TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Op 2 april 2020 is de Tijdelijke Noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
(hierna: de regeling) in werking getreden.1 Het is wenselijk gebleken om de regeling op enkele punten te wijzigen of te verduidelijken.
Deze regeling ziet hierop.
2. Aanpassing in verband met berekening hoogte subsidie in geval van verzoek om toestemming
voor bedrijfseconomisch ontslag
In de regeling was geregeld dat het loon van werknemers voor wie een ontslagaanvraag
was ingediend, na verhoging met 50% in mindering werd gebracht op de loonsom van januari
2020 (of, als daar geen loongegevens over beschikbaar zijn, november 2019). Dit had
echter als onbedoeld effect dat de verhoging met 50% gedeeltelijk, geheel, of méér
dan geheel teniet wordt gedaan, afhankelijk van de hoogte van het omzetverlies.
Het probleem en de oplossing worden aan de hand van enkele voorbeelden toegelicht.
Voorbeeld 1: regeling zonder aanpassing
Werkgever A heeft een omzetverlies van 50%. De werkgever krijgt dus over 50% van zijn
loonsom een subsidie van 90%. Hij had in januari een loonsom van € 1.000.000. Dat
leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 1.000.000 x 3 x
1,3 x 0,9) = € 1.755.000 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van
80%: € 1.404.000.
|
|
Stel dat de loonsom van werkgever A over de periode maart tot en met mei met € 600.000
is verlaagd. Dat komt in deze regeling overeen met (€ 600.000 x 1,3) = € 780.000 aan
loonkosten. Dat heeft, vermenigvuldigd met het subsidiepercentage van 90%, tot een
bedrag van (€ 780.000 x 0,9) = € 702.000 aan subsidie geleid. Daarom wordt de subsidie
verlaagd met € 702.000. Het uiteindelijke subsidiebedrag is dus (€ 1.755.000 – € 702.000)
= € 1.053.000. (Dit is conform het eerste voorbeeld in de artikelsgewijze toelichting
bij artikel 7, tweede lid, zoals dat luidde voor de onderhavige wijziging.)
|
|
Werkgever B is identiek aan werkgever A, maar vraagt in april 2020 voor een aantal
werknemers ontslag wegens bedrijfseconomische redenen aan. Deze werknemers verdienen
gezamenlijk € 200.000 per maand. Dit bedrag werd, in de oorspronkelijke regeling,
verhoogd met 50% en vervolgens in mindering gebracht op de loonsom van januari. De
loonsom, die de basis vormt voor de subsidie, wordt daarmee verlaagd naar (€ 1.000.000
– € 200.000 x 1,5) = € 700.000. Het eindelijke subsidiebedrag wordt daarmee (0,5 x
€ 700.000 x 3 x 1,3 x 0,9) = € 1.228.500.
|
De subsidievermindering bij werkgever A is zoals beoogd. Voor elke euro minder loonkosten,
krijgt de werkgever 90 cent minder subsidie; er vindt dus geen correctie plaats voor
het omzetverlies. Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met X% omzetverlies
ook voor diezelfde X% van zijn loonsom subsidie nodig heeft. Anders gezegd: als omzet
en loonsom met hetzelfde percentage dalen, zal de werkgever de overgebleven loonsom
moeten betalen met de overgebleven omzet en dient er geen recht op subsidie te bestaan.
Een correctie voor omzetverlies zou tot moeilijk uitlegbare situaties leiden: een
werkgever met 50% omzetverlies, zou zijn loonsom met 60% kunnen verminderen en voor
de overgebleven loonsom alsnog (50% x 90%) = 45% subsidie kunnen krijgen.
Deze wijze van subsidievermindering sluit ook aan bij de oproep van het kabinet om,
indien mogelijk, werknemers met een flexibel contract door te betalen. Bij die oproep
past een wijze van subsidievaststelling die het aantrekkelijk maakt voor werkgevers
om deze werknemers door te betalen en dat wordt door bovenstaande verrekeningswijze
het beste bereikt.
Het kabinet erkent, zoals eerder toegelicht,2 dat bovenstaande berekeningswijze niet in alle gevallen tot de door de werkgever
gewenste uitkomst zal leiden. Januari zou bijvoorbeeld een maand met een relatief
hoge loonsom kunnen zijn ten opzichte van de rest van het jaar; in dat geval loopt
de werkgever een groter risico op vermindering van de subsidie. Helaas laten de noodzakelijke
eenvoud en robuustheid van de regeling niet toe dat daarop maatwerk wordt geleverd.
De wijze van subsidievermindering bij werkgever B, zoals weergegeven in bovenstaand
voorbeeld, is echter niet zoals beoogd. Abusievelijk wordt op de subsidievermindering
vanwege de ontslagaanvraag wel een correctie voor omzetverlies toegepast. De subsidieverlaging
is dus minder sterk dan bij werkgever A, terwijl deze juist sterker had moeten zijn.
Dat is in strijd met het uitgangspunt dat een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische
omstandigheden extra consequenties dient te hebben voor de subsidiehoogte, bovenop
de verlaging die plaatsvindt bij reguliere verlagingen van de loonsom. De onderhavige
wijziging van de regeling herstelt dit. De uitwerking daarvan is als volgt.
Voorbeeld 2: aangepaste regeling
Werkgever A en B zijn identiek aan de werkgevers in het bovenstaande voorbeeld.
|
|
Werkgever A krijgt, na afrekening, nog steeds een subsidie van € 1.053.000.
|
|
Werkgever B vraagt wederom in april 2020 voor een aantal werknemers ontslag wegens
bedrijfseconomische redenen aan. Deze werknemers verdienden in januari gezamenlijk
€ 200.000. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met 1,5, vervolgens met 3 aangezien de
subsidie betrekking heeft op drie maanden, en vervolgens met de gebruikelijke factoren
1,3 en 0,9. De subsidie wordt dus verlaagd met (€ 200.000 x 1,5 x 3 x 1,3 x 0,9) =
€ 1.053.000. Het uiteindelijke subsidiebedrag wordt daarmee (€ 1.755.000 - € 1.053.000)
= € 702.000.
|
De uitkomsten in het tweede voorbeeld zijn zoals ze zijn beoogd. De lonen over januari
van de werknemers voor wie ontslag wegens bedrijfseconomische redenen is aangevraagd,
worden vermeerderd met 50% om tot uitdrukking te brengen dat de werkgever zijn commitment
heeft geschonden om zulke ontslagaanvragen niet in te dienen. Vervolgens wordt dit
bedrag vermenigvuldigd met 3 – de subsidie heeft immers betrekking op drie maanden
– en vermeerderd met de reguliere opslag voor werkgeverslasten van 30% en de factor
0,9 voor het percentage van subsidieverlening. Dat geheel wordt op de subsidie in
mindering gebracht.
Voorbeeld 3: aangepaste regeling
Werkgever C is identiek aan werkgever B – hij vraagt bedrijfseconomisch ontslag aan
voor werknemers die in januari gezamenlijk € 200.000 verdienden – en verlaagt daarnaast
zijn loonsom met € 100.000 door flexibele werknemers minder in te zetten. Ten eerste
wordt de subsidie, net als bij werkgever B, verlaagd met € 1.053.000 vanwege de ontslagaanvragen.
Ten tweede wordt de subsidie met (€ 100.000 x 1,3 x 0,9) = € 117.000 verlaagd vanwege
de lagere loonsom. Het uiteindelijke subsidiebedrag wordt daarmee (€ 1.755.000 – € 1.053.000
– € 117.000) = € 585.000.
|
Het loon van januari 2020 (of, indien er geen gegevens beschikbaar zijn, november
2019) wordt voor de betreffende werknemers op dezelfde wijze berekend als de loonsom
voor de definitieve subsidie. De correcties voor aangiftetijdvakken van vier weken,
vakantiegeld, uitkeringen, en maximering worden dus op dezelfde wijze toegepast. De
keuze om uit te gaan van het loon van januari 2020 beperkt de mogelijkheden voor strategisch
gedrag door werkgevers. UWV hanteert hier namelijk de peildatum van 15 maart 2020;
loonaangiften of correctieberichten die na die datum zijn ingediend, worden op grond
van artikel 10, vijfde lid, niet meegenomen.
Om redactionele redenen is deze correctie niet toegepast op de constante C, genoemd
in het tweede lid, maar geregeld in een apart artikellid. Daarnaast verdient het opmerking
dat de subsidie op nihil wordt gesteld, indien uit artikel 7 een negatief bedrag voortvloeit.
Tot slot wordt met betrekking tot de toetsing van ontslagaanvragen door UWV ter verduidelijking
nog het volgende opgemerkt. Zoals in de toelichting, waar hierboven naar verwezen
is, is gemeld neemt UWV ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen wel in behandeling.
Bij dergelijke ontslagaanvragen geldt het reguliere toetsingskader voor ontslag, zoals
neergelegd in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Ontslagregeling. Dat betekent
onder meer dat de werkgever aannemelijk moet maken dat het ontslag noodzakelijk is
als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen
voor een doelmatige bedrijfsvoering en dat er geen voor de hand liggende andere oplossingen
zijn. Voor ontslagaanvragen die zijn ingediend op of na de datum van inwerkingtreding
van de regeling (2 april 2020) geldt dat de werkgever aannemelijk zal moeten maken
dat de NOW-subsidie in zijn geval geen voor de hand liggende andere oplossing is.
Er moet, zoals altijd geldt, wel ruimte zijn voor de werkgever om dergelijke beslissingen
te kunnen nemen. Bij de toetsing van die beslissing betracht UWV dus terughoudendheid.
Er is sprake van een zogenoemde marginale toets. Voor ontslagaanvragen die zijn ingediend
voor 2 april 2020 zal UWV bij de toetsing van de ontslagaanvraag geen rekening houden
met de regeling, aangezien pas vanaf die datum volledige duidelijkheid bestond over
de invulling van de voorwaarden die aan de regeling zouden worden verbonden. Wel geldt
dat ontslagaanvragen die zijn ingediend van 18 maart tot en met 1 april 2020 en niet
of niet tijdig zijn ingetrokken, gevolgen hebben voor de hoogte van de subsidie.
3. Werkgevers met buitenlands rekeningnummer
Het is mogelijk dat het rekeningnummer van de werkgever dat gekoppeld is aan het loonheffingennummer,
een buitenlands rekeningnummer is. Omdat het om uitvoeringstechnische redenen voor
UWV niet mogelijk is een subsidieaanvraag te behandelen waarin een buitenlandse bankrekeningnummer
is opgegeven, wordt geregeld dat werkgevers met een buitenlands rekeningnummer binnen
vier weken een Nederlands rekeningnummer kunnen doorgeven. De subsidie zal vervolgens
betaald worden op dit Nederlandse rekeningnummer.
4. Verlenging van de termijn voor de vaststelling van de subsidie
Artikel 14, vierde lid, van de regeling bepaalde dat – na een verzoek om vaststelling
van de subsidieaanvrager – de subsidie binnen een termijn van 22 weken wordt vastgesteld.
Deze termijn wordt verruimd naar 52 weken. Door een termijn van 52 weken aan te houden
bestaat voldoende tijd om een goede controle te verrichten van de verzoeken om vaststelling
en de daarbij aangeleverde gegevens. Om enerzijds een zo spoedig mogelijke afhandeling
van de aanvragen mogelijk te maken en anderzijds misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel
mogelijk te voorkomen zullen risicogerichte controles worden ingericht. Voor de meeste
werkgevers zal gelden dat de hoogte van de vast te stellen subsidie goed is vast te
stellen op basis van de aan te leveren stukken bij het verzoek tot vaststelling. De
vaststelling zal dan zoveel als mogelijk in de eerste 22 weken plaatsvinden. In een
aantal gevallen zullen aanvullende controlewerkzaamheden nodig zijn om het verzoek
tot vaststelling te beoordelen.
Artikelsgewijs
Onderdeel A
Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen
deel van de toelichting.
Onderdeel B
Het is mogelijk dat het rekeningnummer van de werkgever dat gekoppeld is aan het loonheffingennummer,
een buitenlands rekeningnummer is. Omdat het om uitvoeringstechnische redenen voor
UWV niet mogelijk is een subsidieaanvraag te behandelen waarin een buitenlandse bankrekeningnummer
is opgegeven, wordt geregeld dat werkgevers met een buitenlands rekeningnummer binnen
vier weken een Nederlands rekeningnummer kunnen doorgeven. De subsidie zal vervolgens
betaald worden op dit Nederlandse rekeningnummer. Om het bovenstaande te regelen,
is een achtste lid toegevoegd aan artikel 8.
Onderdeel C
In artikel 13, onderdeel b, is abusievelijk opgenomen dat de verplichting om geen
verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel
669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gedurende het
tijdvak waarover subsidie is verleend geldt na 18 maart 2020. Deze verplichting geldt
echter na 17 maart 2020. Dat is immers de dag waarop bekend is gemaakt dat deze verplichting
zou gelden voor de werkgever aan wie subsidie op grond van de NOW is verleend.3
Onderdeel D
Voor een toelichting op onderdeel D wordt verwezen naar paragraaf 3 van het algemeen
deel van deze toelichting.
Onderdeel E
In dit onderdeel worden enkele onjuiste verwijzingen hersteld.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees