TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding voor en doel van de subsidie
Om een nieuwe impuls te geven aan de verkeersveiligheid in Nederland is op 5 december
2018 is het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (hierna: SPV) aan de Tweede Kamer
aangeboden (Kamerstukken II, 2018-2019, 29 398, nr. 639). Het SPV kent een ambitie van nul slachtoffers in 2050 en bevat een gezamenlijke
strategische visie van alle overheden op de aanpak van het verkeersveiligheidsbeleid.
Met het SPV wordt ingezet op een risicogestuurde aanpak van verkeersveiligheid. Deze
aanpak is nog volop in ontwikkeling. Risicogestuurd beleid helpt beleidsmakers te
bepalen waar verkeersongevallen kunnen gaan plaatsvinden en daar proactief maatregelen
te treffen. Door in het beleidsmakingsproces te kijken naar de risico’s die tot ongevallen
kunnen leiden, hoeven er zo geen onnodige slachtoffers te vallen.
Als onderdeel van het SPV is het Kennisnetwerk SPV in het leven geroepen, op dit moment
bestaande uit de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (hierna:
SWOV) en het Centrum voor Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek
(hierna: CROW). Het is niet uitgesloten dat het netwerk wordt uitgebreid. Doel van
het Kennisnetwerk SPV is de kennis en ervaringen met deze risicogestuurde aanpak te
verdiepen en te verspreiden ten behoeve van de verkeersveiligheid. Deze regeling strekt
ertoe subsidiegelden te kunnen verstrekken aan het Kennisnetwerk SPV voor het uitvoeren
van bepaalde projecten en producten om overheden te faciliteren en stimuleren bij
het gebruik van de risicogestuurde aanpak uit het SPV.
De risicogestuurde aanpak is gericht op een proactieve aanpak van risico’s in het
verkeerssysteem. Er wordt dus niet alleen achteraf naar ongevallen en slachtoffers
gekeken. Uitgangspunt is dat Rijk, gemeenten, vervoersregio’s, provincies, waterschappen
en maatschappelijke partijen samenwerken om de nieuwe risicogestuurde aanpak van verkeersveiligheid
verder te ontwikkelen. Hiervoor is het nodig dat de kennis, informatie, data, expertise,
ervaringen en ‘best practices’ van alle partijen, zowel ten aanzien van inhoud als
van processen, worden ontsloten, ontwikkeld, geborgd en verspreid. Dit is deels een
proces van ‘learning by doing’. Om die reden wordt er de komende jaren naar gestreefd
dat het merendeel van de overheden risicogestuurd gaat werken om op die manier de
verkeersveiligheid te verbeteren. Dit gebeurt in de vorm van een activiteitenplan
(als bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) met uitvoering
van projecten die resulteren in producten.
Hiertoe kunnen de SWOV en CROW samenwerken in het Kennisnetwerk SPV. In de statuten
van SWOV staat dat de stichting ten doel heeft door middel van wetenschappelijk onderzoek
en kennisverspreiding bij te dragen aan de bevordering van de verkeersveiligheid in
de ruimste zin.
CROW is een onafhankelijk instituut dat zich als kennisplatform onder meer richt op
het ontwikkelen en beheren van richtlijnen, opleidingen en praktische tools voor infrastructuur,
openbare ruimte, verkeer en (openbaar) vervoer. Op het gebied van verkeersveiligheid
heeft CROW een cruciale rol gehad bij de implementatie van het Duurzaam Veilig concept
(onder andere met een Infopunt en publicaties). SWOV is voor CROW een natuurlijke
partner om de wisselwerking tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing
op het vlak van verkeersveiligheid gestalte te geven.
2. Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconcludeerd
kan worden dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste
lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, omdat SWOV en CROW
voor wat betreft de gesubsidieerde projecten en producten geen economische activiteiten
in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen en diensten
op de markt) verrichten. Het gaat om activiteiten die zonder onafhankelijke organisaties
als SWOV en CROW ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat om de kosteloze
bundeling en deling van kennis en ervaringen met decentrale overheden, zodat ze de
risicogestuurde aanpak van de SPV op uniforme manier zich eigen kunnen maken en verder
ontwikkelen. De kennis die in het netwerk wordt geproduceerd is voor eenieder toegankelijk
en kan worden gebruikt om economische activiteiten te ontplooien. Artikel 10, derde
lid, onderdeel a, van de regeling schrijft een gescheiden boekhouding voor. Om te
vermijden dat met overheidsgeld indirect staatssteun wordt verleend aan derden, is
in artikel 10, derde lid, onderdeel c, een bepaling daartoe opgenomen.
3. Voorafgaand overleg over het concept van het activiteitenplan
De activiteiten worden uitgevoerd conform een activiteitenplan dat projecten bevat
die in producten resulteren. Om aan de voorkant van inzicht te kunnen wisselen over
de activiteiten die het Kennisnetwerk SPV gaat verrichten, wordt voor de definitieve
aanvraag van een subsidie een concept van het activiteitenplan toegestuurd aan de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat als subsidieverlener. Beoogd wordt dat de
organisaties op deze wijze ten aanzien van de keuze van de te subsidiëren projecten
en producten tijdig rekening kunnen houden met de beleidsdoelen van de Minister. Voorts
is het doel van dit overleg dat al in een vroegtijdig stadium getoetst kan worden
of het beoogde activiteitenplan in voldoende mate rekening houdt met het SPV. Er wordt
daartoe in elk geval jaarlijks overleg gevoerd met de organisaties over het concept
van een activiteitenplan. Zo nodig vindt opnieuw overleg plaats over een aangepast
concept. Dit overlegproces is erop gericht de Minister sturingsmogelijkheden te geven
zodat beleidsdoelstellingen ook daadwerkelijk worden meegenomen. Bijkomend voordeel
is dat de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening aldus geen inhoudelijke verrassingen
oplevert en de beslissing over de verlening van de subsidie kan worden genomen, binnen
de termijn van dertien weken.
4. Administratieve lasten en risicoanalyse
De totale administratieve lasten voor de momenteel twee betrokken organisaties zijn
geschat op circa 4,5% van het subsidiebedrag per jaar.
Deze lasten bestaan uit de kosten voor het opstellen van de stukken voor de aanvraag,
voortgangsdocumenten, de aanvraag tot vaststelling en de evaluatie van de regeling.
Voor burgers zijn er geen administratieve lasten.
Tevens is de subsidieregeling getoetst aan de uitkomsten van de algemene risicoanalyses
en analyses met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik die ingevolge de Aanwijzingen
voor de subsidieverstrekking verplicht zijn (aanwijzing 20). In deze analyses is gekeken
naar organisatorische, juridische, financiële, politieke en bestuurlijke aspecten.
5. Internetconsultatie
Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat hier sprake is van een ministeriële
regeling die geen significante verandering brengt in rechten en plichten van burgers,
bedrijven en instellingen noch grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig
het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 29279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29362, nr. 224) is de internetconsultatie daarom achterwege gebleven.
6. Vaste verandermomenten
Er is gekozen voor een inwerkingtreding op de dag na publicatie in de Staatscourant.
Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten voor inwerkingtreding
van ministeriële regelingen en invoeringstermijnen. Dit is wenselijk, omdat het voor
de continuïteit van de werkzaamheden van het Kennisnetwerk SPV en daarmee de verbetering
van de verkeersveiligheid van belang is dat de subsidie op korte termijn kan worden
aangevraagd en verleend. Aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen worden hiermee
voorkomen. Gebruik wordt gemaakt van de uitzondering op grond van aanwijzing 4.17,
vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Kosten derden. Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook directe kosten
voor inhuur van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele
projecten en producten, alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten en producten
geleverde goederen en diensten zoals drukwerk. Ook dergelijke kosten – in de begripsbepaling
geduid als kosten derden – dat wil zeggen kosten die aan derden door de subsidieontvangers
zijn verschuldigd in verband met werkzaamheden ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten,
zijn subsidiabel.
Artikel 2
SWOV en CROW kunnen jaarlijks op basis van deze subsidieregeling subsidie aanvragen
bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor de in artikel 2, eerste lid,
genoemde doelen. Niet elk project en product van SWOV en CROW komt op grond van dit
artikel voor subsidie in aanmerking; het betreft slechts projecten en producten op
het terrein van verkeersveiligheid conform de risicogestuurde aanpak zoals beschreven
in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 en die gericht zijn op de doelen genoemd
in artikel 2, eerste lid.
Het tweede lid bevat een anticumulatiebepaling (onderdeel a). Indien de in de aanvraag
genoemde projecten en producten (reeds) op grond van een andere subsidieregeling of
-beschikking of door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal
subsidieverstrekking op grond van deze regeling voor dat deel achterwege blijven.
Hetzelfde geldt voor inkomsten van CROW of SWOV afkomstig van derden die zonder tegenprestatie
zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten en producten
op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar
het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde projecten en producten een beroep gedaan
kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt
tot meer dan 100% financiering.
In onderdeel b is nog een verdere beperking aan de subsidieverstrekking opgenomen.
Voor subsidiëring komen louter in aanmerking niet-economische activiteiten. Aangenomen
mag worden dat voor economische activiteiten een marktconforme vergoeding in rekening
wordt gebracht, en de overheid niet in de markt interfereert.
Artikel 3
Onderhavige subsidieregeling betreft per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen.
De hoofdstukken 3 tot en met 11 van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn niet van
toepassing op deze soort subsidies, conform artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van
dit Kaderbesluit.
Afdeling 4.2.8 van de van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) regelt de procedure
van aanvragen, verlenen, verantwoorden en vaststellen van de subsidie en wordt in
dit artikel van toepassing verklaard op de subsidies die op grond van deze regeling
worden verstrekt.
Artikel 4
In dit artikel wordt het subsidieplafond per boekjaar vastgesteld. Dit is het bedrag
dat maximaal aan subsidie per boekjaar voor alle aanvragers gezamenlijk wordt verstrekt.
Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68, van de Awb).
Het derde lid bepaalt dat de subsidieverstrekking geschiedt op basis van de werkelijke
kosten. De anticumulatiebepaling van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, wordt hierbij
betrokken. Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering worden gebracht
op de uiteindelijke subsidie, evenals andere eigen inkomsten.
Een deel van de subsidiabele kosten is al vanaf begin 2020 gemaakt. In het vierde
lid wordt voorzien dat deze kosten voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 5
Dit artikel betreft de verplichting tot het aanleveren van een concept van het activiteitenplan
(zie ook paragraaf 3 van deze toelichting). Op basis van het concept van het activiteitenplan
wordt overleg gevoerd, waardoor het mogelijk wordt voor de Minister om vooraf aan
te geven welke projecten en producten in het licht van artikel 2 wenselijk en kansrijk
zijn met het oog op het in aanmerking komen voor subsidiëring en de vormgeving van
de aanvraag. Op grond van artikel 8, aanhef en onderdeel a, kan de subsidie geheel
of gedeeltelijk worden geweigerd indien in het activiteitenplan onvoldoende rekening
is gehouden met de door hem over een concept van het activiteitenplan als bedoeld
in artikel 5, eerste lid, gemaakte opmerkingen.
In het tweede lid is een uitzondering gemaakt voor het boekjaar 2020 in verband met
de datum in 2020 waarop deze subsidieregeling is vastgesteld.
Artikel 6
De beschikking tot subsidieverlening wordt afgegeven op aanvraag. De aanvraag wordt
uiterlijk 1 november van het voorafgaande jaar ingediend. Voor het boekjaar 2020 is,
gelet op de datum waarop deze subsidieregeling is vastgesteld, bepaald dat de aanvraag
binnen twee maanden na de inwerkingtreding van de regeling moet worden ingediend.
Artikel 6, derde lid, bepaalt welke bescheiden dienen te worden bijgevoegd alsmede
de inhoud ervan.
Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen
van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten en producten.
Ook andere inkomsten afkomstig van derden die zonder tegenprestatie zijn verkregen
en kosten met betrekking tot economische activiteiten moeten worden gemeld, zodat
ze kunnen worden afgetrokken van het uiteindelijke subsidiebedrag dat voor verstrekking
in aanmerking komt (artikel 2, derde lid).
Het activiteitenplan is het geheel van alle projecten en producten van het Kennisnetwerk
SPV waar subsidie voor wordt verstrekt. De subsidie wordt zoals eerder aangegeven
louter voor niet-economische activiteiten verstrekt.
Artikel 7
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het tijdstip waarop de projecten en
producten moeten zijn afgerond. Uiteraard zal ingeval van doorlopende projecten dit
als zodanig worden aangegeven.
Het derde lid van artikel 7 maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud
op te nemen als bedoeld in artikel 4:34 van de Awb. Op grond van dit voorbehoud kan
de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn worden ingetrokken
of ten nadele van SWOV of CROW worden verlaagd (artikel 4:50 van de Awb) indien in
de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en
Waterstaat) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen
bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud
moet binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan.
Artikel 8
In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen
geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond
van het eerste lid, onderdelen a en b, van dat artikel is van belang: er is gegronde
reden dat de projecten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, of dat aanvrager niet
zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In zo’n geval kan de
subsidie geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Dit betekent dat de subsidieverlening
kan worden geweigerd indien SWOV of CROW de verplichtingen uit de Awb of op grond
van deze regeling niet nakomt.
Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 8 van deze subsidieregeling
een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel
of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing
is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande
jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk subsidievaststelling is
gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen specifieke
omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is één van deze omstandigheden.
Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar voornoemde
artikelen uit de Awb.
Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond
(artikel 4:25, tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond
overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag
(met andere woorden: welk project of product) wordt geweigerd, beoordeelt de Minister.
De aanvraag zal worden afgewezen voor zover die niet past bij de doelen van deze subsidieregeling,
genoemd in artikel 2, eerste lid.
Artikel 9
In dit artikel is gebruikgemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te
verlenen.
SWOV en CROW hebben de plicht bij de aanvraag tot subsidieverlening een helder inzicht
in het verloop van de liquiditeit per kalenderkwartaal te geven.
Voorschotten worden ambtshalve verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting
is dus niet nodig. SWOV en CROW zijn verplicht te melden indien er omstandigheden
zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Het bevoorschottingsregime
en de hoogte van de voorschotten kunnen indien nodig worden aangepast door een wijziging
van de verleningsbeschikking. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende
bedrag van de subsidie (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten),
uitgekeerd aan SWOV en CROW.
Artikel 10
Het eerste lid van dit artikel bevat de verplichtingen die in elk geval gelden voor
de subsidieontvangers zoals het tijdig afronden van projecten en producten, het onverwijld
melden van (tussentijdse) financiering van projecten of producten door derden en over-
en onderschrijdingen van het geraamde subsidiebedrag van een project van meer dan
10%. De in onderdeel c genoemde meldingsplicht is nodig, omdat op grond van de Aanwijzingen
voor de subsidieverstrekking niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen
bij projecten waarvan de uitvoering korter dan twaalf maanden in beslag neemt.
De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd dat bij de subsidieverlening in
elk geval behoefte bestaat aan het vooraf schriftelijk geïnformeerd worden over bekendmaking
van projecten, producten en standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig
karakter. Dit is geregeld in het eerste lid, onderdeel e.
De in onderdeel f opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting
(artikel 4:24 van de Awb). De medewerking van SWOV en CROW bij de totstandkoming van
het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in
de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal onder meer worden gekeken naar
eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb dient het
evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd. In
onderdeel g is de verplichting opgenomen tot het aan eenieder ter beschikking stellen
van de resultaten van de gesubsidieerde projecten en producten of de resultaten ervan,
teneinde de Nederlandse burgers, belangenverenigingen of bestuursorganen te informeren.
Een dergelijke verplichting is van belang, omdat de in artikel 2 bedoelde projecten
en producten van het Kennisnetwerk SPV van groot belang worden geacht voor de Nederlandse
samenleving.
Het tweede lid maakt het mogelijk bij de beschikking tot subsidieverlening aanvullende
verplichtingen te stellen.
Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden
is in het derde lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat de subsidieontvangers
zorg dragen voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door de Minister
gesubsidieerde niet-economische activiteiten moeten worden onderscheiden van de overige
activiteiten van SWOV en CROW.
Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo
is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële)
administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling
van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de
ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden
dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.
De verplichting in artikel 10, derde lid, onderdeel c, van de onderhavige regeling
strekt ertoe dat met subsidiegeld geen indirecte staatssteun wordt verleend aan derden.
Zo zal inschakeling van derden marktconform moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door
het houden van aanbestedingen door SWOV en CROW. Dan kan staatssteun op het niveau
van derden worden voorkomen.
Het niet voldoen aan de subsidieverplichtingen kan leiden tot het intrekken of ten
nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening alsmede tot een
lagere subsidievaststelling (artikelen 4:48 en 4:46 van de Awb).
Artikel 11
Het eerste lid van dit artikel voorziet in de verplichting voor subsidieontvangers
om samen te werken. In het belang van een goede en effectieve besteding van overheidsgeld
moet worden voorkomen dat projecten van SWOV en CROW overlap bevatten met elkaar en
dat daardoor overheidsgeld niet op de meest efficiënte wijze wordt gebruikt. Op grond
van het tweede lid dient periodiek (jaarlijks) te worden gerapporteerd over de samenwerking.
Het ligt in de rede dit te doen in het activiteitenverslag.
Artikel 12
Ter afronding van het subsidieproces dient de subsidieontvanger een aanvraag in tot
subsidievaststelling. De subsidieontvanger dient deze aanvraag bij de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat in. Het tweede lid noemt de bescheiden die moeten worden
bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag en het financieel verslag.
Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel
4:75, eerste lid, van de Awb). De overige te overleggen gegevens strekken ertoe de
verantwoording van de subsidiegelden inzichtelijker te maken en de controle daarop
te vergemakkelijken.
Onderdeel e van het tweede lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole.
Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens
uitstrekt tot de vraag of de subsidieontvanger zich heeft gehouden aan verplichtingen
die in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt
in onderdeel egebruikgemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien
uit de Awb, maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.
Artikel 13
In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie
vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig
de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidievaststelling kan echter
op een lager bedrag worden gesteld in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46,
tweede en derde lid, van de Awb. Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie
is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger
niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het
niet onverwijld melden van inkomsten afkomstig van derden op gesubsidieerde projecten
of producten alsmede het niet onverwijld melden van vertragingen van projecten of
producten).
Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de gemaakte kosten voor projecten
en producten. Worden deze voor een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager
vastgesteld.
Artikel 14
In dit artikel wordt het vormen van een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72
van de Awb geregeld. Subsidiegelden die na uitvoering van de subsidiabele activiteiten
niet besteed zijn, worden toegevoegd aan de egalisatiereserve. Na afloop van het jaar
waarvoor de subsidie is verstrekt, blijkt bij de afrekening of er een overschot dan
wel een tekort is. De egalisatiereserve maakt het mogelijk om een overschot te bewaren
teneinde een tekort in latere jaren op te vangen. Zolang er gesubsidieerd wordt, kan
de egalisatiereserve in het daaropvolgende jaar worden ingezet als de subsidie tekortschiet.
Aldus vindt geen overcompensatie plaats.
Reden voor het vormen van een egalisatiereserve is dat een deel van de werkzaamheden
van het Kennisnetwerk SPV bestaat uit kennisontwikkeling en ‘learning by doing’. De
inschatting is dat dit type werkzaamheden gebaat is bij enige flexibiliteit rond de
jaargrens. Dit kan worden gerealiseerd door te werken met een egalisatiereserve.
Artikel 15
Dit artikel wijst de directeur en medewerkers van de Auditdienst Rijk van het Ministerie
van Financiën als toezichthouder aan. Ook kunnen bij besluit van de Minister anderen
als toezichthouder worden aangewezen. In afdeling 5.2 van de Awb (artikelen 5:11 tot
en met 5:20) zijn bevoegdheden opgenomen waarover de toezichthouder beschikt, met
name de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen
van zakelijke gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken. De subsidieontvanger
dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb en artikel 7, derde lid, van
de Kaderwet subsidies I en M aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die
deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder
maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de
vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13 van de Awb).
Artikel 16
Het evaluatieverslag betreft de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte
subsidie. Het verslag wordt mede toegezonden aan de Staten-Generaal.
Artikel 17
Het subsidieplafond van SWOV is voor de jaren 2020, 2022 en 2024 met een bedrag van
€ 60.000,– verhoogd. Abusievelijk is bij de vaststelling van de regeling geen rekening
gehouden met een tweejaarlijks grootschalig kennisdelingsevenement op het gebied van
verkeersveiligheid. Met deze verhoging wordt deze omissie hersteld.
Artikel 18
De regeling heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020, omdat de subsidie
mede op het boekjaar 2020 betrekking heeft. Overeenkomstig artikel 4.10, tweede lid,
van de Comptabiliteitswet 2016 is een horizonbepaling van vijf jaar opgenomen.
Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt
weliswaar per 1 januari 2025, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds
verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo zal de subsidie die in 2024
is verleend voor 2025, blijven vallen onder de werking van de onderhavige regeling.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga