Regeling van 17 april 2020, nr. 2020-0000196081, tot instelling van de Evaluatiecommissie Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Regeling instelling Evaluatiecommissie Wiv 2017)

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Defensie, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges en artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluiten:

Artikel 1

Er is een Evaluatiecommissie Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Evaluatiecommissie Wiv 2017), hierna te noemen de commissie.

Artikel 2

  • 1. De commissie heeft tot taak de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 te evalueren en naar aanleiding daarvan aan ons een rapport uit te brengen.

  • 2. De commissie dient in haar evaluatieonderzoek in ieder geval aandacht te besteden aan de volgende vragen:

    • a. heeft de wet datgene gebracht wat de wetgever daarmee voor ogen had (realisatie van de doelstellingen van de wet);

    • b. is de wet in de praktijk een werkbaar instrument gebleken voor de taakuitvoering van de diensten;

    • c. welke knel- en aandachtspunten zijn in de toepassingspraktijk van de wet te onderkennen.

  • 3. Bijzondere aandacht dient voorts te worden geschonken aan de volgende aspecten:

    • a. het integrale stelsel van toezicht, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan:

      • i. inrichting, functie en positie van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB), een en ander tegen de achtergrond van het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid;

      • ii. positionering van de klachtbehandeling bij de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) en de effectiviteit daarvan mede vanuit het burgerperspectief;

      • iii. de rechtseenheidsvoorziening TIB - CTIVD;

      • iv. de benoemingsprocedure voor de leden van TIB en CTIVD.

    • b. de bevoegdheden van de diensten tot gegevensverwerking en de daarvoor geldende waarborgen, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan:

      • i. de toepassing en inpasbaarheid van nieuwe technieken binnen de wettelijk geregelde bevoegdheden (techniekonafhankelijkheid);

      • ii. de toepassing van het gerichtheidscriterium bij bijzondere bevoegdheden;

      • iii. het datareductiestelsel en de bewaartermijnen;

      • iv. de duidelijkheid van in de wet gehanteerde terminologie.

    • c. de bevoegdheden en waarborgen met betrekking tot internationale samenwerking van de diensten (zowel op vlak van gegevensverstrekking als ondersteuning).

Artikel 3

  • 1. De commissie bestaat uit ten minste zes en ten hoogste zeven leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. Als voorzitter van de commissie wordt benoemd: mevrouw drs. R.V.M. Jones-Bos.

  • 3. De overige leden worden bij ministerieel besluit benoemd.

Artikel 4

  • 1. De voorzitter en de leden van de commissie, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen een vaste vergoeding per maand.

  • 2. De voorzitter ontvangt voor de duur van het onderzoek een vaste vergoeding, gebaseerd op een arbeidsduurfactor van 40% en salarisschaal 18 trede 10, zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst bij de Staat werkzaam zijn.

  • 3. De overige leden ontvangen voor de duur van het onderzoek een vaste vergoeding, gebaseerd op een arbeidsduurfactor van 20% en salarisschaal 18, trede 10, zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.

Artikel 5

Indien de commissie ter ondersteuning van haar onderzoek externe deskundigen inschakelt, blijft die ondersteuning beperkt tot werkzaamheden, waarbij de kennisneming van staatsgeheim gerubriceerde informatie is uitgesloten.

Artikel 6

  • 1. De commissie brengt voor een door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Defensie, na overleg met de voorzitter van de commissie, gezamenlijk te bepalen datum, aan ons een rapport uit. Van de datum wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 2. Het rapport bevat in ieder geval:

    • a. de uitwerking van de onderzoeksvragen;

    • b. de verantwoording van de gehanteerde onderzoeksmethoden en de gebruikte informatie;

    • c. de beschrijving en analyse van de bevindingen van het onderzoek;

    • d. de conclusies die uit het onderzoek worden getrokken;

    • e. eventuele (gemotiveerde) voorstellen voor wetswijzigingen.

  • 3. Na het uitbrengen van het rapport is de commissie opgeheven.

Artikel 7

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na de beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Bescheiden die zijn verkregen van een andere instantie dan de Algemene inlichtingen- en Veiligheidsdienst worden, onder aantekening van welke bescheiden het betreft, geretourneerd aan die instantie.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 mei 2020 en vervalt een maand na de datum, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling instelling Evaluatiecommissie Wiv 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

TOELICHTING

Op 1 mei 2018 is de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) volledig in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002), die sinds 29 mei 2002 het wettelijk kader vormde voor de activiteiten van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Deze wet is in 2013 door de Evaluatiecommissie Wiv 2002 (Commissie Dessens) geëvalueerd en in december 2013 heeft de commissie haar evaluatierapport uitgebracht.1 Dit rapport en het daarover uitgebrachte kabinetsstandpunt hebben geleid tot een wetstraject met als eindresultaat de Wiv 2017. Evenals de Wiv 2002 biedt de Wiv 2017 een vrijwel uitputtende regeling voor de activiteiten van de AIVD en de MIVD.

In het regeerakkoord van het Kabinet-Rutte III – Vertrouwen in de toekomst – is afgesproken dat de nieuwe wet uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Ter zake wordt het volgende opgemerkt: ‘Er is een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Informatie-uitwisseling beperkt zich tot partnerdiensten, tenzij de minister toestemming geeft voor uitwisseling met niet-partnerdiensten. Van het willekeurig en massaal verzamelen van gegevens van burgers in Nederland of het buitenland (‘sleepnet’) kan, mag en zal geen sprake zijn. Daarom zal het kabinet bij de uitvoering strikt de hand houden aan de extra waarborgen in deze wet. De evaluatie, waarbij aan dit punt bijzonder belang zal worden toegekend, wordt vervroegd uitgevoerd door een onafhankelijke commissie en zal in ieder geval niet later beginnen dan twee jaar na inwerkingtreding. Indien de evaluatie hiertoe aanleiding geeft, zal het kabinet voorstellen additionele waarborgen in de wet op te nemen en het toezicht hierop te versterken.’

Ter uitvoering van deze afspraak voorziet onderhavig besluit in de instelling van een onafhankelijke evaluatiecommissie op grond van artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges (hierna: kaderwet). Een onafhankelijke commissie is wenselijk, aangezien het van belang is dat de verschillende aan de orde zijnde kwesties op een onbevooroordeelde manier worden onderzocht. Daarbij speelt tevens een rol dat – zoals de praktijk tot op heden laat zien – er verschillende partijen bij de toepassing van de wet zijn betrokken, met hun eigen belangen en waarbij soms sprake is van divergerende opvattingen over de interpretatie van de wet. De commissie bestaat uit ten minste zes en ten hoogste zeven leden, waaronder de voorzitter. De commissie wordt zodanig samengesteld dat de commissie als geheel deskundigheid en affiniteit bezit met betrekking tot wetsevaluatie, operationele kennis van de werkzaamheden van inlichtingen- en veiligheidsdiensten (civiel en militair, waaronder operaties), gegevensverwerking (vgl. Big Data, GDA, techniek e.d.) en mensenrechten (m.n. privacy- en dataprotectierecht).

Als voorzitter van de commissie wordt mevrouw R.V.M. Jones-Bos benoemd. De overige leden zullen bij afzonderlijk ministerieel besluit worden benoemd, zodra het naar hen ingestelde veiligheidsonderzoek is afgerond en zij een verklaring van geen bezwaar hebben ontvangen. De functie van voorzitter en lid van de commissie alsmede lid van het secretariaat zijn namelijk in verband met het feit dat men in het kader van het onderzoek kennis zal nemen van staatsgeheim gerubriceerde gegevens als vertrouwensfunctie aangewezen.

De voorzitter en de overige leden van de evaluatiecommissie krijgen een vaste vergoeding per maand voor hun werkzaamheden met inachtneming van hetgeen bij en krachtens de Wet vergoedingen adviescolleges en commissie is bepaald. Een vaste vergoeding is hier aangewezen, aangezien de werkzaamheden van de voorzitter en leden van de commissie niet beperkt zijn tot enkele vergaderingen. Artikel 4 van de regeling voorziet daarin.

De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een ambtelijk secretariaat onder leiding van een secretaris. Voor de werkzaamheden voor de commissie zijn de secretaris en de overige medewerkers van het secretariaat voor de duur van het onderzoek uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de commissie (artikel 15 Kaderwet adviescolleges).

De taak van de commissie is omschreven in artikel 2 van de regeling. De commissie heeft tot taak de wet te evalueren en naar aanleiding daarvan een rapport uit te brengen. Het betreft hier een wetsevaluatie en derhalve geen evaluatie van het functioneren van de diensten. Voor dit laatste voorziet artikel 167, tweede lid, van de wet in een opdracht aan de voor de diensten verantwoordelijke ministers om vijf jaar na inwerkingtreding van de wet daarover een verslag aan de Staten-Generaal uit te brengen. In de brief aan de Tweede Kamer van 12 november 2019 (Kamerstukken II 2019/2020, 34 588, nr. 84) zijn de in ieder geval te onderzoeken kwesties meer in detail beschreven. Deze kwesties moeten worden geacht te zijn begrepen in de meer algemeen geformuleerde onderzoeksvragen van artikel 2.

Voor een goede uitoefening van de aan de commissie opgedragen taak is het van belang dat zij de beschikking kan krijgen over alle relevante, waaronder staatsgeheime, gegevens. Tevens moet zij toegang (kunnen) krijgen tot personen die voor haar onderzoek relevante informatie kunnen verstrekken. In het ten behoeve van het onderzoek opgesteld informatieprotocol verplichten de betrokken ministers zich tot alle medewerking op dit vlak. In het protocol worden voorts onder meer eisen geformuleerd waar het gaat om de omgang met staatsgeheime gegevens door de commissie. Voorts wordt een beveiligde werkomgeving aan de commissie ter beschikking gesteld, waartoe uitsluitend de commissie en de leden van het ambtelijk secretariaat toegang hebben. De commissie heeft op grond van artikel 19, tweede lid, van de kaderwet de mogelijkheid zich te doen laten bijstaan door externe deskundigen, zij het dat de inschakeling beperkt blijft tot werkzaamheden, waarbij de kennisneming van staatsgeheime informatie is uitgesloten (artikel 5).

Het eindrapport van de commissie, dat integraal openbaar zal zijn en geen geheim onderdeel zal bevatten, dient voor een door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Defensie, na overleg met de voorzitter, gezamenlijk te bepalen datum aan de ministers te worden aangeboden. Voor deze constructie is thans gekozen, omdat – hoewel de commissie gewoon per 1 mei wordt ingesteld – nog onduidelijk is of ze haar werkzaamheden in de periode daarna als gevolg van de maatregelen die zijn getroffen in het kader van de bestrijding van het coronavirus ten volle kan ontplooien of dat die aan beperkingen onderhevig zijn. Afhankelijk van die ontwikkelingen kan op enig moment een datum voor het opleveren van het rapport worden vastgesteld. In artikel 6 van de regeling is nader bepaald waaraan het rapport aandacht dient te besteden. Aan de commissie komt de bevoegdheid toe om eventueel (gemotiveerde) voorstellen tot wijziging van de Wiv 2017 in haar rapport op te nemen. Na het uitbrengen van haar rapport is de commissie van rechtswege opgeheven.

In artikel 7 van de regeling is ten slotte een voorziening opgenomen waar het gaat om de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Evaluatie Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Naar een nieuwe balans tussen bevoegdheden en waarborgen.

Naar boven