Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht in verband met de implementatie van de richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L284)

Nader Rapport

22 april 2020

Nr. 2874209

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht in verband met de implementatie van de richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L284)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 maart 2020, no. 2020000501, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 18 maart 2020, nr. No.W16.20.0047/II, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Ik moge U hierbij het ontwerpbesluit en de nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus.

Advies Raad van State

No. W16.20.0047/II

’s-Gravenhage, 18 maart 2020

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 16 maart 2020, no. 2020000501, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht in verband met de implementatie van de richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L 284), met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht in verband met de implementatie van de richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L 284)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 6 maart 2020, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2850274;

Gelet op artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ... (datum en nummer));

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid (datum nader rapport), directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. (kenmerk nader rapport);

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het zevende lid en achtste lid tot achtste en negende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 420bis tot en met 420ter van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 en 4 van richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L 284).

2. In het negende lid (nieuw) wordt ‘eerste tot en met zesde lid’ vervangen door ‘eerste tot en met vijfde lid’.

B

In de bijlage vervalt het onderdeel met het opschrift ‘Artikel 4, zesde lid’.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit wijzigt het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht in verband met de implementatie van de bepalingen inzake de uitoefening van rechtsmacht in richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L 284). Artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van die richtlijn verplicht de lidstaten rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de ingevolge de richtlijn strafbaar te stellen feiten, wanneer deze zijn gepleegd door een eigen onderdaan. In het verlengde daarvan bepaalt het tweede lid, onderdeel a, van artikel 10 dat deze rechtsmachtsgrondslag, onder notificatie aan de Commissie, kan worden uitgebreid tot personen die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats hebben. Deze voorzieningen vereisen dat de uitoefening van rechtsmacht op basis van het actief personaliteitsbeginsel mogelijk is zonder dat daarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid geldt (vgl. artikel 7, eerste lid, Sr). Daartoe is artikel 4 van het besluit met een nieuw zevende onderdeel aangevuld.

Voorts is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een technische correctie door te voeren. Hierdoor is de vermelding in de bijlage bij het besluit van richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PbEU, L 198) komen te vervallen. Vermelding daarvan was overbodig omdat uit artikel 4, zesde lid, van het besluit zelf al duidelijk wordt welk internationaal instrument ten grondslag ligt aan de desbetreffende rechtsmachtvoorziening.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Naar boven