Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 8 april 2020, nr. IENW/BSK-2020/33095, houdende vaststelling van de subsidieverstrekking aan de organisaties van het Kennisnetwerk SPV 2020–2024 (Tijdelijke subsidieregeling Kennisnetwerk SPV 2020–2024)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 4:58, 4:59, eerste lid, en 4:72, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onderdelen a, d en f, 4, eerste en tweede lid, en 5 aanhef en onderdelen a tot en met f, h, k, en l, van de Kaderwet subsidies I en M en de artikelen 2 en 4 van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

activiteitenplan:

activiteitenplan als bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht;

Kennisnetwerk SPV:

samenwerkingsverband van kennisorganisaties op het gebied van de risicogestuurde aanpak van verkeersveiligheid in het kader van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030;

kosten derden:

op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de krachtens deze regeling subsidiabele projecten en producten worden gemaakt;

Minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

product:

(deel)resultaat dat voortkomt uit een project;

project:

samenhangend geheel van activiteiten;

subsidieontvanger:

elk lid van het Kennisnetwerk SPV;

xls file:

het format zoals opgenomen in de bijlage.

Artikel 2. Doel van de subsidie

  • 1. De Minister kan op aanvraag per boekjaar gedurende de jaren 2020 tot en met 2024 een subsidie verstrekken aan de subsidieontvanger voor het uitvoeren van projecten en producten, opgenomen in het activiteitenplan, in het kader van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030, welke projecten en producten zijn gericht op:

    • a. het ontwikkelen, borgen en verspreiden van kennis over de risicogestuurde aanpak van verkeersveiligheid op basis van wetenschappelijke kennis en expertise;

    • b. het stimuleren van overheden tot het werken aan verkeersveiligheid volgens een risicogestuurde aanpak door het effectief delen van kennis, informatie, data en ervaringen daarover, zowel inhoudelijk als procesmatig, om risico’s op het gebied van verkeersveiligheid te verkleinen.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor zover:

    • a. voor een project of product als bedoeld in het eerste lid, een subsidie is of wordt verstrekt op grond van een andere subsidieregeling of door een ander bestuursorgaan dan wel andere van derden verkregen inkomsten die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen; of

    • b. de projecten en producten zijn te kwalificeren als economische activiteiten.

Artikel 3. Toepassing Algemene wet bestuursrecht

Afdeling 4.2.8. Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 4. Subsidieplafond, wijze van verdelen en subsidiabele kosten

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt in totaal € 740.000,– per boekjaar.

  • 2. Het subsidieplafond wordt evenredig over de ingediende aanvragen verdeeld.

  • 3. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de werkelijke kosten voor de uitvoering van de subsidiabele projecten en producten, inclusief de kosten derden.

  • 4. Vóór indiening van een subsidieaanvraag, in het boekjaar 2020 gemaakte kosten kunnen in aanmerking worden genomen als subsidiabele kosten.

Artikel 5. Concept van een activiteitenplan

  • 1. Uiterlijk op 15 september van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zenden de subsidieontvangers aan de Minister een concept van het gezamenlijke activiteitenplan voor het Kennisnetwerk SPV. Op basis van het concept vindt overleg plaats tussen de Minister en de subsidieontvangers over de mate waarin de voorgenomen projecten en producten bijdragen aan de doelen, bedoeld in artikel 2.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt er geen concept van het activiteitenplan voorafgaand aan de subsidieaanvraag voor het boekjaar 2020 ingediend.

Artikel 6. Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend uiterlijk op 1 november van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een aanvraag tot subsidieverlening voor het boekjaar 2020 ingediend binnen twee maanden na inwerkingtreding van deze regeling.

  • 3. Onverminderd artikel 4:65 van de Algemene wet bestuursrecht gaat een aanvraag vergezeld van:

    • a. het activiteitenplan, dat in elk geval een overzicht biedt van de projecten en producten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b. de begroting, bedoeld in artikel 4:63 van de Algemene wet bestuursrecht, die tevens de onderbouwing van het uurtarief, het geraamde aantal uren per product, de geraamde kosten derden per product en de liquiditeitsprognose voor het subsidiejaar bevat;

    • c. het geraamde tijdstip waarop de subsidieontvanger gehouden is de projecten en producten te hebben afgerond; en

    • d. de ingevulde ramingen in de xls file.

Artikel 7. Beschikking tot subsidieverlening

  • 1. De Minister geeft de beschikking tot subsidieverlening af binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. In de beschikking worden vermeld:

    • a. de te subsidiëren projecten en producten;

    • b. het tijdstip waarop de subsidieontvanger gehouden is de projecten en producten te hebben afgerond; en

    • c. de inhoud van het controleprotocol.

  • 3. Voor zover de subsidie wordt verleend ten laste van de nog niet door de Staten-Generaal aangenomen rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Waterstaat, wordt in de beschikking tevens vermeld dat de subsidieverlening plaatsvindt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 8. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel:

  • a. in het activiteitenplan onvoldoende rekening is gehouden met de door de Minister over een concept van het activiteitenplan als bedoeld in artikel 5, eerste lid, gemaakte opmerkingen;

  • b. de aanvraag niet voldoet aan artikel 6;

  • c. er in voorgaande boekjaren ten aanzien van de subsidieverlening of subsidievaststelling toepassing is gegeven aan artikel 4:48, 4:49 of 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht; of

  • d. projecten qua aanbod geheel of gedeeltelijk overlap vertonen met die van een andere subsidieontvanger.

Artikel 9. Voorschotverlening

  • 1. De Minister kan een voorschot verlenen. De beschikking waarbij een voorschot wordt verleend wordt ambtshalve gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening gegeven.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd per kwartaal op basis van een bij de aanvraag tot subsidieverlening verstrekt overzicht van de liquiditeitsprognose waarin de liquiditeitsbehoefte per kalenderkwartaal wordt aangegeven.

Artikel 10. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:68, 4:69 en 4:70 van de Algemene wet bestuursrecht gelden de volgende verplichtingen voor de subsidieontvanger:

    • a. het afronden van de uitvoering van de projecten en producten waarvoor subsidie is verleend uiterlijk op het tijdstip dat daarvoor is bepaald in de beschikking tot subsidieverlening;

    • b. het onverwijld doen van een schriftelijke mededeling aan de Minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en doelmatige aanwending daarvan, zoals financiering van projecten en producten vanuit andere bronnen en over- en onderschrijdingen van meer dan 10% van het geraamde subsidiebedrag van een project, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen;

    • c. het onverwijld doen van een schriftelijke mededeling aan de Minister zodra aannemelijk is dat een gesubsidieerd project of product niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht of opgeleverd of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

    • d. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de Minister of door de Algemene Rekenkamer en het desverlangd verstrekken van alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;

    • e. het de Minister vooraf schriftelijk op de hoogte stellen in geval bekendheid wordt gegeven aan gesubsidieerde projecten, producten of standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter;

    • f. het verlenen van medewerking binnen een door de Minister te stellen termijn aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen in welke mate de subsidieontvanger bij het uitvoeren van een gesubsidieerd project een toegevoegde waarde heeft geleverd aan de doelen, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • g. het aan eenieder ter beschikking stellen van onderzoeksresultaten van een gesubsidieerd project of product onverwijld na afronding van het desbetreffende project of product tegen ten hoogste een vergoeding van de verschaffingkosten; en

    • h. het in acht nemen van het controleprotocol.

  • 2. De Minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening:

    • a. verplichtingen opleggen met betrekking tot het geven van bekendheid aan de gesubsidieerde projecten en producten van de subsidieontvanger anders dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, alsmede aan de resultaten ervan;

    • b. verplichtingen opleggen met betrekking tot het zonder vergoeding verstrekken van de door de Minister benodigd geachte gerichte informatie uit gesubsidieerde projecten en producten van de subsidieontvanger aan de Minister of een door de Minister aangewezen derde;

    • c. verplichtingen opleggen met betrekking tot het verkrijgen van andere financiële middelen, of

    • d. andere verplichtingen opleggen die de Minister noodzakelijk acht ter verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat:

    • a. een gescheiden administratie van kosten en baten wordt gevoerd voor de gesubsidieerde projecten en producten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds;

    • b. een onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt uitgevoerd en dat dit onderzoek geschiedt met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in het controleprotocol, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel c;

    • c. geen indirecte staatssteun wordt verleend aan ondernemingen door middel van de subsidie.

Artikel 11. Samenwerking subsidieontvangers

  • 1. De subsidieontvangers werken ten behoeve van de uitvoering van de gesubsidieerde projecten samen.

  • 2. De subsidieontvangers rapporteren jaarlijks over de samenwerking in het activiteitenverslag, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel a.

Artikel 12. Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag gaat in elk geval vergezeld van:

    • a. een activiteitenverslag dat tevens voldoet aan artikel 4:80 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin tevens de stand van de projecten en producten inzichtelijk wordt gemaakt;

    • b. een financieel verslag dat tevens voldoet aan 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • c. de ingevulde realisaties in de xls file;

    • d. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en

    • e. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:79, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 13. Beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. De Minister stelt de subsidie vast binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De Minister kan de subsidie ambtshalve vaststellen indien de subsidieontvanger niet tijdig de aanvraag tot vaststelling heeft ingediend.

Artikel 14. Egalisatiereserve

  • 1. De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 20% van het subsidiebedrag voor het betreffende boekjaar en ten minste € 0,–.

  • 3. De egalisatiereserve wordt uitsluitend aangewend voor kosten die direct samenhangen met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie in dat boekjaar is verleend en die niet kunnen worden bekostigd uit de subsidie die is verleend ten behoeve van dat boekjaar.

Artikel 15. Toezicht

Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidieverstrekking verbonden verplichtingen zijn belast de directeur en medewerkers van de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën en andere bij besluit van de Minister aangewezen personen.

Artikel 16. Evaluatie

Uiterlijk 1 januari 2025 publiceert de Minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze subsidieregeling en zendt hij het verslag tevens aan beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 17. Wijziging Subsidieregeling SWOV, TeamAlert en Veilig Verkeer Nederland 2019

Artikel 4, eerste lid, van de Subsidieregeling SWOV, TeamAlert en Veilig Verkeer Nederland 2019 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a, onder 1º komt te luiden:

  • 1°. voor SWOV: € 4.043.550,30;

2. Onderdeel c, onder 1º komt te luiden:

  • 1°. voor SWOV: € 4.163.953,10;

3. Onderdeel e, onder 1º komt te luiden:

  • 1°. voor SWOV: € 4.287.995,09;.

Artikel 18. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling Kennisnetwerk SPV 2020–2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding voor en doel van de subsidie

Om een nieuwe impuls te geven aan de verkeersveiligheid in Nederland is op 5 december 2018 is het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (hierna: SPV) aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2018-2019, 29 398, nr. 639). Het SPV kent een ambitie van nul slachtoffers in 2050 en bevat een gezamenlijke strategische visie van alle overheden op de aanpak van het verkeersveiligheidsbeleid.

Met het SPV wordt ingezet op een risicogestuurde aanpak van verkeersveiligheid. Deze aanpak is nog volop in ontwikkeling. Risicogestuurd beleid helpt beleidsmakers te bepalen waar verkeersongevallen kunnen gaan plaatsvinden en daar proactief maatregelen te treffen. Door in het beleidsmakingsproces te kijken naar de risico’s die tot ongevallen kunnen leiden, hoeven er zo geen onnodige slachtoffers te vallen.

Als onderdeel van het SPV is het Kennisnetwerk SPV in het leven geroepen, op dit moment bestaande uit de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (hierna: SWOV) en het Centrum voor Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW). Het is niet uitgesloten dat het netwerk wordt uitgebreid. Doel van het Kennisnetwerk SPV is de kennis en ervaringen met deze risicogestuurde aanpak te verdiepen en te verspreiden ten behoeve van de verkeersveiligheid. Deze regeling strekt ertoe subsidiegelden te kunnen verstrekken aan het Kennisnetwerk SPV voor het uitvoeren van bepaalde projecten en producten om overheden te faciliteren en stimuleren bij het gebruik van de risicogestuurde aanpak uit het SPV.

De risicogestuurde aanpak is gericht op een proactieve aanpak van risico’s in het verkeerssysteem. Er wordt dus niet alleen achteraf naar ongevallen en slachtoffers gekeken. Uitgangspunt is dat Rijk, gemeenten, vervoersregio’s, provincies, waterschappen en maatschappelijke partijen samenwerken om de nieuwe risicogestuurde aanpak van verkeersveiligheid verder te ontwikkelen. Hiervoor is het nodig dat de kennis, informatie, data, expertise, ervaringen en ‘best practices’ van alle partijen, zowel ten aanzien van inhoud als van processen, worden ontsloten, ontwikkeld, geborgd en verspreid. Dit is deels een proces van ‘learning by doing’. Om die reden wordt er de komende jaren naar gestreefd dat het merendeel van de overheden risicogestuurd gaat werken om op die manier de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit gebeurt in de vorm van een activiteitenplan (als bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) met uitvoering van projecten die resulteren in producten.

Hiertoe kunnen de SWOV en CROW samenwerken in het Kennisnetwerk SPV. In de statuten van SWOV staat dat de stichting ten doel heeft door middel van wetenschappelijk onderzoek en kennisverspreiding bij te dragen aan de bevordering van de verkeersveiligheid in de ruimste zin.

CROW is een onafhankelijk instituut dat zich als kennisplatform onder meer richt op het ontwikkelen en beheren van richtlijnen, opleidingen en praktische tools voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en (openbaar) vervoer. Op het gebied van verkeersveiligheid heeft CROW een cruciale rol gehad bij de implementatie van het Duurzaam Veilig concept (onder andere met een Infopunt en publicaties). SWOV is voor CROW een natuurlijke partner om de wisselwerking tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing op het vlak van verkeersveiligheid gestalte te geven.

2. Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, omdat SWOV en CROW voor wat betreft de gesubsidieerde projecten en producten geen economische activiteiten in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen en diensten op de markt) verrichten. Het gaat om activiteiten die zonder onafhankelijke organisaties als SWOV en CROW ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat om de kosteloze bundeling en deling van kennis en ervaringen met decentrale overheden, zodat ze de risicogestuurde aanpak van de SPV op uniforme manier zich eigen kunnen maken en verder ontwikkelen. De kennis die in het netwerk wordt geproduceerd is voor eenieder toegankelijk en kan worden gebruikt om economische activiteiten te ontplooien. Artikel 10, derde lid, onderdeel a, van de regeling schrijft een gescheiden boekhouding voor. Om te vermijden dat met overheidsgeld indirect staatssteun wordt verleend aan derden, is in artikel 10, derde lid, onderdeel c, een bepaling daartoe opgenomen.

3. Voorafgaand overleg over het concept van het activiteitenplan

De activiteiten worden uitgevoerd conform een activiteitenplan dat projecten bevat die in producten resulteren. Om aan de voorkant van inzicht te kunnen wisselen over de activiteiten die het Kennisnetwerk SPV gaat verrichten, wordt voor de definitieve aanvraag van een subsidie een concept van het activiteitenplan toegestuurd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als subsidieverlener. Beoogd wordt dat de organisaties op deze wijze ten aanzien van de keuze van de te subsidiëren projecten en producten tijdig rekening kunnen houden met de beleidsdoelen van de Minister. Voorts is het doel van dit overleg dat al in een vroegtijdig stadium getoetst kan worden of het beoogde activiteitenplan in voldoende mate rekening houdt met het SPV. Er wordt daartoe in elk geval jaarlijks overleg gevoerd met de organisaties over het concept van een activiteitenplan. Zo nodig vindt opnieuw overleg plaats over een aangepast concept. Dit overlegproces is erop gericht de Minister sturingsmogelijkheden te geven zodat beleidsdoelstellingen ook daadwerkelijk worden meegenomen. Bijkomend voordeel is dat de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening aldus geen inhoudelijke verrassingen oplevert en de beslissing over de verlening van de subsidie kan worden genomen, binnen de termijn van dertien weken.

4. Administratieve lasten en risicoanalyse

De totale administratieve lasten voor de momenteel twee betrokken organisaties zijn geschat op circa 4,5% van het subsidiebedrag per jaar.

Deze lasten bestaan uit de kosten voor het opstellen van de stukken voor de aanvraag, voortgangsdocumenten, de aanvraag tot vaststelling en de evaluatie van de regeling.

Voor burgers zijn er geen administratieve lasten.

Tevens is de subsidieregeling getoetst aan de uitkomsten van de algemene risicoanalyses en analyses met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik die ingevolge de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking verplicht zijn (aanwijzing 20). In deze analyses is gekeken naar organisatorische, juridische, financiële, politieke en bestuurlijke aspecten.

5. Internetconsultatie

Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat hier sprake is van een ministeriële regeling die geen significante verandering brengt in rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen noch grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 29279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29362, nr. 224) is de internetconsultatie daarom achterwege gebleven.

6. Vaste verandermomenten

Er is gekozen voor een inwerkingtreding op de dag na publicatie in de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten voor inwerkingtreding van ministeriële regelingen en invoeringstermijnen. Dit is wenselijk, omdat het voor de continuïteit van de werkzaamheden van het Kennisnetwerk SPV en daarmee de verbetering van de verkeersveiligheid van belang is dat de subsidie op korte termijn kan worden aangevraagd en verleend. Aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen worden hiermee voorkomen. Gebruik wordt gemaakt van de uitzondering op grond van aanwijzing 4.17, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Kosten derden. Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook directe kosten voor inhuur van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele projecten en producten, alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten en producten geleverde goederen en diensten zoals drukwerk. Ook dergelijke kosten – in de begripsbepaling geduid als kosten derden – dat wil zeggen kosten die aan derden door de subsidieontvangers zijn verschuldigd in verband met werkzaamheden ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten, zijn subsidiabel.

Artikel 2

SWOV en CROW kunnen jaarlijks op basis van deze subsidieregeling subsidie aanvragen bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor de in artikel 2, eerste lid, genoemde doelen. Niet elk project en product van SWOV en CROW komt op grond van dit artikel voor subsidie in aanmerking; het betreft slechts projecten en producten op het terrein van verkeersveiligheid conform de risicogestuurde aanpak zoals beschreven in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 en die gericht zijn op de doelen genoemd in artikel 2, eerste lid.

Het tweede lid bevat een anticumulatiebepaling (onderdeel a). Indien de in de aanvraag genoemde projecten en producten (reeds) op grond van een andere subsidieregeling of -beschikking of door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking op grond van deze regeling voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van CROW of SWOV afkomstig van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten en producten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde projecten en producten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100% financiering.

In onderdeel b is nog een verdere beperking aan de subsidieverstrekking opgenomen. Voor subsidiëring komen louter in aanmerking niet-economische activiteiten. Aangenomen mag worden dat voor economische activiteiten een marktconforme vergoeding in rekening wordt gebracht, en de overheid niet in de markt interfereert.

Artikel 3

Onderhavige subsidieregeling betreft per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. De hoofdstukken 3 tot en met 11 van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn niet van toepassing op deze soort subsidies, conform artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van dit Kaderbesluit.

Afdeling 4.2.8 van de van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) regelt de procedure van aanvragen, verlenen, verantwoorden en vaststellen van de subsidie en wordt in dit artikel van toepassing verklaard op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt.

Artikel 4

In dit artikel wordt het subsidieplafond per boekjaar vastgesteld. Dit is het bedrag dat maximaal aan subsidie per boekjaar voor alle aanvragers gezamenlijk wordt verstrekt.

Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68, van de Awb).

Het derde lid bepaalt dat de subsidieverstrekking geschiedt op basis van de werkelijke kosten. De anticumulatiebepaling van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, wordt hierbij betrokken. Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering worden gebracht op de uiteindelijke subsidie, evenals andere eigen inkomsten.

Een deel van de subsidiabele kosten is al vanaf begin 2020 gemaakt. In het vierde lid wordt voorzien dat deze kosten voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 5

Dit artikel betreft de verplichting tot het aanleveren van een concept van het activiteitenplan (zie ook paragraaf 3 van deze toelichting). Op basis van het concept van het activiteitenplan wordt overleg gevoerd, waardoor het mogelijk wordt voor de Minister om vooraf aan te geven welke projecten en producten in het licht van artikel 2 wenselijk en kansrijk zijn met het oog op het in aanmerking komen voor subsidiëring en de vormgeving van de aanvraag. Op grond van artikel 8, aanhef en onderdeel a, kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien in het activiteitenplan onvoldoende rekening is gehouden met de door hem over een concept van het activiteitenplan als bedoeld in artikel 5, eerste lid, gemaakte opmerkingen.

In het tweede lid is een uitzondering gemaakt voor het boekjaar 2020 in verband met de datum in 2020 waarop deze subsidieregeling is vastgesteld.

Artikel 6

De beschikking tot subsidieverlening wordt afgegeven op aanvraag. De aanvraag wordt uiterlijk 1 november van het voorafgaande jaar ingediend. Voor het boekjaar 2020 is, gelet op de datum waarop deze subsidieregeling is vastgesteld, bepaald dat de aanvraag binnen twee maanden na de inwerkingtreding van de regeling moet worden ingediend.

Artikel 6, derde lid, bepaalt welke bescheiden dienen te worden bijgevoegd alsmede de inhoud ervan.

Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten en producten. Ook andere inkomsten afkomstig van derden die zonder tegenprestatie zijn verkregen en kosten met betrekking tot economische activiteiten moeten worden gemeld, zodat ze kunnen worden afgetrokken van het uiteindelijke subsidiebedrag dat voor verstrekking in aanmerking komt (artikel 2, derde lid).

Het activiteitenplan is het geheel van alle projecten en producten van het Kennisnetwerk SPV waar subsidie voor wordt verstrekt. De subsidie wordt zoals eerder aangegeven louter voor niet-economische activiteiten verstrekt.

Artikel 7

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het tijdstip waarop de projecten en producten moeten zijn afgerond. Uiteraard zal ingeval van doorlopende projecten dit als zodanig worden aangegeven.

Het derde lid van artikel 7 maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen als bedoeld in artikel 4:34 van de Awb. Op grond van dit voorbehoud kan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn worden ingetrokken of ten nadele van SWOV of CROW worden verlaagd (artikel 4:50 van de Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en Waterstaat) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan.

Artikel 8

In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond van het eerste lid, onderdelen a en b, van dat artikel is van belang: er is gegronde reden dat de projecten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, of dat aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In zo’n geval kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Dit betekent dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien SWOV of CROW de verplichtingen uit de Awb of op grond van deze regeling niet nakomt.

Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 8 van deze subsidieregeling een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk subsidievaststelling is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is één van deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.

Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond (artikel 4:25, tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag (met andere woorden: welk project of product) wordt geweigerd, beoordeelt de Minister.

De aanvraag zal worden afgewezen voor zover die niet past bij de doelen van deze subsidieregeling, genoemd in artikel 2, eerste lid.

Artikel 9

In dit artikel is gebruikgemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen.

SWOV en CROW hebben de plicht bij de aanvraag tot subsidieverlening een helder inzicht in het verloop van de liquiditeit per kalenderkwartaal te geven.

Voorschotten worden ambtshalve verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting is dus niet nodig. SWOV en CROW zijn verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Het bevoorschottingsregime en de hoogte van de voorschotten kunnen indien nodig worden aangepast door een wijziging van de verleningsbeschikking. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag van de subsidie (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan SWOV en CROW.

Artikel 10

Het eerste lid van dit artikel bevat de verplichtingen die in elk geval gelden voor de subsidieontvangers zoals het tijdig afronden van projecten en producten, het onverwijld melden van (tussentijdse) financiering van projecten of producten door derden en over- en onderschrijdingen van het geraamde subsidiebedrag van een project van meer dan 10%. De in onderdeel c genoemde meldingsplicht is nodig, omdat op grond van de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen bij projecten waarvan de uitvoering korter dan twaalf maanden in beslag neemt.

De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd dat bij de subsidieverlening in elk geval behoefte bestaat aan het vooraf schriftelijk geïnformeerd worden over bekendmaking van projecten, producten en standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter. Dit is geregeld in het eerste lid, onderdeel e.

De in onderdeel f opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting (artikel 4:24 van de Awb). De medewerking van SWOV en CROW bij de totstandkoming van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal onder meer worden gekeken naar eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb dient het evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd. In onderdeel g is de verplichting opgenomen tot het aan eenieder ter beschikking stellen van de resultaten van de gesubsidieerde projecten en producten of de resultaten ervan, teneinde de Nederlandse burgers, belangenverenigingen of bestuursorganen te informeren. Een dergelijke verplichting is van belang, omdat de in artikel 2 bedoelde projecten en producten van het Kennisnetwerk SPV van groot belang worden geacht voor de Nederlandse samenleving.

Het tweede lid maakt het mogelijk bij de beschikking tot subsidieverlening aanvullende verplichtingen te stellen.

Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het derde lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat de subsidieontvangers zorg dragen voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door de Minister gesubsidieerde niet-economische activiteiten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van SWOV en CROW.

Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële) administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.

De verplichting in artikel 10, derde lid, onderdeel c, van de onderhavige regeling strekt ertoe dat met subsidiegeld geen indirecte staatssteun wordt verleend aan derden. Zo zal inschakeling van derden marktconform moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het houden van aanbestedingen door SWOV en CROW. Dan kan staatssteun op het niveau van derden worden voorkomen.

Het niet voldoen aan de subsidieverplichtingen kan leiden tot het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening alsmede tot een lagere subsidievaststelling (artikelen 4:48 en 4:46 van de Awb).

Artikel 11

Het eerste lid van dit artikel voorziet in de verplichting voor subsidieontvangers om samen te werken. In het belang van een goede en effectieve besteding van overheidsgeld moet worden voorkomen dat projecten van SWOV en CROW overlap bevatten met elkaar en dat daardoor overheidsgeld niet op de meest efficiënte wijze wordt gebruikt. Op grond van het tweede lid dient periodiek (jaarlijks) te worden gerapporteerd over de samenwerking. Het ligt in de rede dit te doen in het activiteitenverslag.

Artikel 12

Ter afronding van het subsidieproces dient de subsidieontvanger een aanvraag in tot subsidievaststelling. De subsidieontvanger dient deze aanvraag bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in. Het tweede lid noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag en het financieel verslag.

Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel 4:75, eerste lid, van de Awb). De overige te overleggen gegevens strekken ertoe de verantwoording van de subsidiegelden inzichtelijker te maken en de controle daarop te vergemakkelijken.

Onderdeel e van het tweede lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole. Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens uitstrekt tot de vraag of de subsidieontvanger zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt in onderdeel egebruikgemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb, maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.

Artikel 13

In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidievaststelling kan echter op een lager bedrag worden gesteld in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede en derde lid, van de Awb. Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het niet onverwijld melden van inkomsten afkomstig van derden op gesubsidieerde projecten of producten alsmede het niet onverwijld melden van vertragingen van projecten of producten).

Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de gemaakte kosten voor projecten en producten. Worden deze voor een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager vastgesteld.

Artikel 14

In dit artikel wordt het vormen van een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb geregeld. Subsidiegelden die na uitvoering van de subsidiabele activiteiten niet besteed zijn, worden toegevoegd aan de egalisatiereserve. Na afloop van het jaar waarvoor de subsidie is verstrekt, blijkt bij de afrekening of er een overschot dan wel een tekort is. De egalisatiereserve maakt het mogelijk om een overschot te bewaren teneinde een tekort in latere jaren op te vangen. Zolang er gesubsidieerd wordt, kan de egalisatiereserve in het daaropvolgende jaar worden ingezet als de subsidie tekortschiet. Aldus vindt geen overcompensatie plaats.

Reden voor het vormen van een egalisatiereserve is dat een deel van de werkzaamheden van het Kennisnetwerk SPV bestaat uit kennisontwikkeling en ‘learning by doing’. De inschatting is dat dit type werkzaamheden gebaat is bij enige flexibiliteit rond de jaargrens. Dit kan worden gerealiseerd door te werken met een egalisatiereserve.

Artikel 15

Dit artikel wijst de directeur en medewerkers van de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën als toezichthouder aan. Ook kunnen bij besluit van de Minister anderen als toezichthouder worden aangewezen. In afdeling 5.2 van de Awb (artikelen 5:11 tot en met 5:20) zijn bevoegdheden opgenomen waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken. De subsidieontvanger dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb en artikel 7, derde lid, van de Kaderwet subsidies I en M aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13 van de Awb).

Artikel 16

Het evaluatieverslag betreft de doeltreffendheid en de effecten van de verstrekte subsidie. Het verslag wordt mede toegezonden aan de Staten-Generaal.

Artikel 17

Het subsidieplafond van SWOV is voor de jaren 2020, 2022 en 2024 met een bedrag van € 60.000,– verhoogd. Abusievelijk is bij de vaststelling van de regeling geen rekening gehouden met een tweejaarlijks grootschalig kennisdelingsevenement op het gebied van verkeersveiligheid. Met deze verhoging wordt deze omissie hersteld.

Artikel 18

De regeling heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020, omdat de subsidie mede op het boekjaar 2020 betrekking heeft. Overeenkomstig artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is een horizonbepaling van vijf jaar opgenomen.

Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt weliswaar per 1 januari 2025, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo zal de subsidie die in 2024 is verleend voor 2025, blijven vallen onder de werking van de onderhavige regeling.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven