Besluit niet toepassen van rijkscoördinatieregeling voor het project Windpark Tweede Maasvlakte, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

De Minister van Economische Zaken en Klimaat

overwegende:

  • dat Eneco het voornemen heeft een windpark op de zeewering van de Tweede Maasvlakte te realiseren van meer dan 100 MW (hierna: Windpark Tweede Maasvlakte);

  • dat dit initiatief op grond van artikel 9b, eerste lid, Elektriciteitswet onder de rijkscoördinatieregeling valt, als bedoeld in artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • dat de rijkscoördinatieregeling, voor zover hier van belang, gelet op artikel 3.35, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening met zich brengt dat voor het hiervoor bedoelde project een inpassingsplan dan wel een wijziging of uitwerking van een inpassingsplan, wordt vastgesteld of een omgevingsvergunning wordt verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van een bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken, en dat de voorbereiding en bekendmaking van het inpassingsplan of de omgevingsvergunning door de Minister van EZK worden gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking met andere voor de uitvoering van het project benodigde besluiten;

  • dat de Minister van EZK, in afwijking van het voorgaande, op grond van artikel 9b, vierde lid kan bepalen dat de rijkscoördinatieregeling geheel of gedeeltelijk achterwege blijft;

  • dat deze bevoegdheid kan worden toegepast indien, in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van de desbetreffende productie-installatie, alsmede het aantal voor de aanleg of uitbreiding van Windpark Tweede Maasvlakte benodigde besluiten, redelijkerwijze niet valt te verwachten dat toepassing van de rijkscoördinatieregeling, als bedoeld in artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening, de besluitvorming in betekenende mate zal versnellen of daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden;

  • dat deze situatie zich bij dit project voordoet, omdat het onherroepelijke bestemmingsplan ‘Maasvlakte 2’ van de raad van de gemeente Rotterdam reeds voorziet in de bestemming van een windpark op deze locatie, met dien verstande dat de door Eneco beoogde inzet van moderne molens mogelijk zal worden gemaakt met toepassing van een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verlenen omgevingsvergunning;

  • de gemeente Rotterdam zal zelf de coördinatie van de overige nog benodigde vergunningen op zich nemen middels een raadsbesluit om dit project onder de Coördinatieverordening 2017 te laten vallen;

  • dat er ook overigens geen bijzondere belemmeringen zijn die in de weg staan aan een voorspoedig verloop van de benodigde procedures, zonder dat de rijkscoördinatieregeling wordt toegepast;

  • dat, gelet op het voorgaande, gemeente Rotterdam mij bij brief van 8 april 2020 heeft verzocht de rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten;

  • dat vervolgens provincie Zuid-Holland is gehoord over het voornemen de rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten;

  • dat provincie Zuid-Holland op 14 april 2020 heeft aangegeven te kunnen instemmen met het voornemen;

  • dat de betrokken producent bij brief van 8 april 2020 heeft aangegeven te kunnen instemmen met het voornemen;

Gelet op artikel 9b, vierde lid, onder a,

Besluit:

Artikel 1

Geen van de procedures, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is van toepassing op Windpark Tweede Maasvlakte.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op dezelfde dag als de dag waarop het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam in werking treedt, dat Windpark Maasvlakte onder de Coördinatieverordening 2017 van de gemeente Rotterdam valt. Dit besluit wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.

’s-Gravenhage, 22 april 2020

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, namens deze: M. Hetem, MT-lid directie Warmte en Ondergrond

Tegen dit besluit staat geen bezwaar of beroep open (artikel 7.1 in samenhang met artikel 8.5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1 van bijlage 2 bij deze zelfde wet).

Naar boven