TOELICHTING
Algemeen
1. Doel van de regeling
Om de voor de energietransitie noodzakelijke kostenreductie en het tempo van 200.000
woningen verduurzamen per jaar te bereiken, moet radicaal worden gebroken met de tot
nu gangbare werkwijze bij woningrenovaties, zowel aan vraag- als aanbodzijde. Aan
de vraagzijde zal het vastgoedmanagement van corporaties en andere verhuurders moeten
veranderen zodat inkoopsamenwerking, gestandaardiseerd bundelen van de vraag, een
meerjarige financiële planning en het principe van Total Cost of Ownership (TCO) de norm worden. Ook aan de aanbodzijde is innovatie noodzakelijk: ketensamenwerking,
digitalisering, industrialisatie en integrale verantwoordelijkheid.
De onderhavige Subsidieregeling Renovatieversneller (hierna: de Subsidieregeling)
heeft als doel een continue, gebundelde vraag van renovaties te creëren, waarop door
aanbieders via ketensamenwerking een integraal, gestandaardiseerd en geïndustrialiseerd
aanbod kan worden ontwikkeld ter verduurzaming van woningen. De Subsidieregeling beoogt
daarbij een competitie te organiseren tussen projecten die voldoen aan de drempeleisen:
ten minste 150 woningen, samenwerking tussen ten minste twee grotere verhuurders en
verduurzaming tot een maximale warmtevraag van 70 kWh/m2 (volgens de NTA 8800). Subsidie wordt toegekend aan projecten met de grootste omvang,
kans op opschaling, mate van vernieuwing en verwachte kostenreductie. Voorts geldt
dat het projectplan, de uitvoeringswijze en het betrekken van bewoners bij het project
voldoende moet zijn om subsidie toegekend te krijgen.
2. De Renovatieversneller
Inleiding
Het Klimaatakkoord stelt dat de kosten van verduurzaming in de gebouwde omgeving omlaag
moeten met circa 20 tot 40 procent om de doelen voor 2030 (49 procent CO2-reductie) te kunnen halen. Dit is een grote opgave omdat tegelijkertijd ook het tempo
van energierenovaties aanmerkelijk omhoog moet en daarmee, gezien de beperkte beschikbaarheid
van arbeidskrachten in de bouwsector, ook de arbeidsproductiviteit in het renovatieproces.
De Renovatieversneller is een programma van de Rijksoverheid (ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties; hierna: BZK) en een aantal partners dat hier een bijdrage
aan wil leveren. In januari 2020 hebben BZK, Techniek NL, Bouwend Nederland, Aedes
en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) hun samenwerking als partners
binnen het programma De Renovatieversneller in de vorm van een overeenkomst vastgelegd.
De Renovatieversneller is gericht op opschaling in de markt door vraagbundeling van
gelijksoortig te renoveren woningen van meerdere woningeigenaren waardoor meer continuïteit
in de vraag naar de verduurzaming van woningen wordt gecreëerd. Door het creëren van
meer continuïteit en eenvormigheid in de vraag beoogt de Subsidieregeling aanbieders
te stimuleren tot standaardisatie van maatregelen voor woningrenovatie, ontwikkeling
van aanpakken die herhaalbaar zijn, efficiëntere ketensamenwerking en industrialisatie
en digitalisering van het productie- en bouwproces. Meer industrialisatie en een verbeterde
logistiek zijn niet alleen van belang voor een verbetering van de arbeidsproductiviteit
en een vermindering van de faalkosten, maar ook voor het verduurzamen van het productie-
en bouwproces zelf met het oog op vermindering van de uitstoot in de keten.
Wat is het probleem?
Het verduurzamen van woningen laat zich nu vaak nog niet over de levensduur van de
investering terugverdienen. Met name wat meer ingrijpende of complexe vormen van isolatie
zijn nog relatief duur. Innovatieve aanbieders zien kansen om deze kosten fors te
verlagen. Zij zien mogelijkheden om te komen tot een efficiëntere organisatie met
meer structurele ketensamenwerking (van leverancier tot installatie), industrialisatie
van het productieproces met lagere arbeidskosten en standaardmaatregelpakketten per
woningtype.
Randvoorwaarde voor deze gewenste marktontwikkeling is echter dat er een meer continue
en gestandaardiseerde vraag ontstaat. Grote verhuurders, zoals woningcorporaties,
kunnen hieraan door hun schaalgrootte een belangrijke bijdrage leveren, maar de huidige
werkwijze is hier tot dusver onvoldoende op ingericht. Door gezamenlijk op grote schaal
in te gaan kopen en de vraag naar woningtype en/of vervangingsmoment van het bouwdeel
of de installatie te bundelen kunnen grote woningeigenaren naar inschatting een aanzienlijk
kostenreductiepotentieel helpen realiseren. Door een eerste brede marktintroductie
van nieuw ontwikkelde standaardmaatregelpakketten zal naar verwachting een wezenlijke
bijdrage worden geleverd aan de kostenreductiedoelstelling in het Klimaatakkoord.
Inhoud programma Renovatieversneller
Het programma van de Renovatieversneller richt zich op de hierboven beschreven eerste,
brede marktintroductie van nieuw ontwikkelde standaardmaatregelpakketten en de daarvoor
noodzakelijke veranderingen aan zowel de vraag- als aanbodzijde. De Renovatieversneller
is daartoe aan de ene kant ingericht als een landelijk ondersteuningsprogramma dat
een stimulerende leeromgeving biedt waarin verhuurders en aanbieders samenwerken aan
het bundelen van de vraag en aan de ontwikkeling van standaardmaatregelpakketten.
Daarnaast is in het kader van de Renovatieversneller de onderhavige Subsidieregeling
ingesteld voor de meest veelbelovende projecten waarbinnen verhuurders en innovatieve
aanbieders voor het eerst op grote schaal gestandaardiseerde renovaties uitvoeren.
Omdat het beschikbare subsidiebudget beperkt is, zullen de projecten op hun omvang,
opschalingspotentieel, kostenreductie en mate van vernieuwing worden gerangschikt.
De gesubsidieerde projecten moeten met behulp van kennisdeling (via het ondersteuningsprogramma)
een voorbeeld worden voor andere verhuurders.
Doelen Renovatieversneller
De doelen van het programma van de Renovatieversneller zijn als volgt samen te vatten:
-
• Opschaling en creëren van een meer continue vraag naar integrale energierenovaties
naar aardgasvrij of aardgasvrij-ready doordat grote verhuurders overgaan op vraagbundeling
en gezamenlijke inkoop;
-
• Toepassing van vernieuwende methodieken van samenwerking en contractering gebaseerd
op functionele eisen en lopend over de gehele levensduur van de woning met geborgde
(energie)prestaties;
-
• Een brede marktintroductie van gestandaardiseerde maatregelenpakketten die de experiment-
en demonstratiefase reeds doorlopen hebben;
-
• Kostenreductie van de verduurzaming van woningen door standaardisatie van innovatieve
renovatie-aanpakken, efficiëntere ketensamenwerking en industrialisatie van het productieproces.
-
• Dit alles zal leiden tot een snellere verduurzaming van de woningvoorraad en een verduurzaming
van het productie- en bouwproces zelf.
3. Kern van de Subsidieregeling
De Subsidieregeling beoogt een werkwijze te stimuleren die gericht is op kostenreductie
en opschaling in de gehele renovatieketen. Aanvragen voor subsidie kunnen worden gedaan
door een penvoerder namens woningeigenaren binnen een samenwerkingsverband voor een
renovatieproject. Om voor subsidie in aanmerking te komen gelden de volgende voorwaarden
voor het project en het samenwerkingsverband waarvoor het project is opgericht:
-
○ ten minste twee woningeigenaren nemen deel die ieder ten minste 50 woningen inbrengen
in het project;
-
○ een standaardpakket van energiebesparende maatregelen wordt toegepast op ten minste
150 woningen met een bouwjaar tot 1995;
-
○ waardoor tenminste 90 procent van die woningen naar een netto warmtevraag van maximaal
70 kWh/m2 per jaar wordt gerenoveerd;
-
○ voor de maximaal 10 procent van de woningen waarvoor met de toepassing van het standaardmaatregelenpakket
de eis van maximaal 70 kWh/m2 per jaar niet wordt gehaald, wordt de achtergrond hiervan in een toelichting gemotiveerd
(bijvoorbeeld hoekwoningen);
-
○ minstens één van de aanbiedende partijen is een MKB-onderneming; en
-
○ per woning wordt uitgevoerd volgens het bijgevoegde verduurzamingsplan.
Bij de aanvraag moeten in ieder geval worden ingediend:
-
○ een verklaring van de aanbieders die de projecten gaan uitvoeren waarmee inzicht wordt
gegeven in de mate waarin bij de aanbieders standaardisatie en industrialisatie plaatsvindt
en ketensamenwerking wordt bevorderd;
-
○ een verduurzamingsplan met daarin opgenomen:
-
• welk standaardmaatregelenpakket in welke woningen (adres, naam eigenaar, vloeroppervlakte
en type woning) wordt toegepast, en de te behalen netto warmtevraag per vierkante
meter per jaar na renovatie gemeten volgens de NTA 8800;
-
• welke proces- en productinnovaties worden gerealiseerd;
-
• wat de Total Cost of Ownership (TCO) is, berekend met een model dat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland ter beschikking wordt gesteld;
-
• wat de verwachte kostenverlaging is in het uit te voeren renovatieproject;
-
• wat de verwachte kostenverlaging zal zijn bij verdere opschaling;
-
• hoe de uitvoeringskwaliteit wordt gewaarborgd;
-
• hoe de bewoners worden betrokken bij de renovatie; en
-
• een mijlpalenplanning voor het gehele project.
Het budget voor de Subsidieregeling is voor de komende vier jaar € 96.000.000. Voor
2020 is het subsidieplafond € 19.500.000. Met als doel dat er meerdere samenwerkingsverbanden
ontstaan, is er voor het jaar 2020 per project een maximum van € 10.000.000 vastgesteld.
De hoogte van de forfaitaire subsidiebedragen voor het jaar 2020 is afhankelijk van
het woningtype, het type installatie dat in de woning wordt geplaatst en de netto
warmtevraag na renovatie (kWh/m2 per jaar). Voor eengezinswoningen met een bouwjaar tot 1995 is het forfaitair bedrag
€ 3.000 per woning en bij renovatie naar een netto warmtevraag lager dan 50 kWh/m2 € 7.000 per woning. Voor meergezinswoningen met een bouwjaar tot 1995 is dit respectievelijk
€ 2.000 en € 4.000 per woning. Indien een duurzame energie-installatie onderdeel is
van het standaardmaatregelpakket, geldt een additioneel forfaitair bedrag afhankelijk
van het type installatie. De forfaitaire bedragen zullen in de komende jaren dalen,
zodat aanvragers worden gestimuleerd snel een aanvraag te gaan doen.
Het project dient binnen twee jaar na subsidiebeschikking te zijn gestart en binnen
drie jaar na de start te zijn afgerond.
De aanvragen worden conform de systematiek van een tender gerangschikt door ze te
beoordelen op een aantal criteria: de omvang van het renovatieproject, het opschalingspotentieel,
de mate van vernieuwing en de verwachte kostendaling. Voor de beoordeling van de aanvragen
zal een adviescommissie worden ingesteld van vijf deskundigen. Zij zullen de voorstellen
toetsen aan de hiervoor genoemde rangschikkingscriteria.
Voor de vaststelling van de subsidie geldt dat de woningeigenaar minstens 80 procent
van de door hem ingebrachte woningen in het renovatieproject overeenkomstig het verduurzamingsplan
moet hebben gerenoveerd (zie toelichting bij artikel 11). De Subsidieregeling kent
nogal wat voorwaarden en verplichtingen die op elkaar ingrijpen. Om hier meer helderheid
in te verschaffen is bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 11 een aantal
scenario’s uitgewerkt. Daarin is aangegeven in welke gevallen woningeigenaren voor
welke woningen subsidie ontvangen.
4. Regeldruk en administratieve lasten
De inhoudelijke nalevingkosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft er naar de regeldruk voor
burgers, bedrijven en professionals terug te dringen.
Adviescollege Toetsing Regeldruk
Er is advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het college
constateert dat de nut en noodzaak van de regeling is onderbouwd en dat de administratieve
lasten tot een minimum zijn beperkt. Naast een in het algemeen positief oordeel, heeft
het college geadviseerd meer duidelijkheid te geven over de samenhang met de invoering
van de NTA 8800, in te gaan op de betrokkenheid van het midden- en kleinbedrijf (MKB)
en om de berekening van de administratieve lasten te specificeren. Het ATR concludeert
dat de regeling kan worden vastgesteld nadat de aanbevelingen zijn verwerkt. Naar
aanleiding hiervan wordt het volgende opgemerkt:
-
– De invoering van de NTA 8800 als standaardbepalingsmethode voor de energieprestatie
van woningen gaat in op 1 januari 2021. De software waarmee de netto warmtevraag per
vierkante meter per jaar kan worden bepaald volgens NTA 8800, is voorhanden vanaf
voorjaar 2020. Vanaf eind juni 2020 kunnen aanvragen worden ingediend. Dit biedt aanvragers
voldoende mogelijkheid om deze software bij hun aanvraag te benutten. Aanvragers kunnen
bij het indienen van de aanvraag aangeven van welke versie van de software zij gebruik
hebben gemaakt.
-
– Van de zestien bij de consultatie betrokken bedrijven behoort circa de helft tot het
MKB. Het belang van het midden- en kleinbedrijf is bovendien behartigd door de prominent
bij de consultatie betrokken brancheorganisaties Techniek NL en Bouwend Nederland.
-
– De berekening van de administratieve lasten is hieronder nader gespecificeerd en uitgesplitst
naar de (geschatte) kosten per project en de totale (geschatte) kosten voor de subsidieregeling
in 2020.
-
– Artikel 21 van het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: het Kaderbesluit) bevat de
minimumeisen voor een BZK-subsidie. Het advies van de ATR om in verband met de kenbaarheid
de verplichtingen van dat artikel in de Subsidieregeling zelf op te nemen, is niet
gevolgd, aangezien het wetstechnisch niet gebruikelijk en niet wenselijk is om bepalingen
uit hogere regelgeving in gedelegeerde regelgeving over te nemen. In plaats daarvan
is in de artikelsgewijze toelichting bij 12 (het artikel dat de additionele verplichtingen
bevat) weergegeven welke verplichtingen reeds gelden op grond van artikel 21 van het
Kaderbesluit.
De regeling heeft gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven die subsidie willen ontvangen.
Het gaat in het bijzonder om:
-
• het voorbereiden en indienen van de subsidieaanvraag;
-
• het uitvoeren van het project;
-
• het rapporteren over de voortgang van het project langs vooraf vastgestelde mijlpalenplanning;
-
• het aanleveren van de relevante rapportages ten behoeve van de vaststelling;
-
• de rapportage over de monitoring van het proces van uitvoering van het renovatieproject;
-
• het bijhouden en beheren van een financiële administratie over de uitgevoerde activiteiten;
-
• het meewerken aan kennisoverdrachtsactiviteiten.
Bij de afronding van het project moet een bestuurdersverklaring worden aangeleverd
en de administratie zal voor ten minste vijf jaar moeten worden bewaard voor het geval
er een controle achteraf moet plaatsvinden.
Voor deze regeling wordt verwacht dat er het eerste jaar ongeveer tien aanvragen zullen
worden ingediend. Uitgaande van de forfaitaire bedragen zullen er ongeveer zes aanvragen
kunnen worden gehonoreerd op basis van het beschikbare subsidiebudget. Er wordt gehecht
aan samenwerking tussen verschillende woningeigenaren en aanbieders in de projecten.
Daarom wordt er in de berekening ook rekening gehouden met enige administratieve lasten
voor deze partners, gemiddeld vijf per aanvraag. Op basis hiervan worden de administratieve
lasten als volgt ingeschat:
Administratieve lasten (AL) subsidieregeling 2020
|
AL Aanvraag
|
€ 94.080
|
AL Tijdens uitvoering
|
€ 43.200
|
AL Eindverantwoording
|
€ 37.800
|
AL Totaal subsidieregeling 2020
|
€ 175.080
|
AL uitgedrukt in % van het totale subsidiebedrag (€ 19,5 miljoen)
|
0,90%
|
Uitgesplitst naar kosten voor gehonoreerde projecten gaat het om de volgende bedragen:
Administratieve lasten (AL) per project
|
AL Aanvraag
|
€ 10.620
|
AL Tijdens uitvoering
|
€ 7.200
|
AL Eindverantwoording
|
€ 6.300
|
AL Totaal per aanvraag
|
€ 24.120
|
5. Staatssteun
De Subsidieregeling behelst een staatssteunmaatregel voor woningeigenaren, die volgens
de artikelen 38 en 41 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) niet aanmeldingsplichtig
is. Daarbij zijn de volgende bepalingen relevant:
Artikel 38
-
1. Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen,
is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag
en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld,
mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
-
3. De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn
om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. Deze kosten worden als volgt
vastgesteld:
-
b) in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in energie-efficiëntie
vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder energie-efficiënte investering
die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn uitgevoerd. Het verschil tussen
de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende
kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau
van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.
-
4. De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30% van de in aanmerking komende kosten.
Artikel 41
-
1. Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar
met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de
aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits
de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
-
6. De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn
om de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Deze kosten
worden als volgt vastgesteld:
-
c) voor bepaalde kleine installaties waar een minder milieuvriendelijke investering niet
kan worden bepaald omdat geen installaties van beperkte omvang bestaan, vormen de
totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming
te bereiken, de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau
van milieubescherming, komen niet in aanmerking.’
-
7. De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:
Op grond van artikel 8 van de Subsidieregeling wordt een subsidieaanvraag geweigerd
indien niet is voldaan aan de voorwaarden van de AGVV. In artikel 7, tweede lid, is
de maximale subsidie aan een woningeigenaar zodanig bepaald dat de subsidie binnen
de staatssteungrenzen van de AGVV blijft. Verwezen wordt naar de toelichting op dat
artikel.
6. Uitvoering
Deze regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
7. Inwerkingtreding
De regeling biedt mede ondersteuning aan de Startmotor uit het Klimaatakkoord waarbij
de afspraak is gemaakt tot 2023 100.000 woningen aardgasvrij te maken, met name in
de corporatiesector. De regeling zal mede daarom in de vier jaren tot 2023 worden
opengesteld met een toenemend budget en een naar verwachting afnemend forfaitair bedrag
per woning. Hiermee worden aspirant-aanvragers gestimuleerd zo vroeg mogelijk een
aanvraag voor subsidie te doen.
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de
Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Voornemen is om aanvragers de mogelijkheid
te bieden in mei 2020 bij RVO een projectidee te presenteren met als doel hierop feedback
te ontvangen. Vanaf eind juni is het mogelijk een aanvraag in te dienen. De definitieve
aanvraag om subsidie dient voor 2 november 2020 plaats te vinden. Dan sluit de aanvraagtermijn
voor de regeling in 2020 (zie artikel 5 van de regeling). De relatief lange periode
tot november wordt door partijen noodzakelijk geacht om te komen tot goede, eenvormige
vraagbundeling en sterke consortia die in die vraag kunnen voorzien. Voor de jaren
na 2020 worden elk jaar, twee weken voorafgaand aan de openstelling van de aanvraagperiode,
de data van de openstellingsperiode gepubliceerd in de Staatscourant.
8. Consultatie
De conceptregeling is vanaf 18 november 2019 in consultatie gegaan. De consultatie
bestond uit een uitnodiging om schriftelijk te reageren tot uiterlijk 2 december 2019
en is verstuurd aan 40 organisaties, waaronder bouwbedrijven, installatiebedrijven,
corporaties, kennisinstellingen en brancheorganisaties. Op 25 november 2019 heeft
een consultatiebijeenkomst plaatsgevonden waarvoor tien organisaties zijn uitgenodigd
en vertegenwoordigers van de drie betrokken brancheorganisaties (Bouwend Nederland,
Techniek NL en Aedes) om dieper op de conceptregeling in te gaan. Onder de tien deelnemende
organisaties bevonden zich drie representanten uit de achterban van elk van de drie
brancheorganisaties.
Een aantal criteria in de Subsidieregeling is aangepast naar aanleiding van de consultatie.
In onderstaand schema wordt per criterium kort aangegeven wat de reacties in de consultatie
waren en tot welke aanpassing is besloten.
Criterium
[keuze in conceptregeling]
|
Aanpassing naar aanleiding van consultatie
|
Aantal woningen in het project
[minimaal 500]
|
Consultatie: Op dit punt liepen de meningen sterk uiteen. Enerzijds vond men de eis van 500 woningen
voor één project te hoog, anderzijds acht men 500 woningen te weinig voor bedrijven
om te investeren in industrialisatie. Meer nog dan een hoog aantal woningen in het
project is daarvoor continuïteit in de vraag nodig over een langere periode en een
‘productietempo’ van minstens 200 tot 600 woningen per jaar.
Aanpassing: minimumeis verlaagd naar 150 woningen; een extra rangschikkingscriterium voor het
aantal woningen in het project boven de 150 toegevoegd. Dit criterium krijgt met 35
van de 100 punten een zwaar gewicht (zie bijlage bij de regeling). Er is een extra
rangschikkingscriterium toegevoegd voor het uitzicht op en de omvang van vervolgprojecten.
|
Aantal woningeigenaren [minimaal 2] en aantal woningen per eigenaar [minimaal 1]
|
Consultatie: De conceptregeling eiste minimaal twee woningeigenaren en kende geen minimumaantal
in te brengen woningen. Dat gaf de mogelijkheid aan een grote verhuurder om samen
met een kleine private verhuurder of een eigenaar-bewoner een aanvraag te doen. Dit
werd door een aantal deelnemers aan de consultatie (zoals De Bouwagenda) als niet
wenselijk beschouwd, omdat dit vraagbundeling onvoldoende stimuleert.
Aanpassing: een samenwerkingsverband dient minstens te bestaan uit twee verhuurders of VVE’s
die ieder minimaal 50 woningen inbrengen in het project.
|
Periode tussen subsidieverlening en start renovatie
[maximaal 1 jaar]
|
Consultatie: Corporaties en bouwers gaven aan dat één jaar te krap is om inspraak bewoners te
organiseren, instemming bewoners te bereiken en de voorbereidingen voor de renovatie
af te ronden. Corporaties gaven aan dat circa anderhalf jaar nodig is. Aedes vroeg
om periode van twee jaar.
Aanpassing: maximale periode tussen subsidieverlening en start bouw verlengd tot twee jaar.
|
Periode tussen start en afronding renovatie
[maximaal 3 jaar]
|
Consultatie: Een periode van drie jaar van start verbouw tot oplevering woningen, bleek voldoende
ruim volgens de geconsulteerde corporaties. Aedes vraagt om een periode van vier jaar
na instemming huurders.
Aanpassing: geen aanpassing, periode gehandhaafd op drie jaar.
|
Eisen aan renovatie en energieprestatie
[minstens renoveren dak of gevel en minimaal Label A]
|
Consultatie: Er is een duidelijke voorkeur voor integrale maatregelpakketten. De minimumeis die
wordt gesteld aan de energieprestatie van de woning mag ambitieuzer volgens installatie-
en bouwbedrijven en partijen als TKI Urban Energy en De Stroomversnelling. De corporaties
kunnen zich vinden in label A. Aedes en OnderhoudNL pleiten voor label B als prestatie-eis.
Techniek NL ziet meer in het hanteren van een minimum (energie)labelsprong.
Aanpassing: Besloten is de minimumeis voor de energieprestatie te formuleren volgens de bepalingsmethodiek
van het nieuwe energielabel (NTA 8800) als de maximale warmtevraag per vierkante meter
vloeroppervlak per jaar. Deze minimumeis voor de energieprestatie is gelegd op 70
kWh/m2 per jaar. Voor een renovatie tot maximaal 50 kWh/m2 wordt een hoger forfaitair bedrag gegeven.
De eis aan het standaardmaatregelenpakket (minimaal dak of gevel) is komen te vervallen.
De samenstelling van het maatregelpakket is vrij.
|
Subsidie voor installaties
[geen subsidie voor installaties]
|
Consultatie: Installaties buiten de regeling laten, bleek niet de voorkeur te hebben van de verschillende
deelnemers.
Aanpassing: Installaties worden meegenomen in de Subsidieregeling. Het gaat daarbij zowel om
ventilatie- als verwarmingssystemen.
|
Forfaitaire bedragen versus
[30% van subsidiabele kosten]
|
Consultatie: Duidelijk werd tijdens de consultatie dat de gehanteerde definitie van subsidiabele
kosten lastig is voor aanvragers. Ook in de uitvoering en verantwoording achteraf
geniet het werken met forfaitaire bedragen de voorkeur.
Aanpassing: Subsidie op basis van forfaitaire bedragen.
|
Hoogte subsidiebedrag
[maximaal 6.000 euro per woning]
|
Consultatie: Een maximumbedrag van 6.000 euro per woning werd door meerdere deelnemers als te
laag gezien als subsidie voor een vergaande energieprestatieverbetering.
Aanpassing: Het stellen van een hogere minimumeis aan de energieprestatie en het meenemen van
installaties (conform de ISDE-lijst) geeft de mogelijkheid om voor sommige woningtypen
te komen tot een hoger forfaitair bedrag.
|
Rangschikkingscriterium
Herhalingspotentieel
|
Consultatie: Uitzicht op vervolgopdrachten werd door veel betrokkenen gezien als een belangrijk
criterium dat zou moeten meewegen in de rangschikking. Omvang van het project meenemen
als een apart criterium met het zwaarste gewicht.
Aanpassing: Naast de omvang van het project, worden afspraken over vervolgprojecten en omvang
van die vervolgprojecten tot een apart criterium gemaakt.
|
Rangschikkingscriterium
Mate van vernieuwing
|
Consultatie: Sommige partijen (Techniek NL, Bouwend Nederland) zien dit criterium als overbodig:
vernieuwing vormt geen doel in zich. Een groter aantal woningeigenaren in een samenwerkingsverband
honoreren, is geen goede stimulans volgens corporaties, TKIUE en Aedes. Samenwerking
tussen verhuurders is al complex genoeg. De Bouwagenda geeft aan dat vanwege het voorkomen
van ‘business as usual’ dit criterium van groot belang is.
Aanpassing: Belonen extra woningeigenaren in samenwerkingsverband geschrapt. Overige vernieuwing
aan vraagzijde en aanbodzijde als criterium handhaven vanwege het belang van het stimuleren
van innovatieve aanpakken.
|
Rangschikkingscriterium
Mate van verduurzaming
|
Consultatie: Op dit punt liepen de meningen uiteen, afhankelijk van de visie op de andere onderdelen
van de regeling. Een aantal partijen stelden voor niet te kijken naar het duurzaamheidsniveau
na renovatie maar naar de sprong in energiezuinigheid.
Aanpassing: Er wordt een hogere energieprestatie-eis gesteld. En investeringen in duurzame installaties
worden ook gesubsidieerd. Alle projecten zijn daarmee al in hoge mate duurzaam te
noemen. Besloten is dit rangschikkingscriterium daarom te schrappen.
|
Rangschikkingscriterium
Verwachte kostendaling over de keten (TCO)
|
Consultatie: Dit criterium wordt als belangrijk gezien door Techniek NL en Bouwend Nederland.
Aanpassing: Gehandhaafd en na omvang van het project het hoogste gewicht toebedeeld.
|
Rangschikkingscriterium
Uitvoeringskwaliteit
|
Consultatie: Techniek NL stelt voor monitoring van verbruik en binnenklimaat op te nemen in dit
criterium.
Aanpassing: Samengevoegd met criterium bewonerstevredenheid en monitoring van prestaties toegevoegd.
Als afwijzingsgrond opgenomen.
|
Rangschikkingscriterium
Bewonerstevredenheid
|
Consultatie: Aedes geeft aan dat de wettelijke basis en de gevolgde werkwijzen van corporaties
waarborgen dat belangen van huurders worden gediend. Daardoor is dit rangschikkingscriterium
volgens Aedes overbodig. Techniek NL en Bouwend Nederland zien het als een belangrijk
maar moeilijk vooraf vast te leggen criterium. Men is het eens dat alleen projecten
waarin voldoende aandacht is voor bewoners kans mogen maken op subsidie.
Aanpassing: Als onderdeel van een afwijzingsgrond opgenomen.
|
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Dit artikel bevat de definitiebepalingen van deze Subsidieregeling.
Het begrip ‘samenwerkingsverband’ verwijst naar de groep van woningeigenaren die gezamenlijk
een aanvraag doen voor subsidie voor een renovatieproject van een deel van hun woningbezit.
Dit begrip ‘samenwerkingsverband’ omvat niet de aanbieders die de renovatie gaan uitvoeren.
Om verhuurders de mogelijkheid te bieden gespikkeld bezit in de renovatie mee te nemen,
kan een individuele woningeigenaar of een vereniging van eigenaars (hierna: VVE) ook
onderdeel uitmaken van het samenwerkingsverband. Om te waarborgen dat, conform de
doelstelling van de onderhavige regeling, vraagbundeling plaatsvindt, is de eis gesteld
dat ten minste twee woningeigenaren minimaal 50 woningen moeten inbrengen in het renovatieproject.
Het moet gaan om twee niet aan elkaar gelieerde woningeigenaren. Indien een van beide
woningeigenaren een VVE betreft, mag de andere woningeigenaar niet ook deel uitmaken
van deze VVE.
Als voorbeeld kan gelden een samenwerkingsverband waarin een verhuurder en een vereniging
van eigenaars waar deze verhuurder deel van uitmaakt, de twee partijen zijn die vijftig
woningen inbrengen in het renovatieproject. Dit wordt niet beschouwd als een geldig
samenwerkingsverband. In dit geval is er geen sprake van het stimuleren van samenwerking
op vraagbundeling tussen woningeigenaren, doordat er al een verband van woningeigenaren
is waarbinnen vraagbundeling plaatsvindt, namelijk de VVE.
Het begrip ‘woningeigenaar’ wordt in de regeling gebruikt om woningcorporaties, woningverhuurders
(natuurlijke of rechtspersonen), eigenaar-bewoners of verenigingen van eigenaars aan
te duiden, die binnen het samenwerkingsverband woningen inbrengen in het project.
Het begrip ‘penvoerder’ verwijst naar de woningeigenaar in het samenwerkingsverband
die namens het samenwerkingsverband de aanvraag doet en de voortgangsrapportages over
het renovatieproject verzorgt. De penvoerder is een van de woningeigenaren die minstens
50 woningen in het renovatieproject inbrengen.
Het begrip ‘aanbieders’ is gedefinieerd als ondernemingen die een renovatieproject
uitvoeren. Daarbij worden de ondernemingen bedoeld die ontwerp, productie, levering,
installatie en onderhoud van energiebesparende maatregelen en duurzame energie-installaties
aanbieden.
Voor het begrip ‘renovatieproject’ wordt verwezen naar artikel 3 en artikel 6, onderdeel
3. In artikel 3 staat onder meer de minimale omvang en het ambitieniveau qua energieprestatie.
In artikel 6, onderdeel 3 staat dat een renovatieproject gebaseerd moet zijn op een
verduurzamingsplan met als bijlagen een aantal intentieverklaringen.
Het begrip ‘Midden- en Klein Bedrijf-onderneming (MKB)’ is juridisch vastgelegd in
de bijlage bij de Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 (PbEG 2003,
L124). Deze definitie wordt in onderhavige regeling gehanteerd als definitie van een
MKB-onderneming. Daarin wordt als definitie voor MKB-onderneming gehanteerd: ondernemingen
waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of
het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt.
Artikel 2. Doel van de regeling
Deze regeling heeft tot doel het stimuleren van grootschalige innovatieve renovatieprojecten
ter verduurzaming van woningen die worden uitgevoerd in het kader van een samenwerkingsverband.
Hiermee beoogt onderhavige Subsidieregeling om voor een aantal veelbelovende innovatieve
aanpakken via vraagbundeling en standaardisatie een brede marktintroductie te realiseren,
om zo de randvoorwaarden te creëren voor (verdere) kostenreductie door industrialisatie
en ketensamenwerking. Het uiteindelijke effect dat deze regeling wil sorteren is om
ter verduurzaming van woningen kostenreductie en opschaling van de renovatiemarkt
te realiseren over de hele renovatieketen van inkoop, ontwerp, productie, levering,
installatie en onderhoud van energiebesparende maatregelen en duurzame energie-installaties
in bestaande woningen.
Artikel 3. Verstrekken van de subsidie
Om het in artikel 2 genoemde doel te bereiken kan de minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (hierna: minister van BZK) subsidie verstrekken aan de woningeigenaren
in een samenwerkingsverband dat projectmatig woningrenovaties laat uitvoeren. Als
opdrachtgever geldt een samenwerkingsverband van ten minste twee deelnemers die ieder
minstens vijftig woningen inbrengen in het project (zie ook toelichting artikel 1).
Deelnemers aan het samenwerkingsverband kunnen woningcorporaties zijn, overige verhuurders
van woningen, eigenaren-bewoner en verenigingen van eigenaars.
Samenwerkingsverbanden van woningeigenaren dienen in overleg met vooraf gespecificeerde
aanbieders een verduurzamingsplan te maken (zie ook artikel 6, onderdeel 3). Belangrijk
element van het verduurzamingsplan is een gestandaardiseerd pakket bestaande uit energiebesparende
maatregelen en waar wenselijk duurzame energie-installaties. Het pakket van energiebesparende
maatregelen moet ervoor zorgen dat woningen voldoende energie-efficiënt zijn om van
het aardgas af te kunnen gaan. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat een standaard
netto warmtevraag uitgedrukt in kWh/m2 per jaar zal gaan aangeven hoe energie-efficiënt woningen dienen te zijn om dit niveau
te bereiken.
Deze regeling gaat voor het budget van 2020 uit van een minimale energie-efficiëntie
na renovatie op het niveau van een netto warmtevraag van 70 kWh/m2 per jaar. Dit is voor 90 procent van de woningen een harde ondergrens waaraan een
woning binnen de looptijd van het renovatieproject moet gaan voldoen. Voor ten hoogste
10 procent geldt een uitzondering voor deze norm, maar geldt een inspanningsplicht
om zo veel mogelijk aan deze eis te voldoen. Bij aanvraag dient de invulling van deze
inspanningsplicht in het verduurzamingsplan gemotiveerd te worden met een beschrijving
van het pakket van maatregelen en het te bereiken warmtevraagniveau. Reden voor deze
uitzondering is dat hoekwoningen naar inschatting ingrijpender moeten worden gerenoveerd
om aan dezelfde warmtevraag-eis te kunnen voldoen. Hetzelfde kan gelden voor appartementen
gelegen op de begane grond, onder het dak of aan een kopgevel van een appartementengebouw.
Soms kan zelfs met een ingrijpender pakket van maatregelen niet aan de warmtevraag-eis
worden voldaan. Deze uitzondering wordt alleen gemaakt voor woningen die integraal
onderdeel uitmaken van een te renoveren groep of blok van eengezinswoningen of appartementen
en die door hun afwijkende vorm en/of ligging relatief meer warmteverliesoppervlak
hebben per eenheid vloeroppervlak dan de andere woningen in het renovatieproject.
Het kan zijn dat het vaststellen van de standaard in het kader van het Klimaatakkoord
aanleiding geeft om de regeling aan te passen voor de jaren 2021 tot en met 2023.
De bovenste grens voor de netto warmtevraag in de regeling zal dan mogelijk op het
niveau van de standaard worden gelegd.
Om te voorkomen dat de subsidie boven het toegestane percentage van 30 procent van
de bijkomende investeringskosten uitstijgt (zie ook toelichting bij artikel 7), is
de Subsidieregeling uitsluitend van toepassing op woningen gebouwd voor het jaar 1995.
Vanaf 1995 zijn de woningen door veranderde eisen aan de nieuwbouw veel energie-efficiënter,
waardoor de kosten van renovatie tot aardgasvrij lager uitvallen.
Artikel 4. Subsidieplafond en wijze van verdeling
De Subsidieregeling betreft een reeks van vier subsidietenders die in de jaren 2020
tot en met 2023 jaarlijks door het ministerie van BZK worden opengesteld. In 2020
bedraagt het subsidieplafond € 19,5 miljoen. In 2021 is het subsidieplafond € 19,25
miljoen. Het subsidieplafond loopt op tot respectievelijk € 28,75 miljoen en € 28,5
miljoen in de tenders van 2022 en 2023 zoals onderstaande tabel laat zien.
Tabel 1. Subsidieplafonds Renovatieversneller 2020 tot en met 2023 (in miljoenen euro)
|
2020
|
2021
|
2022
|
2023
|
Totaal
|
Budget
|
19,5
|
19,25
|
28,75
|
28,5
|
96
|
De toekenning van de subsidie vindt plaats op volgorde van rangschikking tot het subsidieplafond
is bereikt. Aanvragen die in de rangschikking boven het subsidieplafond uitkomen krijgen
geen subsidie toegekend. De rangschikking wordt bepaald door RVO namens de minister
van BZK, die daarbij wordt geadviseerd door een speciaal hiervoor ingestelde adviescommissie
aan de hand van vooraf vastgestelde rangschikkingscriteria, zoals opgenomen in de
bijlage bij de Subsidieregeling. Aangezien de eerste aanvraagperiode in november 2020
sluit (zie artikel 5) en het proces van beoordeling van de ingediende renovatieprojecten
tijd vergt, zullen voor de tenderronde in 2020 de subsidiebeschikking en daarmee het
aangaan van financiële verplichtingen in 2021 plaatsvinden.
Artikel 5. Aanvraagperioden
Voor de tender van 2020 kunnen de deelnemers aan een samenwerkingsverband (de woningeigenaren)
een subsidieaanvraag doen met ingang van de datum van publicatie van deze regeling
in de Staatscourant tot en met 2 november 2020. Het voornemen is om in mei 2020 aan
samenwerkingsverbanden van woningeigenaren en consortia van aanbieders de mogelijkheid
te bieden een projectidee te presenteren aan RVO om daarop advies te ontvangen. Nadere
informatie hierover zal op de website van RVO worden gepubliceerd. Deze procedure
is vrijwillig en niet verplicht voor het doen van een definitieve aanvraag en is daarom
niet in de regeling opgenomen.
Voor de tenders van 2021, 2022 en 2023 zal de minister van BZK in de desbetreffende
jaren een of meer aanvraagperioden vaststellen.
Artikel 6. Aanvragers en aanvraagformulier
Aanvragen voor subsidieverlening kunnen alleen gebundeld worden gedaan namens de woningeigenaren
die deelnemen in een samenwerkingsverband van minimaal twee woningeigenaren die minstens
50 woningen in het renovatieproject inbrengen. Een van deze woningeigenaren dient
namens alle bij het renovatieproject betrokken woningeigenaren de subsidieaanvraag
in en is penvoerder van het samenwerkingsverband. Het ligt, gegeven de organisatielast,
voor de hand dat een van de grote verhuurders als penvoerder zal optreden. De subsidie
wordt bij realisatie van een renovatie direct verstrekt aan de woningeigenaren van
het samenwerkingsverband. De penvoerder hoeft dus geen zorg te dragen voor de verdeling
van de subsidie.
De aanbieders die de standaardmaatregel pakketten ontwikkelen, produceren, leveren
en installeren, zijn geen (directe) subsidieaanvrager of -ontvanger. Wel dient in
de (gebundelde) aanvraag een intentieverklaring opgenomen te zijn waaruit blijkt dat
de gespecificeerde aanbieders het verduurzamingsplan voor het samenwerkingsverband
zullen gaan uitvoeren. Dit biedt de aanbieders zekerheid dat zij ook kunnen profiteren
van de planvorming voor standaardpakketten van energiebesparende maatregelen, ketensamenwerking
en industrialisatie waarin zij een belangrijk aandeel zullen hebben.
Overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van het Kaderbesluit dient de subsidieaanvraag
te worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar formulier. In artikel
6, tweede lid, van de Subsidieregeling betreft dit een op de website van RVO beschikbaar
gesteld digitaal formulier.
Op grond van het derde lid, onderdeel a, wordt een bewijsstuk gevraagd dat de penvoerder
namens het samenwerkingsverband optreedt. Dit bewijsstuk is onderdeel van het aanvraagformulier
dat bij RVO moet worden ingediend. Hiervoor hoeft dus geen aparte verklaring te worden
opgesteld.
Het verduurzamingsplan (derde lid, onderdeel b) vormt de basis voor het renovatieproject
en de aanvraag van de subsidie. De verschillende elementen uit het verduurzamingsplan
zullen in het aanvraagformulier worden opgevraagd. Het verduurzamingsplan dient te
bestaan uit de volgende gegevens en documenten:
-
– Per woning: woningkenmerken (adres, naam eigenaar, vloeroppervlakte, type woning)
een beschrijving van het standaardpakket van energiebesparende maatregelen en eventueel
ventilatiesystemen en duurzame installaties, de bijbehorende netto warmtevraag na
renovatie, waarbij voor uitzonderingssituaties zoals hoekwoningen een aparte berekening
wordt gemaakt;
-
– Een toelichting op de uitzonderingsgevallen: een uitleg waarom in deze woningen de
eis van maximaal 70 kWh/m2 per jaar met het standaardmaatregelenpakket niet wordt gehaald;
-
– De kosten en baten die dit voor de woningeigenaar oplevert op grond van een berekening
van de Total Cost of Ownership (zie toelichting bij artikel 9);
-
– Een toelichting op de volgende onderdelen van het renovatieproject die corresponderen
met de criteria die worden gehanteerd voor rangschikking van de aanvraag (zie toelichting
bij artikel 9):
-
○ het aantal woningen in het renovatieproject,
-
○ het opschalingspotentieel van het verduurzamingsplan,
-
○ de mate van vernieuwing,
-
○ de verwachte kostendaling (op basis van TCO);
-
– Een toelichting op de waarborgen voor de uitvoeringskwaliteit (zie artikel 8, onderdeel
e);
-
– Een toelichting op het betrekken van bewoners bij de renovatie (zie ook artikel 8,
onderdeel e);
-
– Een intentieverklaring van deelname aan een renovatieproject van de woningeigenaren
in een samenwerkingsverband;
-
– Een intentieverklaring van de woningeigenaren in het samenwerkingsverband dat deze
met een gespecificeerde groep aanbieders het renovatieproject gaat uitvoeren;
-
– Een intentieverklaring van de woningeigenaren en de aanbieders waarin afspraken over
vervolgopdrachten zijn vastgelegd voorzien van een toelichting over het aantal en
welke woningen en het standaardmaatregelpakket;
-
– Een intentieverklaring van de aanbieders die de renovatieprojecten gaan uitvoeren,
waarbij inzicht wordt gegeven in de mate waarin bij de aanbieders standaardisatie
en industrialisatie plaatsvindt en ketensamenwerking wordt bevorderd;
-
– Een verklaring dat een van de aanbieders die het renovatieproject gaan uitvoeren een
MKB-onderneming is;
-
– Een mijlpalenplanning op jaarbasis met in ieder geval de tijdsplanning van de start
van het renovatieproject, de doorlooptijd en wanneer welke woningen gerenoveerd zijn;
-
– Bescheiden zoals machtigingen van de penvoerder, bankrekeningnummer, et cetera.
Bovenstaande documenten en gegevens uit het verduurzamingsplan vormen ook het uitgangspunt
voor de uiteindelijke vaststelling van de subsidie. In het verduurzamingsplan dient
daarom per woning (inclusief de hooguit 10 procent uitzonderingsgevallen) te worden
aangegeven:
-
1. het adres,
-
2. de naam van de eigenaar,
-
3. het type woning (eengezins- of meergezinswoning),
-
4. de gebruiksoppervlakte (GBO),
-
5. welk maatregelenpakket in de woning wordt toegepast,
-
6. de netto warmtevraag per vierkante meter per jaar na renovatie.
Ten aanzien van de woningen waarvoor de eis van 70 kWh/m2 per jaar met betrekking tot de energieprestatie niet gehaald wordt (dus de uitzonderingsgevallen),
dient per woning toegelicht te worden waarom dit zo is. Ook voor andere uitzonderingsgevallen
waarbij toepassing van het standaardmaatregelpakket niet leidt tot een netto warmtevraag
in dezelfde warmtevraagklasse als in de overige woningen in het renovatieproject waarin
hetzelfde maatregelpakket wordt toegepast, dient gemotiveerd te worden waarom dit
het geval is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om hoekwoningen of appartementen die
onder het dak zijn gelegen. Zie ook de toelichting over de hoogte van subsidiebedragen
voor uitzonderingsgevallen bij artikel 7.
In het verduurzamingsplan staat dus per woning welke netto warmtevraag de woning na
renovatie met het standaardmaatregelpakket zal gaan halen. Dit dient te zijn gebaseerd
op berekeningen volgens de NTA 8800 die desgevraagd moeten kunnen worden overlegd
aan de RVO. Daarom is het raadzaam bij aanvraag te vermelden met welke versie van
de rekensoftware voor de NTA 8800 deze berekeningen zijn gemaakt.
Ook dient het verduurzamingsplan te onderbouwen dat de toepassing van het standaardmaatregelenpakket
in de regionale of landelijke woningvoorraad kan worden herhaald, dat er uitzicht
is op vervolgprojecten met dezelfde maatregelpakketten, de uitvoering op een zo kostenefficiënt
mogelijke manier over de hele keten plaatsvindt, wat de verwachte kostendaling is
bij verdere opschaling van het renovatieproject, dat de renovatie leidt tot een comfortabele
woning met een gezond binnenklimaat en dat er voldoende aandacht is voor bewoners(tevredenheid).
Ook deze onderdelen van het verduurzamingsplan worden na start van het renovatieproject
gebruikt om de voortgang te bepalen.
Zodra de uitvoering van het renovatieproject is gestart, is er periodiek (eens per
jaar) een mogelijkheid om bevoorschotting te ontvangen via de RVO. De wijze van bevoorschotting
wordt overeenkomstig artikel 23, derde lid, van het Kaderbesluit opgenomen in de beschikking
tot subsidieverlening. Beoogd wordt voorschotten op de subsidie te verlenen van 80
procent van het forfaitaire bedrag (zie artikel 7). Voor subsidies aan woningeigenaren
lager dan € 25.000 geldt echter dat bij subsidieverlening ingevolge artikel 23, eerste
lid, van het Kaderbesluit het volledige subsidiebedrag zal worden bevoorschot (zie
ook de toelichting op artikel 12).
De mijlpalenplanning moet laten zien dat het project binnen twee jaar na subsidieverlening
van start zal gaan en drie jaar na de start is afgerond. Als blijkt uit de mijlpalenplanning
dat dit niet het geval zal zijn, is dit een reden voor afwijzing van de aanvraag (zie
artikel 11).
Verder dienen de woningeigenaren in het samenwerkingsverband nog een verklaring in
te dienen (artikel 6, derde lid, onderdeel d) waarin zij aangeven dat zij niet meer
subsidie ontvangen dan toegestaan in het kader van staatssteun volgens de AGVV. Dit
geldt niet voor eigenaar-bewoners of VVE’s die uitsluitend bestaan uit eigenaar-bewoners.
Tenslotte dienen bij het derde lid, onderdeel e, woningeigenaren die meer dan € 500.000
aan subsidie aanvragen aan te geven wat de grootte (aantal werknemers en omzet) van
de onderneming of organisatie is. Ook dit geldt niet voor eigenaar-bewoners of VVE’s
met uitsluitend eigenaar-bewoners.
Artikel 7. Hoogte van de subsidie
Er kan alleen subsidie worden verkregen voor woningen met een bouwjaar van voor 1995.
Dit is het jaar dat de energieprestatienorm en -eis zijn ingevoerd voor de nieuwbouw
en woningen energiezuiniger moesten worden gebouwd. Voor deze Subsidieregeling wordt
er daarom van uitgegaan dat alleen bij woningen die voor 1995 zijn gebouwd nog meer
uitgebreide pakketten van energiebesparende maatregelen nodig zijn om van het aardgas
af te kunnen gaan.
Omdat de woningvoorraad voor 1995 divers is en niet in alle woningen dezelfde maatregelen
haalbaar zijn dan wel al bij eerdere renovaties maatregelen zijn genomen, is er gekozen
voor verschillende forfaitaire subsidiebedragen. Ten eerste is de hoogte van de forfaitaire
subsidiebedragen afhankelijk gemaakt van het woningtype waarin het standaardmaatregelpakket
wordt aangebracht. Een eengezinswoning ontvangt een hoger forfaitair subsidiebedrag
dan een meergezinswoning omdat er doorgaans meer oppervlak gebouwschil is om te isoleren.
Eengezinswoningen zijn gemiddeld ook minder compact (verhouding tussen verliesoppervlak
en vloeroppervlak) dan appartementen en vergen daardoor hogere investeringen om op
een bepaalde warmtevraag te worden gebracht. Daarnaast varieert het forfaitaire bedrag
met de netto warmtevraag van de woning die na renovatie bereikt wordt, uitgedrukt
in kWh/m2 per jaar (de ‘warmtebehoefte’ volgens de NTA 8800).
Eerste uitgangspunt is een relatief lage resterende warmtevraag (<50 kWh/m2/jaar) die past bij maatregelenpakketten waarin alle onderdelen van de gebouwschil
vergaand moeten worden gerenoveerd en gebouwelementen volledig worden vervangen. Tweede
uitgangspunt is een hogere warmtevraag (van 50 tot 70 kWh/m2/jaar) die ontstaat indien gekozen wordt voor een minder vergaand integraal maatregelenpakket
dan wel een pakket waarbij alleen een van de gebouwelementen energetisch sterk wordt
verbeterd. Verder is er bij de vaststelling van de forfaitaire bedragen van uitgegaan
dat partijen investeren in kierdichting en een gezond en comfortabel binnenklimaat
waarborgen via het ventilatiesysteem. Bij vaststelling van de forfaitaire bedragen
is gebruik gemaakt van de kostenkengetallen van Arcadis (2019) en maatregelen die
op dit moment gangbaar zijn in de markt. De veronderstelling is dat de maatregelenpakketten
die in het kader van de Subsidieregeling zullen worden toegepast nog niet breed in
de markt zijn toegepast en daarmee nog hogere kosten zullen hebben dan de maatregelen
die bij de bepaling van de forfaitaire bedragen zijn gebruikt. Daarmee is het risico
op oversubsidiëring beperkt.
Voor eengezinswoningen met een netto warmtevraag na renovatie van 50 tot 70 kWh/m2 per jaar bedraagt het forfaitair bedrag € 3.000 per woning en met een netto warmtevraag
van minder dan 50 kWh/m2 is dit € 7.000 per woning. Voor meergezinswoningen is er een bedrag van € 2.000 per
woning bij 50 tot 70 kWh/m2 en € 4.000 bij minder dan 50 kWh/m2 per jaar.
Indien een duurzame energie-installatie deel uitmaakt van het maatregelpakket, al
dan niet geïntegreerd in een bouwdeel, is een opslag mogelijk op het forfaitair bedrag.
De hoogte van de opslag is gelijk aan het bedrag dat voor dit type installatie via
de ISDE-regeling kan worden verkregen. Hiertoe wordt in de onderhavige regeling de
bij indiening van de aanvraag geldende ISDE-apparatenlijsten van RVO voor warmtepompen
en zonneboilers gehanteerd. Deze ISDE-apparatenlijst is te raadplegen op de website
van de RVO.
De forfaitaire bedragen voor eengezinswoningen en meergezinswoningen zullen in de
komende jaren naar verwachting naar beneden worden bijgesteld.
Volgens artikel 7, tweede lid, mag de totale subsidie per woningeigenaar niet meer
bedragen dan € 7,5 miljoen, wat binnen de grenzen van artikel 4, eerste lid, onderdeel
c, van de AGVV, ligt, en kan het totale project niet meer dan € 10 miljoen subsidie
krijgen.
Welk subsidiebedrag geldt voor de uitzonderingsgevallen in het verduurzamingsplan?
De uitzonderingsgevallen in het verduurzamingsplan zijn de woningen die (vanwege in
het plan nader toegelichte motieven) niet met het toegepaste maatregelenpakket op
een netto warmtevraag beneden de 70 kWh/m2 per jaar kunnen worden gebracht. Dit betreft maximaal 10 procent van de woningen
in het renovatieproject. Het forfaitaire subsidiebedrag dat wordt verstrekt voor de
renovatie van deze woningen wordt (volgens artikel 7, vierde lid) gelijkgesteld aan
het forfaitaire bedrag dat wordt verstrekt voor de overige woningen in het renovatieproject
met hetzelfde standaardmaatregelenpakket.
Dit betekent dat als de standaardwoningen in een renovatieproject met een standaardmaatregelpakket
beneden de 50 kWh/m2 per jaar uitkomen en de uitzonderingsgevallen met hetzelfde maatregelpakket hoger
dan 70 kWh/m2 per jaar, dan geldt voor de uitzonderingsgevallen het subsidiebedrag behorend bij
de warmtevraagklasse kleiner dan 50 kWh/m2 per jaar. Indien de standaardwoningen in het renovatieproject met een standaardmaatregelpakket
op een warmtevraag tussen 50 en 70 kWh/m2 per jaar komen, dan geldt voor de uitzonderingsgevallen (die met hetzelfde maatregelpakket
hoger dan 70 kWh/m2 per jaar uitkomen) een subsidie conform de warmtevraagklasse 50 tot 70 kWh/m2.
Artikel 8. Afwijzingsgronden
Als een subsidieaanvraag niet voldoet aan de subsidievoorwaarden van artikel 3 kan
de subsidie vanzelfsprekend niet worden verleend. Daarnaast gelden de algemene afwijzingsgronden
die zijn opgenomen in de artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit BZK-subsidies. Zo
zal een aanvraag worden afgewezen als er onvoldoende vertrouwen bestaat dat het renovatieproject
daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. In aanvulling op de algemene afwijzingsgronden
in het Kaderbesluit, geldt nog een aantal afwijzingsgronden.
Volgens artikel 8, onderdeel a, kan geen subsidie worden verleend voor woningen in
een renovatieproject die reeds subsidie op grond van de Subsidieregeling hebben gekregen.
Indien voor een woning in het verduurzamingsplan reeds subsidie is verleend in het
kader van de Subsidieregeling, komt die woning dus niet voor subsidie in aanmerking.
Als daardoor de drempel van 150 woningen niet wordt gehaald, voldoet het renovatieproject
niet aan de in artikel 3 gestelde eisen en kan de subsidie niet worden verleend.
Woningeigenaren in samenwerkingsverbanden kunnen wel voor meerdere projecten in één
jaar subsidie aanvragen, maar niet voor dezelfde woningen. Aanbieders kunnen meerdere
projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd uitvoeren. Ook kunnen woningeigenaren,
samenwerkingsverbanden of aanbieders in latere jaren wederom subsidie aanvragen voor
vervolgprojecten, zolang het niet dezelfde woningen betreft waarvoor eerder subsidie
verleend is.
Volgens onderdeel b wordt een subsidieaanvraag afgewezen als een van de woningeigenaren
in het samenwerkingsverband een onderneming in moeilijkheden is of bij een woningeigenaar
een bevel tot terugvordering van steun uitstaat.
Volgens onderdeel c wordt een subsidieaanvraag afgewezen als een hogere subsidie zou
worden toegekend dan toegestaan op grond van de AGVV. Als bijvoorbeeld het forfaitaire
bedrag meer dan 30 procent van de subsidiabele kosten bedraagt, kan de aanvraag worden
afgewezen (artikel 8, onderdeel d). Als subsidiabele kosten gelden in deze regeling
uitsluitend de bijkomende investeringskosten per woning gemaakt door de woningeigenaren
voor energiebesparende maatregelen. Onder bijkomende investeringskosten wordt verstaan
de extra kosten die gepaard gaan met het aanbrengen van energiebesparende maatregelen
bovenop de kosten van energiebesparende maatregelen bij een basisrenovatie. Aanname
is hier dat de energiebesparende maatregelen bij een basisrenovatie beperkt blijven
tot het plaatsen van HR++ glas en het standaard isoleren van de vloer.
Met de in artikel 7 vastgestelde forfaitaire bedragen betekent dit dat de bijkomende
investeringen voor eengezinswoningen (uitgezonderd de investering voor een eventuele
duurzame energie-installatie) ten minste een omvang van € 10.000 (inclusief BTW) per
woning moeten hebben en voor meergezinswoningen ten minste € 6.666 (inclusief BTW).
Deze ondergrens waarborgt dat de subsidie niet gaat naar zogenaamd laaghangend fruit,
met ander woorden woningen die tegen relatief lage kosten gereed kunnen worden gemaakt
om van het aardgas af te gaan.
Het kan bij uitzondering ook voorkomen dat woningen na toepassing van maatregelenpakketten
van energiebesparende maatregelen onder de grens van een netto warmtevraag van 50
kWh/m2 komen en ook blijven onder de grens van € 23.333 (inclusief BTW) aan bijkomende investeringen
voor eengezinswoningen, respectievelijk € 13.333 (inclusief BTW) voor meergezinswoningen.
In zo’n geval zal niet het hogere forfaitaire bedrag van € 7.000, respectievelijk
€ 4.000 worden toegekend maar (mits de bijkomende investeringen hoger zijn dan € 10.000
respectievelijk € 6.666 zijn) van € 3.000, respectievelijk € 2.000.
Volgens onderdeel e wordt een project afgewezen indien de kwaliteit van uitvoering
of het betrekken van bewoners als onvoldoende wordt beoordeeld. Voldoende kwaliteitswaarborgen
voor de geleverde bouwkwaliteit, energieprestatie, comfort en kwaliteit van het binnenklimaat
zijn van belang voor de woningeigenaar en de bewoners. De verwachte uitvoeringskwaliteit
kan afgeleid worden van de productie- en installatiewijze, garanties die de aanbieders
bereid zijn af te geven, en het monitoren van prestaties op het gebied van energie
en binnenklimaat.
Ook de benadering van bewoners in het kader van het renovatieproject moet voldoende
zijn. Het gaat daarbij om de wijze waarop en de mate waarin:
-
a. bewoners worden betrokken bij de ontwikkeling van de renovatieplannen,
-
b. de voorgestelde aanpak de overlast voor de bewoners beperkt,
-
c. de voorgestelde plannen inspelen op de (individuele) wensen van de bewoners,
-
d. de bewoners worden geïnformeerd gedurende en na afloop van de renovatie.
Onderdeel f is opgenomen om te waarborgen dat het verduurzamingsplan van voldoende
kwaliteit is en voldoet aan alle hieraan gestelde normen in artikel 6 van de regeling.
Artikel 9. Rangschikking projecten
Zoals vermeld in paragraaf 6 voert RVO de regeling namens de minister van BZK uit.
Om de aanvragen te helpen beoordelen is in artikel 10 een adviescommissie van experts
ingesteld die de minister, dus RVO, adviseert. RVO, in naam van de minister van BZK,
en de commissie zullen de ingediende aanvragen op een aantal criteria beoordelen en
rangschikken. Deze criteria zijn opgenomen in de bijlage bij de regeling.
RVO en de commissie beoordelen de gegevens en documenten op de volgende punten:
-
1. Omvang van het renovatieproject (maximaal 35 punten)
Hoe groter het aantal woningen, hoe hoger het aantal punten op dit criterium.
Woningen waarvoor al subsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling tellen
niet mee bij het bepalen van de omvang van het renovatieproject.
-
2. Opschalingspotentieel (maximaal 20 punten)
Het renovatieproject scoort hoger naarmate het in een groter deel van de woningvoorraad
kan worden herhaald. Het gaat hierbij om de repeteerbaarheid van de verduurzamingsaanpak.
Hier dient de aanvrager aan te geven op welke woningtypen de standaardmaatregelenpakketten
toe te passen zijn en hoeveel voor het maatregelenpakket geschikte woningen lokaal
(onder meer in het eigen bezit van de betrokken woningeigenaren), regionaal en landelijk
voorkomen. Ook wordt gevraagd om via een verklaring vast te leggen welke intenties
het samenwerkingsverband en de gespecificeerde aanbieders hebben om vervolgprojecten
uit te voeren die voor 2030 tot realisatie komen. Daarbij dient per project te worden
beschreven om welke maatregelenpakketten, aantallen en typen woningen het gaat.
-
3. Mate van vernieuwing (maximaal 20 punten)
Het renovatieproject scoort hoger naarmate het meer proces- en productinnovatie bevat.
Het gaat bij procesinnovatie om hoe woningeigenaren onderling en met aanbieders gaan
samenwerken en welke innovatieve contractvormen zij daarbij hanteren. En om welke
kostenbesparende innovaties aanbieders in ketensamenwerking, industrialisatie, digitalisering
en installatie- en onderhoudsprocessen met behulp van het verduurzamingsplan willen
gaan doorvoeren. Bij productinnovatie zal tevens worden beoordeeld of een standaardmaatregelenpakket
al breed op de markt is geïntroduceerd. Het renovatieproject scoort minder hoog als
het standaardmaatregelenpakket al breed op de markt is verspreid.
-
4. Verwachte kostendaling (maximaal 25 punten)
Uit een via de website van RVO beschikbaar gestelde uniforme berekeningsmethode van
de Total Cost of Ownership (TCO) moet duidelijk worden wat de integrale kosten van het verduurzamingsplan per
woning zijn. Het renovatieproject scoort hoger naarmate voor een standaardwoning in
het renovatieproject geldt dat:
-
• er een grotere integrale kostendaling in het renovatieproject zal worden gerealiseerd.
Om hier een indicatie van te geven, dienen de deelnemende aanbieders in het TCO-model
te laten zien wat de integrale kosten voor een standaardwoning bedragen van het uit
te voeren renovatieproject en van een (denkbeeldig) project ter omvang van 50 woningen
van één opdrachtgever uitgevoerd volgens de gangbare werkwijze. De deelnemende aanbieders
dienen ter toelichting in een kwalitatieve beschouwing aan te geven op welke punten
kostenbesparingen in het uit te voeren renovatieproject worden behaald.
-
• er een grotere integrale kostendaling per woning mogelijk is bij verdere opschaling
van de verduurzamingsaanpak met het standaardmaatregelenpakket. De deelnemende aanbieders
in het consortium dienen daarbij voor een standaardwoning aan te geven welke verlaging
van de integrale kosten zij kunnen aanbieden, indien na realisatie van het renovatieproject
een vervolgopdracht verstrekt zou worden voor renovatieprojecten van verschillende
omvang, bestaande uit 150, 500, 1.000, 5.000 of 10.000 woningen (exclusief prijswijzigingen
en loonindexering). Ook hier wordt gevraagd om in een kwalitatieve toelichting aan
te geven op welke aspecten naar verwachting kostenbesparingen zullen worden bereikt.
Indien het renovatieproject niet bestaat uit één standaardwoning met één standaardmaatregelpakket,
dan dient voor meerdere standaardwoningen en bijbehorende maatregelpakketten een TCO-berekening
en een toelichting op de verwachte kostenverlaging te worden gemaakt.
De berekening van integrale kosten houdt rekening met de kosten en baten voor de eigenaar
van een huurwoning gedurende de levensduur. Kosten als initiële investeringskosten,
financieringskosten en onderhoudskosten worden afgezet tegen baten, zoals extra huurinkomsten,
extra servicekosten en subsidies. In het te hanteren TCO-model wordt voor een standaardwoning
in een renovatieproject het verschil bepaald tussen de integrale kosten bij een renovatie
met toepassing van het standaardmaatregelenpakket en een renovatie zonder extra energiebesparende
maatregelen, de zogenaamde netto TCO.
Artikel 10. Adviescommissie Renovatieversneller
Een adviescommissie van vijf experts wordt aangesteld door de minister om de aanvragen
te beoordelen op de afwijzingsgronden onderdelen e en f (zie ook hierboven de toelichting
op artikel 8) en het toekennen van punten voor de rangschikkingscriteria.
Via de expertise van de leden van de adviescommissie wordt de technische en economische
kennis van de vastgoed- en bouwsector geborgd. Deze kennis is nodig voor een goede
beoordeling van de kwaliteit, de bedrijfsmatige en economische impact, en de mate
van innovatie van de voorgenomen grootschalige renovatieprojecten. De leden van de
adviescommissie dienen daarbij onafhankelijk te zijn.
De commissie brengt advies uit aan RVO bij de beoordeling in de vorm van een schriftelijk
advies. Daarnaast kan de adviescommissie door RVO worden geconsulteerd om te beoordelen
of de subsidieverleningen in het kader van de Subsidieregeling nog steeds voldoen
aan de in de Subsidieregeling gestelde doelen.
Met het oog op gewenste diversiteit is het voornemen om onder de vijf leden van de
adviescommissie ten minste twee vrouwen te benoemen.
Artikel 11. Verplichtingen
Niet opgenomen in de Subsidieregeling bij artikel 11, want reeds opgenomen in artikel
21 van het Kaderbesluit, zijn diverse verplichtingen voor de subsidieontvanger. Het
betreft de volgende verplichtingen:
-
a. de activiteit uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de
beschikking tot subsidieverlening, of, indien direct een beschikking tot subsidievaststelling
wordt gegeven, overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de subsidievaststelling;
-
b. te voldoen aan de verplichtingen die door de minister aan de subsidie zijn verbonden;
-
c. op verzoek van de minister medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens
en de resultaten van de gesubsidieerde activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs
niet kan worden gevergd;
-
d. op verzoek van de minister alle medewerking te verlenen aan een door de minister ter
zake van de toepassing en de effecten van dit besluit ingesteld evaluatieonderzoek,
die de minister redelijkerwijs nodig heeft bij de uitvoering van dat evaluatieonderzoek;
-
e. indien een egalisatiereserve is gevormd, deze zo veilig mogelijk te beheren;
-
f. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de minister van de indiening bij de
rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring
van hem;
-
g. voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen en voor de overige activiteiten
een gescheiden administratie te voeren;
-
h. de in het kader van de subsidieverstrekking gevoerde administratie te bewaren tot
vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling of, indien sprake
is van staatssteun, gedurende een andere bij ministeriële regeling of bij beschikking
aangegeven termijn;
-
i. op verzoek van de minister nadere informatie aan te leveren ten behoeve van nadere
verantwoording aan de Europese Commissie, op basis van de artikelen 106, tweede en
derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
dan wel een van de Europese steunkaders.
De subsidieontvangers zijn volgens artikel 21, onderdeel c, van het Kaderbesluit verplicht
op verzoek van de minister informatie en data te delen over de uitgevoerde activiteiten
in het renovatieproject. Een belangrijk onderdeel van het programma van de Renovatieversneller
is het ophalen en verspreiden van data en kennis. Ten behoeve van het kennis- en leerprogramma
wordt subsidieontvangers gevraagd om rapportages en gegevens op te leveren over de
voorbereiding en uitvoering van het renovatieproject. Bij het opvragen van gegevens
kan het zowel gaan om technische en financiële data per woning als om data op het
niveau van het renovatieproject. Bovendien kan een subsidieontvanger tevens worden
verzocht een bijdrage te leveren aan kennisoverdracht via het kennis- en leerprogramma
en ervaringen en geleerde lessen op diverse wijzen (rapportage, presentatie, video)
te delen.
Volgens artikel 11, onderdeel a, is een subsidieontvanger verplicht om minimaal 80
procent van zijn deel van de woningen in het renovatieproject volgens het verduurzamingsplan
te realiseren.
Dit houdt in dat als een individuele woningeigenaar in het samenwerkingsverband minder
dan 80 procent van door deze woningeigenaar ingebrachte woningen in het renovatieproject
volgens het verduurzamingsplan renoveert binnen drie jaar na de start van het project,
de minister de subsidie van alle woningen van deze woningeigenaar op € 0 kan vaststellen.
Om subsidie te kunnen krijgen moet een woningeigenaar die één woning inbrengt deze
woning dus geheel volgens het verduurzamingsplan renoveren om te voldoen aan deze
verplichting.
Hoe werkt de bepaling van het minimale aantal volgens het verduurzamingsplan te renoveren
woningen om in aanmerking te komen voor subsidie?
Het minimale aantal te renoveren woningen M waarbij wordt voldaan aan de verplichting
in artikel 11, onderdeel a, wordt als volgt bepaald. Bij een subsidieontvanger die
n woningen in het renovatieproject inbrengt, geldt dat m het aantal woningen is gelijk
aan 80 procent van n, het aantal ingebrachte woningen in het project, oftewel m =
0,8 * n. Als m een geheel getal betreft, is het minimale aantal te renoveren woningen
M gelijk aan m. Als m geen geheel getal is, wordt het naar boven afgerond op het eerstvolgende
gehele getal om M te bepalen.
Een voorbeeld maakt dit duidelijk. Een subsidie-ontvanger die 4 woningen inbrengt,
moet deze 4 woningen alle renoveren. Immers, m = 0,8 * 4 en dus geldt: m = 3,2. Het
getal m is geen geheel getal en wordt dus eerst naar boven afgerond op het eerstvolgende
gehele getal: 4,0. En dus geldt in dit geval: M = 4. De subsidie-ontvanger moet dus
al zijn woningen renoveren om subsidie te krijgen.
In artikel 11, onderdeel b, is de verplichting opgenomen om het project binnen twee
jaar na subsidiebeschikking te starten en hierover te rapporteren via de penvoerder.
De start van het renovatieproject is het moment van ondertekening van het uitvoeringscontract
met de aanbieders door alle woningeigenaren aan het samenwerkingsverband. Bij deze
start van het renovatieproject dienen alle woningen uit het bij de aanvraag ingediende
verduurzamingsplan nog onderdeel uit te maken van het renovatieproject. Indien dit
niet het meer het geval is, dient contact te worden opgenomen met RVO, zie ook artikel
11, onderdeel d.
De subsidieontvanger, een woningeigenaar in het samenwerkingsverband, heeft volgens
artikel 11, onderdeel c, de plicht om binnen drie jaar na de start van het renovatieproject
de renovatie van zijn woningen te voltooien. Dit betekent dat de minister de subsidie
voor woningen die meer dan drie jaar na de start van het renovatieproject zijn gerenoveerd
op € 0 kan vaststellen.
Verder heeft volgens artikel 11, onderdeel d, de subsidieontvanger een plicht om bij
de jaarlijkse rapportagemomenten via de penvoerder over de voortgang van het project
te rapporteren. Hierbij is er ook een verplichting om relevante zaken voor de doelstelling
van de subsidie te melden, zoals bijvoorbeeld dat een woning dan wel een aanbieder
uit het renovatieproject is weggevallen. Er zal dan een afweging gemaakt worden of
het wegvallen de doelstelling van de subsidie buiten bereik brengt en of een wijzigingsvoorstel
nodig is. Er kan bijvoorbeeld tijdens het project sprake zijn van verkoop van een
woning waardoor de renovatie niet langer kan plaatsvinden.
Na afloop van de renovatie van een woning dient een subsidieontvanger de netto warmtevraag
per vierkante meter te laten meten volgens de NTA 8800 door een hiertoe gecertificeerde
adviseur. Dit is geregeld in artikel 11, onderdeel e. Deze meting moet worden geregistreerd
in het centrale ICT-systeem (EP-online; https://www.ep-online.nl/ep-online/).
Wat betekenen de verplichtingen voor een succesvolle afronding van een project?
Wanneer krijgt een woningeigenaar die deelneemt aan het samenwerkingsverband nu wel
of niet zijn subsidie? Om dit te verhelderen hebben we bij wijze van voorbeeld hieronder
drie scenario’s uitgewerkt:
Scenario 1: Er zijn in het samenwerkingsverband vier corporaties die ieder 100 woningen
inbrengen. Nog voor de start van de uitvoering van het renovatieproject blijkt dat
een van de corporaties niet in staat is om voldoende instemming te krijgen bij de
huurders voor het gehele renovatieproject en zich uit het samenwerkingsverband moet
terugtrekken. Uit consultatie van RVO blijkt dat het wegvallen de doelstelling van
de subsidie in gevaar brengt en dat het samenwerkingsverband op zoek moet naar een
passende vervanging. Daarop vinden de drie overgebleven corporaties een andere corporatie
die bereid is 100 woningen in het samenwerkingsverband in te brengen en dienen een
wijzigingsvoorstel in.
Scenario 2: Er zijn twee woningeigenaren in het samenwerkingsverband: een VVE die
50 woningen inbrengt en een corporatie die 100 woningen inbrengt in het renovatieproject.
De corporatie maakt geen onderdeel uit van de VVE. Volgens het verduurzamingsplan
wordt in alle 150 appartementen hetzelfde maatregelpakket zonder duurzame energie-installatie
toegepast dat de warmtevraag na renovatie reduceert tot 47 kWh/m2 per jaar. De VVE heeft vijf appartementen die op de hoek van het appartementengebouw
liggen, waar een uitzondering voor wordt gemaakt. In deze hoekappartementen is het
warmteverliesoppervlak veel groter, waardoor de netto warmtevraag na renovatie volgens
het verduurzamingsplan modelmatig bepaald wordt op 71 kWh/m2.
Het samenwerkingsverband weet alle 50 appartementen van de VVE binnen drie jaar te
laten renoveren en realiseert exact de vooraf berekende warmtevragen. De VVE krijgt
voor elk van de 50 appartementen het subsidiebedrag behorend bij de hoogste warmtevraagklasse
(<50 kWh/m2), te weten € 4.000. Dit geldt dus ook voor de uitzonderingen die boven de 70 kWh/m2 uitkomen. Van de 100 woningen van de corporatie renoveert het samenwerkingsverband
er 82 binnen drie jaar en met een warmtevraag na renovatie van minder dan 50 kWh/m2. De rest is niet binnen drie jaar gereed. De corporatie krijgt voor elk van de 82
appartementen € 4.000 subsidie.
Scenario 3: Er zijn drie woningeigenaren in het samenwerkingsverband: corporatie A,
corporatie B en corporatie C. Corporatie A brengt 75 eengezinswoningen in het renovatieproject
in, corporatie B 80 eengezinswoningen en corporatie C 100 eengezinswoningen. In elke
eengezinswoning in het renovatieproject wordt hetzelfde maatregelpakket toegepast
met een warmtepomp die volgens de ISDE-apparatenlijst recht geeft op € 2000 subsidie.
Volgens het verduurzamingsplan wordt beoogd een netto warmtevraag te halen van 61
kWh/m2 per jaar. Dat zou kunnen leiden tot een subsidie van in totaal (€ 3.000 + € 2.000
=) € 5.000 per woning na een geslaagde renovatie. Drie jaar na de start van het renovatieproject
zijn de 75 woningen van corporatie A elk gerenoveerd zoals aangegeven in het verduurzamingsplan
tot een warmtevraag beneden de 70 kWh/m2. Van corporatie B zijn 64 woningen gedaan volgens het verduurzamingsplan. En van
corporatie C zijn na drie jaar 90 woningen gerenoveerd. Er zijn 75 woningen gerenoveerd
tot 65 kWh/m2 en 15 woningen tot een netto warmtevraag boven 70 kWh/m2.
In dit geval krijgt corporatie A voor 75 woningen een subsidie van € 5.000 per woning,
omdat al deze woningen voldoen aan het verduurzamingsplan. Corporatie B krijgt voor
64 woningen eenzelfde subsidie. Corporatie C heeft weliswaar 90 procent van zijn woningen
gerenoveerd, maar slechts 75 volgens de specificaties in het verduurzamingsplan, te
weten in de warmtevraagklasse 50-70 kWh/m2 per jaar. Hierdoor heeft corporatie C slechts 75 procent van de ingebrachte woningen
in het renovatieproject volgens het verduurzamingsplan gerealiseerd. Dat is minder
dan de vereiste 80 procent en om die reden krijgt corporatie C geen subsidie. Eventueel
bij voorschot aan corporatie C uitbetaalde subsidie wordt teruggevorderd.
Artikel 12. Aanvraag vaststelling
Artikel 12, eerste lid, geeft aan dat de aanvragen tot vaststelling van de subsidie
namens de betrokken woningeigenaren gebundeld moeten worden ingediend door de penvoerder.
Op grond van artikel 12, tweede lid, hoeft hierbij geen controleverklaring van een
accountant worden meegeleverd. Via een bestuurdersverklaring moet inzicht worden gegeven
in de gemaakte kosten.
In het Kaderbesluit zijn diverse bepalingen opgenomen voor de vaststelling en betaling
van de subsidie. Het betreft onder meer de bepaling dat er voor de subsidievaststelling
een eindverslag over de uitvoering en de resultaten van het project moet zijn opgenomen.
In de beschikking tot subsidieverlening zal de plicht worden opgenomen om in het eindverslag
ook een bestuurdersverklaring op te nemen van de woningeigenaren die meer dan € 125.000
subsidie ontvangen. De bestuurdersverklaring geeft een overzicht van de aan subsidiabele
activiteiten gerelateerde werkelijke kosten en opbrengsten. In de verklaring geeft
de subsidieontvanger niet meer aan dan:
-
1. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een
korte toelichting,
-
2. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan,
-
3. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is,
-
4. wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is,
-
5. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden
is, en
-
6. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.
In de subsidiebeschikking wordt vastgelegd dat voor woningen waarvoor de vooraf gestelde
maximale warmtevraag is gerealiseerd, 80 procent van het forfaitaire subsidiebedrag
als voorschot wordt verstrekt. Dit geldt alleen voor woningeigenaren die in totaal
een subsidiebedrag hebben aangevraagd dat hoger ligt dan € 25.000. Deze woningeigenaren
krijgen bevoorschotting op grond van de jaarlijkse rapportage met bijbehorende mijlpalenplanning
die door de penvoerder aan RVO wordt verstrekt en de afmeldingen van de woningen in
EP-online. Om de administratieve lasten te beperken geldt op grond van artikel 23
van het Kaderbesluit voor subsidies aan woningeigenaren van minder dan € 25.000 een
ander regime. Deze woningeigenaren krijgen reeds bij subsidieverlening het volledige
subsidiebedrag uitbetaald.
Artikel 13. Bekendmaking van gegevens over steunverlening
Artikel 13, eerste lid, bevat de verplichting tot bekendmaking van bepaalde gegevens,
indien de subsidie aan een aanvrager meer bedraagt dan € 500.000. Binnen zes maanden
na verlening moet transparantie worden betracht over de gegevens, bedoeld in artikel
9, eerste lid, onderdeel c, van de AGVV, voor zover de individuele steun meer bedraagt
dan € 500.000. Het gaat om alle staatssteun voor hetzelfde project of dezelfde activiteiten
van de betreffende onderneming.
Daarnaast moet de minister (volgens artikel 13, tweede lid) op grond van artikel 11
van de AGVV via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie de
beknopte informatie volgens de bijlage II over de krachtens deze verordening vrijgestelde
steunmaatregel binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding ervan, aan de Commissie
doen toekomen. Aangezien dit een verplichting van de minister is, waarvoor geen nadere
gegevens van de subsidieaanvragers nodig zijn, is het stellen van nadere regels in
deze subsidieregeling niet nodig.
Artikel 14. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Afgeweken is van de vaste-verandermomenten
en de publicatietermijn van twee maanden voor inwerkingtreding. Hiertoe is besloten
vanwege de dringende opgave die volgt uit het Klimaatakkoord. Het is van belang dat
de versnelling van de renovatie en verduurzaming van woningen zo snel mogelijk van
start gaat.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren