Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 april 2020, nr. WJZ/20007206, houdende beleidsregel inzake de wijziging van de vergunning windenergie op zee voor de kavel V Hollandse Kust (noord)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 17, vierde lid van de Wet windenergie op zee en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

aanvraag:

aanvraag om wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 17, vierde lid, van de Wet windenergie op zee;

minister:

minister van Economische Zaken en Klimaat;

regeling:

Regeling vergunningverlening windenergie op zee kavel V Hollandse Kust (noord);

wet:

Wet windenergie op zee.

Artikel 2

Deze beleidsregel is van toepassing op de wijziging op aanvraag van een vergunning die overeenkomstig artikel 22 van de wet is verleend voor kavel V, als bedoeld in artikel 1 van de regeling.

Artikel 3

  • 1. Een aanvraag gaat vergezeld van een toelichting die inzichtelijk maakt wat de invloed van de beoogde wijziging van de vergunning is op:

    • a. de locatie van de productie-installatie;

    • b. het nominale vermogen van de productie-installatie;

    • c. de mate waarin wordt voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d of f, van de wet;

    • d. de uitvoerbaarheid van het plan;

    • e. de technische haalbaarheid van het plan;

    • f. de financiële haalbaarheid van het plan;

    • g. de economische haalbaarheid van het plan; of

    • h. de data van ingebruikname van 95% van het windpark en van het gehele windpark.

  • 2. Een aanvraag gaat vergezeld van een windenergie-opbrengstberekening op basis van de beoogde wijziging van de vergunning voor zover deze wijziging betrekking heeft of mede betrekking heeft op:

    • a. het aantal turbines dat deel uitmaakt van de productie-installatie;

    • b. de positionering van de turbines;

    • c. de ashoogte van de turbines; of

    • d. het type turbine.

Artikel 4

De minister wijzigt de vergunning indien de wijziging van de vergunning leidt tot de realisatie of exploitatie van een windpark:

  • a. waarvoor in het geval van een vergunningsaanvraag een vergunning zou kunnen worden verleend bij de procedure, bedoeld in artikel 22 van de wet;

  • b. waarvan een vergunningsaanvraag bij de rangschikking een gelijke of hogere waardering in punten zou hebben opgeleverd bij de toepassing van het rangschikkingscriterium, bedoeld in artikel 24, tweede lid, onderdeel b;

  • c. waarvan een vergunningsaanvraag bij de rangschikking een gelijke of hogere waardering in punten zou hebben opgeleverd bij de toepassing van onderdeel 1 van het rangschikkingscriterium, bedoeld in artikel 24, tweede lid, onderdeel d, alsmede een gelijke of hogere waardering in punten zou hebben opgeleverd bij de toepassing van het onderdeel 2 van hetzelfde rangschikkingscriterium; en

  • d. waarvan een vergunningsaanvraag bij de rangschikking een gelijke of hogere waardering in punten zou hebben opgeleverd bij de toepassing van het totaal van de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de regeling.

Artikel 5

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel wijziging van de vergunning windenergie op zee voor kavel V Hollandse Kust (noord).

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 1 april 2020

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

De Wet windenergie op zee (hierna: de wet) biedt het integrale kader om windenergieprojecten in de Noordzee te realiseren. Op grond van de wet worden kavels aangewezen waar windparken gebouwd mogen worden. Voor een dergelijk kavel wordt een exclusieve vergunning verleend aan een potentiële exploitant van een windpark. Aanvragen voor een vergunning voor het kavel V van het windenergiegebied Hollandse Kust (noord) kunnen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister) worden ingediend.

Op grond van artikel 17, vierde lid, van de wet heeft de minister de bevoegdheid om op aanvraag van de vergunninghouder een vergunning te wijzigen. Onderhavige beleidsregel geeft aan onder welke voorwaarden de minister over gaat tot een wijziging van de vergunning op aanvraag van de vergunninghouder.

Op grond van artikel 3 van de beleidsregel moet een aanvraag volledig worden ingediend, zodat de minister in staat wordt gesteld om een inhoudelijk oordeel over de aanvraag tot wijziging van de vergunning te vellen. Dit betekent dat in de aanvraag wordt toegelicht wat de gevolgen zijn van de beoogde wijziging voor onder meer de locatie, het vermogen en de haalbaarheid van het windpark. Als de wijziging betrekking heeft op de turbines zal tevens een nieuwe windenergie-opbrengstberekening meegestuurd moeten worden.

Op grond van artikel 4 van de beleidsregel wijzigt de minister de vergunning enkel indien de kwaliteit van het windpark door de beoogde wijziging van de vergunning niet verminderd wordt. De vergunningen voor de kavels zijn verstrekt op basis van een kwalitatieve rangschikking. Bij de beoordeling van de aanvraag tot wijziging van de vergunning zal derhalve worden bekeken of de beoogde wijziging zou leiden tot een windpark dat bij een rangschikking van de vergunningsaanvraag in punten ten minste gelijk wordt gewaardeerd op de zes rangschikkingscriteria.

Voor een drietal onderdelen van de rangschikking is het echter onwenselijk dat een wijziging op die onderdelen, elk afzonderlijk, zou leiden tot een lagere score op die onderdelen. Een vertraging van de realisatie van het windpark is ongewenst. Daarom wordt uitstel van de datum waarop de vergunninghouder instemt met de voorwaarden van de netbeheerder (TenneT) voor aansluiting aan het net op zee slechts toegestaan, voor zover de weging in punten ten aanzien van het daarop betrekking hebbende rangschikkingscriterium niet leidt tot een lagere score. Een vermindering van de totale elektriciteitsproductie is ook ongewenst. Daarom wordt een wijziging van het rangschikkingscriterium van onderdeel d, onderdeel 1, slechts toegestaan indien de weging in punten niet leidt tot een lagere score ten aanzien van het desbetreffende onderdeel van het rangschikkingscriterium. Daarnaast is ook het niet of van mindere kwaliteit uitvoeren van de ingediende demonstraties van innovatie ongewenst. Daarom wordt een wijziging van het rangschikkingscriterium onderdeel d, onderdeel 2, slechts toegestaan indien de weging in punten niet leidt tot een lagere score ten aanzien van dat onderdeel van het rangschikkingscriterium.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven