TOELICHTING
Algemeen
Medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek leveren een
belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van leven en de gezondheid van patiënten. Zij
omvatten een zeer gevarieerde groep producten; van pleisters, kunstheupen en pacemakers
tot laboratorium- en zelftesten.
Op 26 mei 2017 zijn Verordening (EU) 2017/7451 (hierna: MDR) en Verordening (EU) 2017/746 (hierna: IVDR) gepubliceerd.2
Na de inwerkingtreding van de verordeningen, die onder meer voorzien in de intrekking
van een aantal tot op heden geldende richtlijnen3, hebben zij rechtstreekse werking in de nationale rechtsordes van de lidstaten. Om
de verordeningen goed ten uitvoer te brengen, is echter op een aantal onderdelen aanvullende
nationale wet- en regelgeving vereist. De belangrijkste onderwerpen van de verordeningen
zijn uitgevoerd in de Wet medische hulpmiddelen. Deze wet bevat tevens enkele grondslagen
voor het stellen van regels op het niveau van een ministeriële regeling. Deze regeling
voorziet in het stellen van deze regels.
In deze regeling worden onder meer aanvullende regels gesteld over taalvereisten van
bepaalde documentatie, het heffen van een vergoeding voor de verstrekking van een
exportverklaring, over het aanleveren van lijsten van categorieën van naar maat gemaakte
medische hulpmiddelen bij de bevoegde autoriteit en worden bevoegde autoriteiten aangewezen
die bepaalde taken uit de verordeningen krijgen toebedeeld.
Gevolgen voor regeldruk
In de voorliggende regeling wordt een aantal extra administratieve lasten voorgesteld
die gedeeltelijk voortkomen uit de verplichtingen in de verordeningen. Zo bepalen
de MDR en IVDR dat lidstaten taalvereisten dienen te stellen. Conform geldende afspraken
zal deze toelichting alleen ingaan op de verplichtingen die voortvloeien uit deze
regeling en niet op de eventuele regeldrukgevolgen van de verordeningen zelf.
Onder de huidige regelgeving zijn fabrikanten van naar maat gemaakte medische hulpmiddelen
verplicht hun hulpmiddelen te registreren in de Nederlandse databank Notis. In deze
regeling wordt in plaats daarvan verlangd dat fabrikanten een lijst met de categorieën
naar maat gemaakte medische hulpmiddelen die zij produceren inleveren bij de inspectie.
Dit levert geen extra regeldruk op ten opzichte van de huidige situatie.
De vergoeding die zal worden geheven voor de afgifte van exportverklaringen is gelijk
aan de huidige vergoeding. Onder de richtlijn medische hulpmiddelen (MDD)4 en de richtlijn medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (IVDD)5 worden vergoedingen geheven voor het notificeren van klasse I medische hulpmiddelen
en in-vitro diagnostica die in Nederland worden geproduceerd en uit landen buiten
de Europese Unie worden geïmporteerd. Deze vergoeding vervalt, aangezien notificatie
onder de MDR en IVDR niet meer vereist is. Alle medische hulpmiddelen en in-vitro
diagnostica worden immers in Eudamed geregistreerd. Voor de registratie in Eudamed
wordt geen vergoeding geheven.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft gekeken naar de regeling en de regeldrukgevolgen
en kan zich vinden in bovenstaande omschrijving.
Toezicht- en handhaafbaarheidstoets
De IGJ heeft een toezicht- en handhaafbaarheidstoets (T&H-toets) uitgevoerd over de
ministeriële regeling. IGJ komt op basis van de uitgevoerde T&H-toets tot de conclusie
dat de voorgestelde regeling tot geen bezwaren leidt voor haar toezicht en handhaving,
maar dat verduidelijking op een enkele punten wenselijk is.
In artikel 4, tweede lid, wordt de Minister voor Medische Zorg aangewezen als de bevoegde
autoriteit in de zin van de MDR en de IVDR. In de meeste gevallen zal IGJ de taken
en bevoegdheden die voortvloeien uit de MDR en IVDR in mandaat uitvoeren namens de
Minister voor Medische Zorg. De IGJ adviseert om in de toelichting duidelijk op te
nemen welke taken voor de IGJ (in mandaat) worden voorzien. De toelichting is hierop
aangepast.
Verder wijst de IGJ erop dat in de paragraaf ‘Gevolgen voor regeldruk’ is te lezen
dat fabrikanten lijsten met categorieën naar maat gemaakte medische hulpmiddelen moeten
inleveren bij de inspectie, terwijl hier de Minister voor Medische Zorg moet staan.
De tekst is conform het voorstel van de IGJ aangepast.
Internetconsultatie
De ministeriële regeling heeft vier weken opengestaan voor internetconsultatie. Tijdens
de internetconsultatie zijn zeven reacties binnengekomen. De reacties zijn afkomstig
van (vertegenwoordigers van) fabrikanten en importeurs van medische hulpmiddelen.
Over het algemeen waren de reacties positief over de ministeriële regeling.
In drie reacties werd benadrukt dat het belangrijk is dat fabrikanten er vanuit mogen
gaan dat alle Nederlandse zorgverleners in beginsel beschikken over een adequate beheersing
van de Engelse taal en dat niet per zorgverlener gecontroleerd hoeft te worden of
dat daadwerkelijk zo is. De regering begrijpt dat een individuele controle per zorgverlener
lastig is, maar benadrukt wel dat er verschillen kunnen bestaan tussen de beheersing
van de Engelse taal bij verschillende groepen zorgverleners. In de toelichting bij
artikel 1 van de regeling is verduidelijkt dat de fabrikant niet hoeft te controleren
of elke afzonderlijke zorgverlener de Engelse taal machtig is. De fabrikant dient
wel te beoordelen of de groep zorgverleners die het hulpmiddel gaat gebruiken de Engelse
taal voldoende beheerst. Van bepaalde groepen zorgverleners (zoals artsen) mag verondersteld
worden dat zij de Engelse taal beter beheersen dan andere groepen zorgverleners (zoals
verzorgenden).
Verder werd gevraagd waarom de samenvattingen van klinische onderzoeken in het Nederlands
beschikbaar moet worden gesteld. De reden is dat de samenvattingen relevant kunnen
zijn voor het publiek. Een Nederlandse vertaling verhoogt de transparantie voor het
Nederlandse publiek.
In een andere reactie werd voorgesteld om een overzicht te geven van welke taken en
bevoegdheden door welke bevoegde autoriteit uitgevoerd worden. In de toelichting is
verduidelijkt welke taken de IGJ zal uitvoeren en welke taken worden uitgevoerd binnen
het kerndepartement van het ministerie van VWS.
Artikelsgewijs
Artikel 1: taalvereisten
De MDR en IVDR verplichten lidstaten om vast te stellen in welke taal bepaalde informatie
en documenten moeten worden opgesteld. Artikel 10, elfde lid, van de MDR en artikel
10, tiende lid, van de IVDR bevat zo een eis. Hierin is bepaald dat fabrikanten erop
toe moeten zien dat een hulpmiddel vergezeld gaat van de in bijlage I, punt 23, (of
bijlage I, punt 20 in het geval van de IVDR) bedoelde informatie in één of meer officiële
talen van de Unie. Deze taal of talen moeten worden vastgesteld door de lidstaat waar
het hulpmiddel aan de gebruiker of patiënt wordt aangeboden. De informatie uit de
bijlage ziet kort gezegd op de gebruiksaanwijzing en het etiket. De gegevens op het
etiket moeten verder onuitwisbaar, duidelijk leesbaar en goed te begrijpen zijn voor
de beoogde gebruiker, een zorgverlener of patiënt. Onder het begrip ‘gebruiker’ verstaan
de verordeningen een zorgverlener of leek die een hulpmiddel gebruikt. Een ‘leek’
wordt door de verordening gedefinieerd als een persoon zonder formele opleiding op
een relevant gebied van de gezondheidszorg of een medische discipline. Gedacht kan
worden aan bijvoorbeeld een mantelzorger die een bepaald hulpmiddel toepast bij een
patiënt. Uitgaande van de context van artikel 10, elfde lid, van de MDR (en 10, tiende
lid, van de IVDR) valt onder het begrip ‘gebruiker’ geen patiënt. De verordeningen
spreken namelijk van een gebruiker óf patiënt, waarmee wordt verondersteld dat een
patiënt niet onder het begrip gebruiker valt.
Aangezien een hulpmiddel in de ene situatie bedoeld kan zijn voor gebruik door een
zorgverlener en in een andere situatie bedoeld kan zijn voor rechtstreeks gebruik
door de patiënt, moet het mogelijk zijn voor fabrikanten om de informatie in ofwel
het Engels, ofwel het Nederlands vast te stellen. Indien de informatie bedoeld is
om patiënten of leken die de medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek
gebruiken, te informeren, moet de informatie in het Nederlands worden opgesteld, omdat
dit gezien wordt als de meest begrijpbare taal onder patiënten in Nederland.
Dit betekent dat medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek
die op de Nederlandse markt worden aangeboden vergezeld moeten gaan van een Nederlandstalig
etiket en Nederlandstalige gebruiksaanwijzing indien de gebruiksaanwijzing is bedoeld
voor de patiënt. Indien het hulpmiddel echter bestemd is om uitsluitend te worden
toegepast door een zorgverlener en de zorgverlener beschikt over een adequate beheersing
van de Engelse taal, kan de informatie door de fabrikant opgesteld worden in de Engelse
taal in plaats van in de Nederlandse taal. Hiermee wordt aangesloten bij de huidige
praktijk. De fabrikant dient te beoordelen of de groep zorgverleners die het hulpmiddel
gaat gebruiken de Engelse taal voldoende beheerst. Van bepaalde groepen zorgverleners
(bijvoorbeeld artsen) mag worden verondersteld dat zij de Engelse taal beter beheersen
dan andere groepen zorgverleners (bijvoorbeeld verzorgenden).
Hiernaast dient op grond van artikel 18, eerste lid, eerste alinea, van de MDR de
fabrikant informatie te verstrekken over het implantaat. Deze informatie moet in het
Nederlands beschikbaar zijn (bijvoorbeeld op de website van de fabrikant) voor implantaten
die op de Nederlandse markt worden aangeboden. Ten slotte moet de algemene samenvatting
van klinisch onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd, worden opgesteld in het
Nederlands. Fabrikanten en gemachtigden dienen verder op verzoek informatie en documentatie
aan de bevoegde autoriteit te verstrekken om de conformiteit van het hulpmiddel of
het medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek aan te tonen. Voor wat betreft deze
informatie geldt dat de fabrikant zelf mag kiezen of hij dit in het Nederlands of
in het Engels verstrekt, aangezien deze informatie niet bedoeld is om de gebruiker
te informeren. Tot slot moeten ook de field safety notice en EU-conformiteitsverklaring
in het Nederlands of Engels worden opgesteld.
Artikel 2: Lijsten met categorieën naar maat gemaakte medische hulpmiddelen
Op grond van artikel 21, tweede lid, tweede alinea, van de MDR kunnen lidstaten voorschrijven
dat de fabrikant van een hulpmiddel naar maat bij de bevoegde autoriteit een lijst
indient van de naar maat gemaakte hulpmiddelen die op hun grondgebied zijn aangeboden.
Voor adequaat toezicht is het belangrijk dat de inspectie weet welke fabrikanten naar
maat gemaakte medische hulpmiddelen produceren. Het is echter niet nodig om lijsten
te ontvangen van elk afzonderlijk naar maat gemaakt medisch hulpmiddel dat de fabrikant
maakt. Daarom verplicht deze regeling fabrikanten om een lijst bij de Minister voor
Medische Zorg in te dienen van de categorieën naar maat gemaakte medische hulpmiddelen die op Nederlands grondgebied worden aangeboden.
Het gaat hierbij om categorieën op hoofdlijnen, zoals orthopedische schoenen, kaakimplantaten
of beenprothesen. Een uitsplitsing naar type is niet nodig. Hiermee zijn de administratieve
lasten voor de fabrikant beperkt, terwijl de Minister de informatie krijgt die nodig
is voor haar toezicht.
Artikel 3: Certificaat van vrije inkoop
Artikel 111 van de MDR en artikel 104 van de IVDR bieden de mogelijkheid om een vergoeding
te heffen voor in de verordening beschreven activiteiten. In artikel 7 van de Wet
medische hulpmiddelen is een grondslag opgenomen om bij ministeriële regeling kosten
ten laste te brengen van degene ten behoeve van wie werkzaamheden worden verricht.
Door middel van dit artikel krijgt de Minister voor Medische Zorg de bevoegdheid een
certificaat van vrije verkoop af te geven. Fabrikanten of gemachtigden zijn per aanvraag
van een certificaat een vergoeding van € 62,– verschuldigd. Dit bedrag staat gelijk
aan de vergoeding die op dit moment reeds wordt geheven voor de afgifte van certificaten
voor vrije verkoop. Daarnaast betalen fabrikanten en gemachtigden € 62 per kwartaal
aan administratiekosten. Ook indien in een kwartaal meerdere exportverklaringen zijn
aangevraagd, blijft het bedrag per kwartaal € 62.
Artikel 4: Bevoegde autoriteiten
Met dit artikel wordt de Minister voor Medische Zorg aangewezen als bevoegde autoriteit
in de zin van Verordening (EU) 2017/745 en Verordening (EU) 2017/746. De verordeningen
scheppen in verschillende bepalingen bevoegdheden en taken die moeten worden toegekend
aan (nationale) bevoegde autoriteiten. Om deze taken en bevoegdheden toe te kennen
aan een in Nederland bevoegde autoriteit, is in artikel 9 van de Wet medische hulpmiddelen
opgenomen dat de minister de bevoegde autoriteiten zal aanwijzen. Met dit artikel
wordt hierin voorzien.
Het eerste lid van artikel 4 bepaalt dat de voor aangemelde instanties verantwoordelijke
autoriteit de Minister voor Medische Zorg wordt aangewezen. De voor aangemelde instanties
verantwoordelijke autoriteit is onder andere verantwoordelijk voor het aanwijzen van
aangemelde instanties. In de praktijk zal een begeleidingscommissie, bestaande uit
de IGJ en VWS gezamenlijk deelnemen aan het aanwijzingsproces. De IGJ zal de beoordeling
van de aangemelde instanties namens de minister uitvoeren. De IGJ is onder het huidige
systeem al belast met de beoordeling van aangemelde instanties. De bestaande, goed
functionerende situatie wordt hiermee voortgezet.
Artikel 4, tweede lid, bepaalt dat de Minister voor Medische Zorg verder wordt aangewezen
als bevoegde autoriteit in de zin van de MDR en IVDR. Op verschillende plekken in
de verordeningen worden er taken en bevoegdheden toebedeeld aan een zogenaamde bevoegde
autoriteit. Om de verordeningen volledig uit te voeren, is het nodig op nationaal
niveau één of meerdere autoriteiten aan te wijzen die zorg dragen voor de uitoefening
van de in de verordeningen beschreven taken en bevoegdheden. De taken en bevoegdheden
waar het om gaat, dienen ten laste te komen van de Minister voor Medische Zorg. In
de meeste gevallen zal de Inspectie gezondheidszorg en jeugd de taken en bevoegdheden
in mandaat uitoefenen. Dit geldt niet voor de bevoegdheid beschreven in artikel 51,
tweede lid, MDR en 47, tweede lid, van de IVDR. Hierin is opgenomen dat elk geschil
tussen de fabrikant en de betrokken aangemelde instantie dat bij de toepassing van
bijlage VIII ontstaat, met het oog op het nemen van een besluit wordt voorgelegd aan
de bevoegde autoriteit. In deze gevallen is de Minister van Medische Zorg de instantie
die het besluit neemt.
Voorts wordt er voor de volledigheid op gewezen dat artikel 16, onderdeel E, van de
Wet medische hulpmiddelen enkele taken en bevoegdheden uit de verordeningen toebedeelt
aan de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), door middel van een wijziging
van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Deze taken en bevoegdheden
vallen dus niet onder het takenpakket waarvoor de Minister voor Medische Zorg op grond
van artikel 4 van deze regeling wordt aangewezen.
Artikel 5: Wijziging Regeling tarief notificatie medische hulpmiddelen
Dit artikel brengt een wijziging aan in de Regeling tarief notificatie medische hulpmiddelen.
Deze regeling bepaalt dat een persoon of de fabrikant die verplicht is te notificeren
op grond van artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit medische hulpmiddelen
of artikel 4, eerste lid, van het Besluit in-vitro diagnostica, een vergoeding van
€ 200,– is verschuldigd.
De artikelen 24 en 25 van de Wet medische hulpmiddelen voorzien in een overgangsbepaling
die zal gelden wanneer Eudamed niet per 20 mei 2020 operationeel zal zijn. Indien
die situatie zich voordoet, dienen enkele bepalingen uit Richtlijn 98/79/EEG6, Richtlijn 93/42/EEG7 en Richtlijn 90/385/EEG8 van toepassing te blijven. De artikelen 24 en 25 van de Wet medische hulpmiddelen
bepalen dat de notificatieverplichtingen uit het Besluit medische hulpmiddelen en
het Besluit in-vitro diagnostica van toepassing blijven, ook na intrekking van de
Wet op de medische hulpmiddelen. Aan deze notificatieverplichting zit een vergoeding
verbonden ingevolge de Regeling tarief notificatie medische hulpmiddelen. Om te verduidelijken
dat deze vergoeding verschuldigd blijft totdat Eudamed operationeel wordt, wordt artikel
1 van de zojuist genoemde regeling aangepast. Dit wordt bewerkstelligt met artikel
5 van deze regeling.
Artikel 6: Intrekking en omhang
Met dit artikel worden twee besluiten ingetrokken die geen geldige grondslag (meer)
hebben. Het Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 oktober
2017, kenmerk 1234799-169409-WJZ, houdende aanwijzing van de voor aangemelde instanties
verantwoordelijke autoriteit in het kader van Verordening(EU) 2017/745 betreffende
medische hulpmiddelen en Verordening (EU) 2017/746 betreffende medische hulpmiddelen
voor in-vitrodiagnostiek wijst de Minister van VWS aan om als voor de aangemelde instanties
bevoegde autoriteit op te treden. Dit besluit diende als tijdelijke oplossing om de
minister aan te wijzen als voor de aangemelde instanties verantwoordelijke autoriteit.
De MDR en IVDR bepalen dat de lidstaten reeds op uiterlijk 26 november 2017 de voor
aangemelde instanties bevoegde autoriteit moesten hebben aangewezen. De aanwijzing
van de minister als bevoegde autoriteit dient op grond van artikel 8, eerste lid,
van de Wet medische hulpmiddelen te worden aangewezen bij ministeriële regeling. Artikel
4, eerste lid, van deze regeling voorziet hierin. Derhalve kan het voornoemde besluit
ingetrokken worden. Dit wordt bewerkstelligt met artikel 6, eerste lid, onderdeel
a, van deze regeling.
Tot slot wordt tevens het Besluit aanwijzing Inspectie gezondheidszorg en jeugd ex
besluit in-vitro diagnostica ingetrokken. Hier voorziet artikel 6, eerste lid, onderdeel
b, van deze regeling in. Het besluit heeft betrekking op in-vitrodiagnostiek, waardoor
het besluit pas ingetrokken dient te worden op het moment dat de IVDR van toepassing
wordt, omdat tot die tijd de huidige regels met betrekking tot medische hulpmiddelen
voor in-vitrodiagnostiek zullen moeten blijven gelden. Artikel 28 van de Wet medische
hulpmiddelen treedt in werking op het moment dat de IVDR van toepassing wordt. Daarom
wordt aangesloten bij de inwerkingtreding van artikel 28 van de Wet medische hulpmiddelen.
Artikel 6, tweede lid, van de ze regeling bepaalt dat enkele besluiten voortaan zullen
berusten op artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wet medische hulpmiddelen. Het
gaat om besluiten waarmee de minister enkele instellingen aanwijst als aangemelde
instanties. Deze ‘notified bodies’ zullen na hun aanwijzing medische hulpmiddelen
keuren alvorens deze op de markt van Unie worden gebracht. Deze aanwijzingsbesluiten
moeten na inwerkingtreding van de Wet medische hulpmiddelen, het Besluit medische
hulpmiddelen en deze regeling van toepassing blijven. Met artikel 6, tweede lid, van
deze regeling wordt enkel aangegeven dat de aanwijzingsbesluiten een andere (wettelijke)
grondslag krijgen. Dit heeft ermee te maken dat het besluit waarmee de voor aangemelde
instanties verantwoordelijk autoriteit wordt aangewezen, wordt ingetrokken middels
artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van deze regeling.
Artikel 7: Inwerkingtreding
Voor de inwerkingtreding van het merendeel van de artikelen uit deze regeling wordt
aangesloten bij de inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, van de Wet medische
hulpmiddelen. Dit artikel vormt een grondslag voor het stellen van regels bij ministeriële
regeling. Artikel 4, eerste lid, van de Wet medische hulpmiddelen geeft uitvoering
aan de MDR en treedt daarom in werking op het moment dat de MDR in werking treedt.
Deze ministeriële regeling sluit aan bij die inwerkingtreding. Alleen de het Besluit
aanwijzing Inspectie gezondheidszorg en jeugd ex besluit in-vitro diagnostica zal
op een later moment ingetrokken moeten worden. Zie daarvoor ook de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 6.
Artikel 8: Citeertitel
Met dit artikel wordt de citeertitel van deze regeling vastgesteld. Gekozen wordt
voor ‘Regeling medische hulpmiddelen’, omdat deze regeling verschillende onderdelen
omtrent medische hulpmiddelen reguleert.
De Minister voor Medische Zorg, M.J. van Rijn