging daadwerkelijk
het directe gevolg is van de COVID-19 uitbraak. Indien de feiten die de vertraging
of de essentiële wijziging van het project hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen
van de betrokkene zelf, kan er op grond van artikel 2.16, vierde lid, geen ontheffing
worden verleend.
Artikel 2.16 is opgenomen in hoofdstuk 2 van de REES, waarin algemene regels omtrent
subsidieverstrekking door de minister zijn opgenomen. Deze algemene regels zijn van
toepassing op hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4, titel 4.2 tot en met 4.6, van de REES.
5. Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 (artikel II).
In de tabel van artikel 3 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020
is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules van de REES zijn opengesteld
en wat het subsidieplafond bedraagt.
De in artikel II van deze regeling opgenomen wijzigingen in de openstellingsperiode
of het subsidieplafond van de subsidiemodules zijn noodzakelijk om gelden beschikbaar
te kunnen stellen voor de subsidiemodule voor tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten
als gevolg van COVID-19.
Voor de subsidiemodule Jonge vissers wordt de openstellingsperiode gewijzigd. De openstellingsperiode
eindigt eerder dan oorspronkelijk gepland. Er is besloten deze openstellingsperiode
te verkorten omdat er in de afgelopen jaren weinig aanvragen zijn ingediend.
Voor de subsidiemodule Aquacultuurinnovatieprojecten komt de openstelling te vervallen.
De gelden uit deze subsidiemodule worden beschikbaar gesteld voor een compensatieregeling
voor de aquacultuur naar aanleiding van de gevolgen van COVID-19.
Voor de subsidiemodules Afzetbevorderingsprojecten en Samenwerkingsprojecten wetenschap
en visserij wordt de openstellingsperiode gewijzigd. Beide subsidiemodules worden
later opengesteld om voldoende uitvoeringscapaciteit te hebben voor de extra subsidiemodules
in verband met COVID-19.
Voor de subsidiemodule Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij wordt ook het
subsidieplafond verlaagd. Deze verlaging van het plafond is noodzakelijk omdat de
begroting daartoe noopt. De gelden die beschikbaar worden gesteld als gevolg van het
verlagen van het subsidieplafond voor de subsidiemodule Samenwerkingsprojecten wetenschap
en visserij worden gebruikt ten behoeve van de subsidiemodule Tijdelijke stopzetting
visserijactiviteiten als gevolg van COVID-19. Als gevolg van de verlaging van het
subsidieplafond kunnen voor de subsidiemodule Samenwerkingsprojecten wetenschap en
visserij aanvragen worden ingediend tot het verlaagde subsidieplafond.
Voor de subsidiemodule Investeringen voor toegevoegde waarde van visserijproducten
komt de openstelling te vervallen.
De nieuwe subsidiemodule voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten vanwege
COVID-19 wordt toegevoegd aan de tabel in artikel 3 van de Regeling openstelling EZK-
en LNV-subsidies 2020. In de tabel is aangegeven in welke periode aanvragen voor subsidie
ingediend kunnen worden en wat de hoogte van het subsidieplafond is voor deze module.
Het eindigen van de openstellingsperiode hangt samen met het opheffen van voor de
visserij relevante nationale maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus
tegen te gaan. In deze regeling is opgenomen dat de einddatum van de openstellingsperiode
bij een besluit van de minister wordt bepaald om daarmee aan te kunnen sluiten bij
het moment dat het kabinet de beslissing neemt om de nationale maatregelen te beëindigen.
6. Staatssteun
Op grond van artikel 8, tweede lid, van verordening 508/2014 zijn de artikelen 107,
108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de lidstaten van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten
doen op grond van en in overeenstemming met die verordening en die binnen de werkingssfeer
van artikel 42 VWEU vallen. De steun die op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef
en onderdeel d, verordening 508/2014 via onderhavige subsidiemodule gegeven kan worden,
valt binnen deze categorie. Deze subsidiemodule voldoet aan en reikt niet verder dan
wat de bepalingen van verordening 508/2014 mogelijk maken. De betalingen die op grond
van deze subsidiemodule plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 508/2014
en het operationeel programma dat gebaseerd is op deze verordening. Bovendien vallen
de subsidiabele activiteiten binnen het toepassingsgebied en de doelstellingen van
verordening 1380/2013 (zie de artikelen 1 en 2 van deze verordening), wat maakt dat
zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.
7. Regeldruk
Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor de subsidiemodule bedragen
in totaal € 26.422 voor de subsidieperiode en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering
en eindverantwoording van activiteiten onder deze subsidiemodules. Dit is 0,29% van
het totale subsidiebudget van € 9 miljoen. De berekening is gebaseerd op de inschatting
dat 400 aanvragen worden ingediend.
Deze regeling zal worden aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR).
ATR beoordeelt alle wet- en regelgeving op nut en noodzaak, minder belastende alternatieven,
een werkbare uitvoering van de naleving van de regelgeving door de doelgroepen en
het effect van regeldruk voor de beoordeling van met name de effecten van regeldruk
die deze nieuwe regelgeving met zich mee zal brengen voor de doelgroepen. Vanwege
het spoedeisende karakter van deze regeling in verband met de coronacrisis kan volstaan
worden met het informeren van ATR na plaatsing van de regeling in de Staatscourant.
8. Uitvoering
De uitvoering van de subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
9. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Artikel III van deze regeling brengt
dit tot uitdrukking. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste
verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd
omdat dit aanmerkelijke ongewenste private nadelen voorkomt. De doelgroep is in hoofdlijnen
al op de hoogte van de regeling en zal na publicatie voldoende tijd krijgen om een
aanvraag voor te bereiden. Ook is er een ruime openstellingstermijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten