Besloten Busvervoer

Fonds Scholing en Ordening 2020/2021

Verbindendverklaring cao-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 mei 2020 tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van Stichting Fonds Scholing en Ordening namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partij ter ener zijde: Busvervoer Nederland;

Partijen ter andere zijde: FNV en CNV Vakmensen.nl.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV en V is bepaald:

Collectieve arbeidsovereenkomst Fonds Scholing en Ordening voor het besloten busvervoer

Artikel 1 Werkingssfeer

  • 1. Deze overeenkomst is van toepassing op:

    De werkgevers en de werknemers van elke in Nederland gevestigde onderneming, die busvervoer verricht in de zin van de Wet Personenvervoer (Staatsblad 2000, 314).

  • 2. Deze overeenkomst is echter niet van toepassing op werkgevers en werknemers in de zin van het voorgaande lid voor zover op die werkgevers de collectieve arbeidsovereenkomst Openbaar Vervoer van toepassing is, hetzij krachtens die CAO of de algemeen verbindendverklaring van bepalingen daarvan hetzij krachtens nawerking van die CAO, doch slechts indien in de betrokken arbeidsvoorwaarden het salaris en de salarisberekening met inbegrip van de vakantietoeslag voor de chauffeurs die besloten busvervoer verrichten, zodanig is geregeld dat het niveau ervan overeenkomt met de desbetreffende regelingen in de CAO Besloten Busvervoer.

Artikel 2 Stichting F.S.O.

Er is een Stichting Fonds Scholing & Ordening voor het Besloten Busvervoer, afgekort F.S.O., welke is opgericht door partijen bij deze cao en waarvan de statuten en het reglement aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken.

Artikel 3 Verplichtingen werkgever

  • 1. De werkgever is aan de Stichting Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer een jaarlijkse bijdrage van 0,66% van het loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, derhalve zonder toepassing van een franchise, verschuldigd.

  • 2. Vaststelling van de bijdragen geschiedt op basis van de bepalingen van de relevante wetgeving zoals deze gelden ten tijde van het tot stand komen van deze collectieve arbeidsovereenkomst. Worden die bepalingen gewijzigd, dan wordt op verzoek van de meeste gerede partij bij deze collectieve arbeidsovereenkomst bezien of er aanleiding is deze bepalingen te wijzigen en zo ja in welke zin.

  • 3. Een en ander geldt ook, voor zover op het loon geen premie wordt ingehouden. Is het loon in zijn geheel niet premieplichtig, bij voorbeeld omdat werknemers ouder dan de AOW-gerechtigde leeftijd zijn, dan wordt te hunnen aanzien de fictie gehanteerd dat hun loon wel premieplichtig is.

  • 4. De in lid 1 neergelegde verplichting betreft mede bij de werkgever door tussenkomst van een derde zoals een uitzendbureau, tewerkgestelde arbeidskrachten en ter beschikking gestelde personen. In dat geval bedraagt de premie 0,66% van de door de werkgever voor die ingeleende arbeidskracht betaalde vergoeding.

Artikel 4 Vaststelling en betaling bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens artikel 3 verschuldigde bijdrage vast te stellen.

  • 2. De werkgever is verplicht de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage te voldoen binnen 4 weken na dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting.

  • 3. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De Stichting is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

    De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 119 en 120 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, dat geldt op de datum waarop de rente door het fonds wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden vastgesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 50,–.

  • 4. De Stichting is bevoegd om, in afwachting van de vaststelling van het premieplichtig loon over een kalenderjaar, periodieke voorschotten in rekening te brengen. De periodieke voorschotten berusten in dat geval op een schatting van wat de werkgever naar verwachting over de betrokken periode aan de Stichting verschuldigd is. Aan de Stichting betaalde voorschotten worden bij de vaststelling van de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage verrekend. Is sprake van een saldo ten gunste van de werkgever, dan voldoet de Stichting dat saldo zo spoedig mogelijk.

Artikel 5 Inhoudingplicht, inning en administratie en kosten gerechtelijke invordering

De werkgever houdt bij elke loonbetaling 0,22% van het premieplichtige loon, zoals bedoeld in artikel 3 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, in op het loon van de werknemer.

Artikel 6 Besteding ontvangen gelden

  • 1. De op grond van artikel 3 ter beschikking komende gelden worden aangewend ter (mede)financiering, dan wel subsidiëring van:

    • a. de kosten ter zake van:

      • 1. Het in stand houden van het FSO fonds;

      • 2. Het bijeenkomen van sociale partners van de sector besloten busvervoer waarin dispensatieverzoeken en vragen over de inhoud van de CAO voor het besloten busvervoer worden besproken en beantwoord;

      • 3. Gezamenlijke voorlichting ter zake van arbeidsvoorwaarden, te weten:

        • het nemen van maatregelen ter bevordering van de kennis van de arbeidsvoorwaarden onder de gebruikers van de arbeidsvoorwaarden;

        • het telefonisch en schriftelijk informatie verstrekken over de inhoud van de CAO voor het Besloten Busvervoer aan de hele bedrijfstak;

        • het verzorgen van algemene publiciteit aangaande de arbeidsvoorwaarden in het besloten busvervoer;

      • 4. Het beantwoorden van vragen inzake de interpretatie van de CAO voor het Besloten Busvervoer;

      • 5. Het (doen) verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van bij het CAO-overleg gemaakte afspraken, met het doel de belangen te dienen van alle werkgevers en werknemers in het besloten busvervoer;

      • 6. Het ontwikkelen en beheren van een functiewaarderingssysteem en het (doen) verrichten van onderzoek en publicatie op het gebied van functiewaardering.

    • b. de kosten ter zake van:

      De activiteiten op het gebied van opleidingen en arbeidsomstandigheden van werknemers, te weten:

      • 1. Het ontwikkelen, stimuleren en bevorderen van vakopleidingen en cursussen ten behoeve van de werknemers vallende onder de werkingssfeer van de CAO;

      • 2. Het verlenen van bijdragen aan werknemers- of werkgevers en/of opleidingsinstituten voor vakopleidingen en cursussen ten behoeve van werknemers vallende onder de werkingssfeer van de CAO;

      • 3. Het (doen) verrichten en publiceren van onderzoek ter bevordering van een goede vakbekwaamheid bij het personeel in de sector besloten busvervoer;

      • 4. het geven van voorlichting over een goede vakbekwaamheid in de sector besloten busvervoer;

      • 5. Het promoten van de beroepen van rijdend, niet-rijdend en technisch personeel in en buiten de bedrijfstak.

      • 6. Het geven van voorlichting over het terugdringen van ziekteverzuim en over het voldoen aan wettelijke verplichtingen ten aanzien van arbeidsomstandigheden en gezondheid;

      • 7. Het aanbieden van diensten gericht op het bevorderen van deveiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden;

      • 8. Het (doen) verrichten van onderzoek en publicatie gericht op het bevorderen van veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden;

      • 9. Het verder inhoud geven aan wettelijke bepalingen met betrekking tot de vijfjaarlijkse geneeskundige verklaringen genoemd in de Wet Personenvervoer en de medische keuring bij het verlengen van het rijbewijs;

      • 10. Het maken van risico-inventarisaties- en evaluatielijsten.

    • c. de werkzaamheden die tot doel hebben de naleving van de CAO besloten busvervoer en de CAO fonds scholing en ordening (beide CAO’s worden in dit artikel aangeduid als: CAO) te bevorderen, te weten:

      • 1. het houden van toezicht op de naleving van de CAO in samenhang met andere wettelijke bepalingen en in samenwerking met de daarvoor geëigende instanties;

      • 2. het geven van voorlichting en uitleg van de kernbepalingen van de CAO;

      • 3. het doen van onderzoek, gericht op verbeterde toepasbaarheid van de CAO;

      • 4. het verzamelen van feitelijke gegevens over de lonen op bedrijfstakniveau’s;

      • 5. het voor een ieder beschikbaar stellen van:

        • a. voorlichting en uitleg van de bepalingen van de CAO als bedoeld in lid 2;

        • b. de op grond van de leden 3 en 4 verkregen onderzoeksresultaten en gegevens.

        Het FSO zal de onder a en b genoemde informatie op het internet publiceren door middel van een eigen website.

      • 6. Het registreren van dienstverbanden van rijdend personeel van vervoerders in het besloten busvervoer;

      • 7. het geven van adveis aan de Arbeidsinspectie met betrekking tot de door werkgevers ingediende verzoeken aangaande tijdelijke arbeidstijdverkortingen;

      • 8. het doen van onderzoek, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van enquêtes, gericht op de naleving van de CAO in individuele bedrijven;

      • 9. het optreden in en buiten rechte, zo nodig ter verkrijging van maatregelen tegen hen die de bepalingen der CAO niet getrouw naleven;

      • 10. het behandelen van klachten, conform het door haar ingestelde klachtenreglement.

    • d. de kosten ter zake van:

      de werkzaamheden die tot doel hebben het imago van de arbeid in het besloten busvervoer te verbeteren, te weten;

      • 1. Het woord voeren, adviseren en begeleiden met betrekking tot de afhandeling van calamiteiten waarbij touringcarchauffeurs zijn betrokken;

      • 2. het ontwikkelen en verstrekken van instrumenten, als handleidingen, voorlichting(smateriaal) en hulpmiddelen, ter preventie van calamiteiten en ter verbetering van de veiligheid van werknemers tijdens de beroepsuitoefening;

      • 3. het doen van publicaties gericht op verbetering van de veiligheid en kwaliteit van de beroepen van rijdend, niet-rijdend en technisch personeel;

      • 4. het promoten van het beroep van touringcarchauffeur;

    • e. de ten laste van de werkgevers- en werknemersorganisaties komende kosten, ter zake van:

      • 1. vorming, scholing, opleiding en onderwijs. Het betreft de volgende activiteiten van de werknemers- en werkgeversorganisaties:

        • het verzorgen van voorlichting met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden en relevante sociale wetgeving aan werkgevers en werknemers in de bedrijfstak besloten busvervoer;

        • het bevorderen en implementeren van bedrijfstakopleidingen gericht op de employability van werknemers ter verbetering van de arbeidsmarktpositie;

        • het bevorderen en implementeren van opleidingen voor bedrijven met betrekking tot medezeggenschap en arbeidsverhoudingen op ondernemingsniveau ter verbetering van de bedrijfsvoering;

        • het bevorderen en implementeren van vakopleidingen met betrekking tot de internationale en nationale rijtijdenwetgeving ter verbetering van de naleving;

        • het (doen) verrichten en publiceren van onderzoek naar de arbeidsmarkt en arbeidsmarktontwikkelingen.

      • 2. het beoordelen van arbeidsreglementen;

      • 3. de ontwikkeling en instandhouding van activiteiten op het gebied van het bevorderen van de naleving van wet- en regelgeving en relevante ontwikkelingen met betrekking tot arbeidsrecht, sociale zekerheid en pensioenen.

  • 2. Alle voorgaande leden van dit artikel hebben nadrukkelijk betrekking op alle werknemers waarvoor geldt dat er premie in de zin van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgedragen.

Artikel 7 Geschillen

  • 1. Geschillen over de uitleg en toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen door partijen daarbij en door werkgevers en werknemers op wier dienstbetrekking deze collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, worden voorgelegd aan de geschillencommissie CAO Besloten Busvervoer.

  • 2. Op de behandeling van een geschil als bedoeld in lid 1 is het Reglement Geschillencommissie CAO Besloten Busvervoer (bijlage 1 bij deze CAO) van toepassing.

  • 3. Als Cao-partijen onderling met elkaar verschillen over uitleg en toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen zij ook besluiten deze ter arbitrage voor te leggen uitsluitend aan de voorzitter van de Geschillencommissie in plaats van voorlegging aan de (gehele) Geschillencommissie CAO Besloten Busvervoer. Een zaak die door partijen uitsluitend aan de voorzitter van de Geschillencommissie ter arbitrage wordt voorgelegd zal vervolgens niet meer worden voorgelegd aan de (gehele) Geschillencommissie CAO Besloten Busvervoer.

Artikel 8 Dispensatie

  • 1. Partijen bij deze CAO kunnen een werkgever die daarom verzoekt dispensatie verlenen van één of meerdere bepalingen uit deze CAO of de gehele CAO als:

    • a. de situatie (tijdelijk) zo afwijkend is van hetgeen in de bedrijfstak gebruikelijk is dat in redelijkheid niet van een werkgever kan worden gevergd dat de CAO (bepalingen) onverkort word(t)(en) toegepast of

    • b. de werkgever (of groep van werkgevers) die partij is bij een andere rechtsgeldige CAO en meent dat toepassing van (bepalingen van) de CAO FSO vanwege zwaarwegende argumenten redelijkerwijs niet van de werkgever (of groep van werkgevers) gevergd kan worden. Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als de specifieke bedrijfskenmerken van de werkgever (of groep van werkgevers) op essentiële punten verschillen van de ondernemingen die onder de CAO vallen.

  • 2. De voorwaarden verbonden aan een dispensatieverzoek zijn opgenomen in de bijlage 2 ‘Reglement dispensatieverzoek’ van deze CAO.

STATUTEN STICHTING FONDS SCHOLING EN ORDENING VOOR HET BESLOTEN BUSVERVOER

Artikel 1 Definities

CAO:

de collectieve arbeidsovereenkomst Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer;

Werkgever:

iedere werkgever bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst;

Werknemer:

iedere werknemer bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst

Stichting:

de Stichting Fonds Scholing & Ordening voor het Besloten Busvervoer

Artikel 2 Naam en duur

De Stichting is genaamd: ‘Stichting Fonds Scholing & Ordening voor het Besloten Busvervoer’.

Zij is gevestigd te ’s-Gravenhage.

De Stichting is voor onbepaalde tijd opgericht.

Artikel 3 Doel en besteding ontvangen gelden

  • 1. De stichting heeft ten doel: het financieren en subsidiëren en uitvoeren van activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in het besloten busvervoer. De Stichting tracht haar doel te bereiken door de op basis van artikel 3 van de CAO in rekening te brengen bijdragen te innen bij ondernemingen in het besloten busvervoer en deze met andere baten van de stichting aan te wenden ter (mede) financiering, dan wel subsidiëring van:

    • a. de kosten ter zake van:

      • 1. het in stand houden van het fonds;

      • 2. het bijeenkomen van sociale partners van de sector besloten busvervoer waarin dispensatieverzoeken en vragen over de inhoud van de CAO voor het besloten busvervoer worden besproken en beantwoord;

      • 3. gezamenlijke voorlichting ter zake van arbeidsvoorwaarden, te weten:

        • het nemen van maatregelen ter bevordering van de kennis van de arbeidsvoorwaarden onder de gebruikers van de arbeidsvoorwaarden;

        • het telefonisch en schriftelijk informatie verstrekken over de inhoud van de CAO voor het Besloten Busvervoer aan de hele bedrijfstak;

        • het verzorgen van algemene publiciteit aangaande de arbeidsvoorwaarden in het besloten busvervoer;

      • 4. het beantwoorden van vragen inzake de interpretatie van de CAO voor het Besloten Busvervoer;

      • 5. het (doen) verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van bij het CAO-overleg gemaakte afspraken, met het doel de belangen te dienen van alle werkgevers en werknemers in het besloten busvervoer;

      • 6. het ontwikkelen en beheren van een functiewaarderingssysteem en het (doen) verrichten van onderzoek en publicatie op het gebied van functiewaardering.

    • b. de kosten ter zake van:

      De activiteiten op het gebied van opleiding en arbeidsomstandigheden van werknemers, te weten:

      • 1. het ontwikkelen, stimuleren en bevorderen van vakopleidingen en cursussen ten behoeve van de werknemers vallende onder de werkingssfeer van de CAO;

      • 2. het verlenen van bijdragen aan werknemers- of werkgevers en/of opleidingsinstituten voor vakopleidingen en cursussen ten behoeve van werknemers vallende onder de werkingssfeer van de CAO;

      • 3. het (doen) verrichten en publiceren van onderzoek ter bevordering van een goede vakbekwaamheid bij het personeel in de sector besloten busvervoer;

      • 4. het geven van voorlichting over een goede vakbekwaamheid in de sector besloten busvervoer;

      • 5. het promoten van de beroepen van rijdend, niet-rijdend en technisch personeel in en buiten de bedrijfstak.

      • 6. het geven van voorlichting over het terugdringen van ziekteverzuim en over het voldoen aan wettelijke verplichtingen ten aanzien van arbeidsomstandigheden en gezondheid;

      • 7. het aanbieden van diensten gericht op het bevorderen van de veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden;

      • 8. het (doen) verrichten van onderzoek en publicatie gericht op het bevorderen van veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden;

      • 9. het verder inhoud geven aan wettelijke bepalingen met betrekking tot de vijfjaarlijkse geneeskundige verklaringen genoemd in de Wet Personenvervoer en de medische keuring bij het verlengen van het rijbewijs;

      • 10. het maken van risico-inventarisaties en evaluatielijsten.

    • c. de werkzaamheden die tot doel hebben de naleving van de CAO besloten busvervoer en de CAO fonds scholing en ordening (beide CAO’s worden in dit artikel aangeduid als: CAO) te bevorderen, te weten:

      • 1. het houden van toezicht op de naleving van de CAO in samenhang met andere wettelijke bepalingen en in samenwerking met de daarvoor geëigende instanties;

      • 2. het geven van voorlichting en uitleg van de kernbepalingen van de CAO;

      • 3. het doen van onderzoek, gericht op verbeterde toepasbaarheid van de CAO;

      • 4. het verzamelen van feitelijke gegevens over de lonen op bedrijfstakniveau’s;

      • 5. het voor een ieder beschikbaar stellen van:

        • a. voorlichting en uitleg van de bepalingen van de CAO als bedoeld in lid 2;

        • b. de op grond van de leden 3 en 4 verkregen onderzoeksresultaten en gegevens.

        Het FSO zal de onder a en b genoemde informatie op het internet publiceren door middel van een eigen website.

      • 6. Het registreren van dienstverbanden van rijdend personeel van vervoerders in het besloten busvervoer;

      • 7. het geven van adveis aan de Arbeidsinspectie met betrekking tot de door werkgevers ingediende verzoeken aangaande tijdelijke arbeidstijdverkortingen;

      • 8. het doen van onderzoek, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van enquêtes, gericht op de naleving van de CAO in individuele bedrijven;

      • 9. het optreden in en buiten rechte, zo nodig ter verkrijging van maatregelen tegen hen die de bepalingen der CAO niet getrouw naleven;

      • 10. het behandelen van klachten, conform het door haar ingestelde klachtenreglement.

    • d. de kosten ter zake van:

      de werkzaamheden die tot doel hebben het imago van de arbeid in het besloten busvervoer te verbeteren, te weten:

      • 1. het woord voeren, adviseren en begeleiden met betrekking tot de afhandeling van calamiteiten waarbij touringcarchauffeurs zijn betrokken;

      • 2. het ontwikkelen en verstrekken van instrumenten, als handleidingen, voorlichting(smateriaal) en hulpmiddelen, ter preventie van calamiteiten en ter verbetering van de veiligheid van werknemers tijdens de beroepsuitoefening;

      • 3. het doen van publicaties gericht op verbetering van de veiligheid en kwaliteit van de beroepen van rijdend, niet-rijdend en technisch personeel;

      • 4. het promoten van het beroep van touringcarchauffeur;

    • e. de ten laste van de werkgevers- en werknemersorganisaties komende kosten, ter zake van:

      • 1. vorming, scholing, opleiding en onderwijs. Het betreft de volgende activiteiten van de werknemers- en werkgeversorganisaties:

        • het verzorgen van voorlichting met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden en relevante sociale wetgeving aan werkgevers en werknemers in de bedrijfstak besloten busvervoer;

        • het bevorderen en implementeren van bedrijfstakopleidingen gericht op de employability van werknemers ter verbetering van de arbeidsmarktpositie;

        • het bevorderen en implementeren van opleidingen voor bedrijven met betrekking tot medezeggenschap en arbeidsverhoudingen op ondernemingsniveau ter verbetering van de bedrijfsvoering;

        • het bevorderen en implementeren van vakopleidingen met betrekking tot de internationale en nationale rijtijdenwetgeving ter verbetering van de naleving;

        • het (doen) verrichten en publiceren van onderzoek naar de arbeidsmarkt en arbeidsmarktontwikkelingen.

      • 2. het beoordelen van arbeidsreglementen;

      • 3. de ontwikkeling en instandhouding van activiteiten op het gebied van het bevorderen van de naleving van wet- en regelgeving en relevante ontwikkelingen met betrekking tot arbeidsrecht, sociale zekerheid en pensioenen.

Artikel 4 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit tien leden, waarvan vijf leden worden benoemd door de werkgeversorganisaties en vijf leden door de werknemersorganisaties.

  • 2. De bedoelde organisaties benoemen voor de door hen benoemde bestuursleden een plaatsvervangend lid dat zitting zal nemen in het bestuur bij ontstentenis van één van de zittende bestuursleden.

  • 3. De leden en plaatsvervangende leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van twee jaar en zijn terstond herbenoembaar.

  • 4. In tussentijdse vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien, met inachtneming van het in lid 1 van dit artikel bepaalde.

  • 5. Een bestuurslid en een plaatsvervangend bestuurslid kan te allen tijde door de organisatie(s) die hem benoemde(n) worden vervangen.

    Een bestuurslid of plaatsvervangend bestuurslid, dat is benoemd in een tussentijdse vacature, treedt af op de datum waarop degene die hij vervangt zou zijn afgetreden.

  • 6. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris

  • 7.

    • a. De functies van voorzitter en plaatsvervangend secretaris worden in de even jaren vervuld door een werknemerslid en in de oneven jaren door een werkgeverslid;

    • b. De functies van secretaris en plaatsvervangend voorzitter worden in de even jaren vervuld door een werkgeverslid en in de oneven jaren door een werknemerslid.

  • 8. De Stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris gezamenlijk. Bij verhindering van de voorzitter respectievelijk de secretaris treedt voor hem in de plaats de plaatsvervangend voorzitter respectievelijk de plaatsvervangend secretaris.

Artikel 5 Dagelijks bestuur

Er is een dagelijks bestuur, bestaande uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris.

Artikel 6 Bevoegdheden bestuur en dagelijks bestuur

  • 1. Het bestuur is belast met het besturen van de zaken van de Stichting en het beheer van haar vermogen; het bestuur is bevoegd om met inachtneming van het in deze statuten bepaalde over het vermogen van de Stichting te beschikken.

  • 2. Het bestuur is bevoegd tot het verrichten van alle rechtshandelingen, daaronder met name begrepen de handelingen bedoeld in artikel 2:291 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Het dagelijks bestuur is belast met het uitvoeren van besluiten en met hetgeen hem door het bestuur is opgedragen.

  • 4. Het administratief en geldelijk beheer van de Stichting alsmede het secretariaat, worden onder verantwoordelijkheid van het bestuur gevoerd door de administrateur. De administrateur woont de vergaderingen van het bestuur bij, doch heeft daarin slechts een adviserende stem.

Artikel 7 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert tenminste één maal per jaar.

  • 2. Een vergadering van het bestuur wordt gehouden in alle gevallen waarin de voorzitter zulks nodig acht, dan wel op schriftelijk verzoek van tenminste drie bestuursleden. Dit verzoek dient per aangetekend schrijven aan de secretaris te worden gericht.

  • 3. Een vergadering, uitgeschreven op verzoek van de overige bestuursleden, zal binnen veertien dagen na ontvangst van het verzoek door de secretaris belegd moeten worden.

Artikel 8 Besluitvorming in bestuur en dagelijks bestuur

  • 1. Het bestuur kan geen geldige besluiten nemen indien niet tenminste twee van de door de werkgeversorganisaties aangewezen bestuursleden en twee van de door werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden als genoemd in artikel 4, aanwezig zijn. Het dagelijks bestuur kan slechts geldige besluiten nemen in vergaderingen waarin tenminste drie leden aanwezig zijn.

  • 2. De leden van het bestuur en van het dagelijks bestuur hebben in de vergaderingen van deze besturen ieder één stem, indien de aantallen van de ter vergadering aanwezige werkgeversleden en werknemersleden even groot zijn. Is dit niet het geval, dan brengt ieder van de werkgevers- respectievelijk werknemersleden van deze besturen evenveel stemmen uit als er leden van de andere groep aanwezig zijn.

  • 3. Voor de totstandkoming van een besluit is de meerderheid vereist van het aantal uitgebrachte stemmen. Bij de bepaling van het aantal uitgebrachte stemmen blijven blanco en ongeldige stemmen buiten beschouwing.

  • 4. Stemming over personen geschiedt schriftelijk; stemming over zaken kan mondeling geschieden.

  • 5. Indien in een vergadering van het bestuur bij een voorstel over zaken de stemmen staken, wordt zo spoedig mogelijk – doch in elk geval binnen één maand – een nieuwe vergadering belegd, waarin dat voorstel wordt behandeld. Staken de stemmen opnieuw, dan wordt het voorstel als verworpen beschouwd.

  • 6. Indien bij stemming over personen bij eerste stemming geen meerderheid wordt verkregen, zal een herstemming plaatsvinden tussen de twee personen die bij de eerste stemming de meeste stemmen hebben verworven. Staken dan de stemmen, dan beslist het lot.

  • 7. Indien in een vergadering van het dagelijks bestuur bij een voorstel de stemmen staken, wordt dit als verworpen beschouwd.

  • 8. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden kan besluitvorming door het bestuur ook schriftelijk tot stand komen, mits alle bestuursleden hun stem uitbrengen. Voor de totstandkoming van het besluit is een meerderheid van stemmen vereist. Indien de stemmen staken of niet alle bestuursleden een stem uitbrengen dan dient het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde te worden gesteld.

Artikel 9 Geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen van de Stichting bestaan uit:

    • a. bijdragen ingevolge artikel 3 van de CAO. Krachtens artikel 5 van de CAO zijn, naast de werkgevers, ook de werknemers verplicht bij te dragen aan de Stichting. De hoogte van deze bijdrage is vastgelegd in het reglement van de Stichting;

    • b. giften, subsidies, erfstellingen en legaten;

    • c. andere inkomsten.

  • 2. De Stichting kan geen andere bijdragen heffen dan die welke zijn vastgesteld krachtens de van toepassing zijnde CAO.

Artikel 10 Boekjaar

Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 11 Begroting

  • 1. Voorafgaand aan ieder jaar stelt het bestuur vóór 1 december een begroting voor het eerstvolgende boekjaar vast. Deze begroting is gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3 genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten. De begroting is voor betrokkenen beschikbaar.

  • 2. De begroting van inkomsten vermeldt in elk geval de geraamde opbrengst van de bijdragen, bedoeld in artikel 9 lid 1, sub a.

  • 3. De begroting van uitgaven vermeldt in elk geval ramingen ter zake van:

    • a. de kosten van de Stichting;

    • b. de kosten van inning van de bijdragen, bedoeld in artikel 9 lid 1,sub a;

    • c. de bijdrage bedoeld in artikel 3 lid 1, sub a;

    • d. het bedrag bestemd voor de financiering van de activiteiten bedoeld in artikel 3 lid 1, sub b, c en d;

    • e. de kosten voor de financiering, bedoeld in artikel 3, lid 1, sub e.

Artikel 12 Jaarstukken

  • 1. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een door een registeraccountant of een accountantadministratieconsulent met gecertificeerde bevoegdheid gecontroleerde balans, rekening van lasten en baten en verslag over de toestand van de Stichting vast. Het verslag moet overeenkomstig de in artikel 3 genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten zijn gespecificeerd. Uit het verslag en de accountantsverklaring moet blijken dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan. Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

  • 2. Het verslag en de accountantsverklaring worden ter inzage van de bij de Stichting betrokken (organisaties van) werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de Stichting;

    • b. op één of meer door de Mminister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 3. Het verslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag toegezonden aan de bij de Stichting betrokken (organisaties van) werkgevers en werknemers tegen vergoeding van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 13 Goedkeuring van de jaarstukken

De in lid 1 van artikel 12 aangeduide jaarstukken treden niet eerder in werking, dan nadat tenminste een maand is verstreken sinds het bestuur de stukken heeft vastgesteld en heeft gezonden aan de bij de Stichting betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties.

Artikel 14 Inning van de bijdrage

  • 1. De methoden van inning en administratie worden geregeld bij bestuursbesluit.

  • 2. Tot gerechtelijke invordering van de bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur. Besluiten tot eventuele gerechtelijke invordering van de bijdragen kunnen namens het bestuur worden genomen door de administrateur. Over door de administrateur genomen besluiten tot gerechtelijke invordering wordt het bestuur geïnformeerd op door het bestuur te bepalen tijdstippen en wijze.

  • 3. Het bestuur verstrekt aan de werkgevers- en werknemersorganisaties alle gewenste, met de inning verband houdende inlichtingen.

Artikel 15 Beleggingen

Voor zover gelden van de Stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administrateur. Effecten en andere geldwaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening vaststellen.

Artikel 16 Reis- en verblijfkosten bestuursleden en vacatiegeld

Reis- en verblijfkosten, door de bestuursleden in hun functie gemaakt, worden vergoed. Vergoeding geschiedt volgens door het bestuur vastgestelde regels.

Het bestuur kan voorts besluiten de bestuursleden voor elke door hen bijgewoonde vergadering een vacatiegeld toe te kennen.

Artikel 17 Reglementen

  • 1. Het bestuur kan voor de uitvoering van zijn taak één of meer reglementen vaststellen.

  • 2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde reglementen mogen geen bepalingen bevatten, welke in strijd zijn met deze statuten.

  • 3. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling en/of wijziging van een reglement is het bepaalde in artikel 18, lid 2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18 Statutenwijziging

  • 1. Het bestuur is bevoegd de statuten te wijzigen.

  • 2. Een besluit tot wijziging van de statuten treedt niet eerder in werking dan nadat een maand is verstreken sinds de dag waarop het voorstel door het bestuur is goedgekeurd en is toegezonden aan de organisaties betrokken bij de Stichting.

Artikel 19 Deponering ter griffie

Reglementen, als bedoeld in artikel 17 en wijzigingen daarvan, alsmede wijzigingen van statuten zullen eerst in werking treden als een volledig exemplaar van de tekst daarvan, ondertekend door de voorzitter en de secretaris, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van de rechtbank te ’s-Gravenhage.

Artikel 20 Ontbinding

  • 1. Het bestuur is bevoegd de Stichting te ontbinden.

  • 2. Een besluit tot ontbinding van de Stichting wordt niet genomen dan nadat een maand is verstreken sinds de dag, waarop het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel is toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties.

  • 3. Een besluit tot ontbinding kan slechts worden genomen met algemene stemmen in een vergadering waarin het voltallige bestuur aanwezig is.

Artikel 21 Vereffening

  • 1. De vereffening geschiedt door het dagelijks bestuur.

  • 2. De Stichting blijft na de ontbinding voortbestaan, voor zover dit voor de vereffening van haar zaken nodig is.

  • 3. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten, de reglementen en de besluiten voor zover mogelijk en nodig van kracht.

  • 4. Het dagelijks bestuur bepaalt welke bestemming na betaling van de schulden aan de overgebleven bezittingen van de Stichting zal worden gegeven, met dien verstande dat het saldo zal worden bestemd voor een doel dat het doel van de Stichting zoveel mogelijk nabijkomt.

Artikel 22 Slotbepaling

In alle gevallen waarin de statuten of de reglementen niet voorzien, beslist het bestuur.

REGLEMENT FONDS SCHOLING EN ORDENING VOOR HET BESLOTEN BUSVERVOER

Artikel 1 Definities

In dit reglement gelden de definities als omschreven in artikel 1 van de statuten van de Stichting Fonds Scholing & Ordening voor het Besloten Busvervoer.

Artikel 2 Hoogte, vaststelling en betaling van de bijdrage

  • 1. De werkgever is aan de Stichting Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer een jaarlijkse bijdrage van 0,66% van het loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, derhalve zonder toepassing van een franchise, verschuldigd.

  • 2. Vaststelling van de bijdragen geschiedt op basis van de bepalingen van de relevante wetgeving zoals deze gelden ten tijde van het tot stand komen van deze collectieve arbeidsovereenkomst. Worden die bepalingen gewijzigd, dan wordt op verzoek van de meeste gerede partij bij deze collectieve arbeidsovereenkomst bezien of er aanleiding is deze bepalingen te wijzigen en zo ja in welke zin.

  • 3. Een en ander geldt ook, voor zover op het loon geen premie wordt ingehouden. Is het loon in zijn geheel niet premieplichtig, bij voorbeeld omdat werknemers ouder dan de AOW-gerechtigde leeftijd zijn, dan wordt te hunnen aanzien de fictie gehanteerd dat hun loon wel premieplichtig is.

  • 4. De in lid 1 neergelegde verplichting betreft mede bij de werkgever door tussenkomst van een derde zoals een uitzendbureau, tewerk gestelde arbeidskrachten en ter beschikking gestelde personen. In dat geval bedraagt de premie 0,66% van de door de werkgever voor die ingeleende arbeidskracht betaalde vergoeding.

  • 5. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens artikel 3 van de cao verschuldigde bijdrage vast te stellen. Indien de werkgever niet, niet tijdig of onvolledig de benodigde gegevens aan de Stichting verstrekt, is de Stichting bevoegd de hoogte van de bijdrage naar beste weten zelf vast te stellen. De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste informatie komen voor rekening van de werkgever.

  • 6. De werkgever is verplicht de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage te voldoen binnen 4 weken na dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting.

  • 7. De Stichting is bevoegd om, in afwachting van de vaststelling van het premieplichtig loon over een kalenderjaar, periodieke voorschotten in rekening te brengen. De periodieke voorschotten berusten in dat geval op een schatting van wat de werkgever naar verwachting over de betrokken periode aan de Stichting verschuldigd is. Aan de Stichting betaalde voorschotten worden bij de vaststelling van de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage verrekend. Is sprake van een saldo ten gunste van de werkgever, dan voldoet de Stichting dat saldo zo spoedig mogelijk.

  • 8. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het hemgevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De Stichting is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

    De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 119 en 120 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dat geldt op de datum waarop de rente door het fonds wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 50,–.

Artikel 3 Inhoudingplicht

  • 1. De werkgever houdt bij elke loonbetaling 0,22% van het premieplichtige loon, zoals bedoeld in artikel 2 van dit reglement, in op het loon van de werknemer.

Artikel 4 Verplichtingen werkgevers en werknemers

  • 1. De werkgevers en werknemers zijn verplicht alle gegevens te verstrekken die de Stichting voor een goede uitvoering van de statuten en het reglement nodig acht.

  • 2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde gegevens is de Stichting gerechtigd de betreffende gegevens naar beste weten te schatten.

Artikel 5 Verdeling van de gelden en werkwijze

  • 1. De verdeling van de op grond van artikel 3 van de cao ontvangen gelden, geschiedt op basis van de volgende verdeling.

    De activiteiten omschreven in artikel 3 lid 1 onder a2 tot en met a6 van de statuten worden eerst vergoed.

    Vervolgens geschiedt de verdeling als volgt:

    Maximaal 0,0364%komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3, lid 1, onder a1 van de statuten;

    Maximaal 0,3732% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3, lid 1, onder b van de statuten;

    Maximaal 0,0000% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3, lid 1, onder c van de statuten;

    Maximaal 0,0683% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3, lid 1, onder d. van de statuten;

    Maximaal 0,1821% komt ten goede aan de activiteiten omschreven in artikel 3, lid 1, onder e van de statuten; waarbij 0,091% bestemd is voor de werkgeversorganisatie Busvervoer Nederland (BVN), onderdeel van KNV en 0,091% voor de werknemersorganisaties, in een verdeling van FNV (5/6) en CNV Vakmensen (1/6).

  • 2. De aanvragen voor financiering dienen schriftelijk bij het bestuur te worden ingediend, en wel

    • voor éénmalige subsidies: zo spoedig mogelijk;

    • voor periodieke subsidies: jaarlijks voor de eerste december voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

    Bij de aanvraag dient een begroting betreffende de besteding van de aangevraagde gelden te worden meegezonden. Deze begroting dient te zijn gespecificeerd overeenkomstig bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten. De toewijzing van de gelden geschiedt telkens voor één jaar.

  • 3. Jaarlijks zal door de gesubsidieerde instelling aan het bestuur van de Stichting verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen middelen worden afgelegd. De verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen gelden dient vergezeld van een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met gecertificeerde bevoegdheid gecontroleerde verklaring, schriftelijk bij het bestuur te worden ingediend, en wel

    • voor éénmalige subsidies: zo spoedig mogelijk na de besteding van de gelden;

    • voor periodieke subsidies: jaarlijks voor de eerste mei volgend op het jaar waarop de subsidie betrekking had.

    De verklaring moet zijn gespecificeerd overeenkomstig de in de statuten genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten en maakt een integraal onderdeel uit van het in de statuten genoemde verslag.

  • 4. Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften te stellen waaraan de bij de subsidieaanvraag mee te zenden begroting c.q. de schriftelijke verantwoording dient te voldoen.

BIJLAGE 1 GESCHILLENREGELING

  • 1. Geschillen over de uitleg en toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen door partijen daarbij en door werkgevers en werknemers op wier dienstbetrekking deze collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, worden voorgelegd aan de geschillencommissie CAO Besloten Busvervoer.

  • 2. Samenstelling en werkwijze van de Geschillencommissie zijn geregeld in het reglement van die commissie.

  • 3. De Geschillencommissie beslist op verzoek van werkgever en werknemer bij wege van bindend advies.

Naleving

  • 1. Partijen verplichten zich de naleving van deze CAO door hen zelf en door de bij hen aangesloten werkgevers en werknemers zoveel mogelijk te bevorderen.

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE CAO BESLOTEN BUSVERVOER

  • 1. De Geschillencommissie bestaat uit één voorzitter, één plaatsvervangend voorzitter, vier leden en vier plaatsvervangende leden.

  • 2. Cao-partijen gezamenlijk benoemen de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter gezamenlijk. Zij moeten voldoen aan de eisen tot benoeming als lid van de rechtelijke macht.

  • 3. De Cao-partij aan werkgeverszijde benoemt twee leden en hun plaatsvervangers. Cao-partijen aan werknemerszijde benoemen tezamen twee leden en hun plaatsvervangers.

  • 4. Doet zich een vacature voor, dan wordt door de tot benoeming in die vacature bevoegde partij (en) zo spoedig mogelijk in die vacature voorzien.

  • 5. De Geschillencommissie kan zich desgewenst door een secretaris doen bijstaan. De benoeming van de secretaris behoeft de goedkeuring van Cao-partijen.

  • 6. De kosten verbonden aan de werkzaamheden van de Geschillencommissie, inclusief die van het secretariaat, zijn voor rekening, voor de ene helft van de Cao-partij aan de werkgeverszijde en voor de andere helft van de Cao-partijen aan werknemerszijde tezamen.

  • 7. Een verzoek tot het uitbrengen van bindend advies wordt door de meest gerede partij aan de Geschillencommissie gedaan bij met redenen omkleed verzoekschrift waarin de punten waarop bindend advies wordt gevraagd, duidelijk worden omschreven en de gronden voor het verzoek naar behoren en onder overlegging van de voor de beoordeling van belang zijnde stukken worden verwoord. Het verzoekschrift wordt per post toegezonden aan:

    Geschillencommissie CAO Besloten Busvervoer

    T.a.v. de secretaris

    Postbus 154

    4100 AD Culemborg

    Voldoet het verzoekschrift niet aan de gestelde eisen, dan wordt de verzoekende partij door de Geschillencommissie in de gelegenheid gesteld om dat gebrek binnen een aan te geven termijn te herstellen. Gebeurt dat niet of in onvoldoende mate, dan kan de Geschillencommissie het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

  • 8. De Geschillencommissie stelt degenen die in het verzoekschrift als wederpartij zijn aangeduid, in de gelegenheid schriftelijk op het verzoekschrift te reageren. Bij haar verweerschrift dient de betrokken partij de naar haar oordeel relevante en nog ontbrekende bescheiden over te leggen. Bij het toezenden van het verzoekschrift wordt aan de wederpartij (en) een termijn voor het indienen van het verweerschrift gesteld. Die termijn bedraagt normaliter vier weken en kan worden verlengd indien daar tijdig en op redelijke gronden, zulks ter beoordeling van de Geschillencommissie, om wordt verzocht.

  • 9. De Geschillencommissie kan de uitoefening van zijn in de voorgaande leden bedoelde bevoegdheden aan haar voorzitter en/of haar secretaris delegeren.

  • 10. De Geschillencommissie beslist op basis van het verzoekschrift en het verweerschrift of al dan niet een verdere schriftelijke behandeling van de zaak gewenst voorkomt, en zo ja: in welke vorm. De Geschillencommissie bericht partijen daarover zo spoedig mogelijk.

  • 11. Na afronding van de schriftelijke fase van het debat wordt door de Geschillencommissie een dag bepaald voor de mondelinge behandeling van het geschil. Zulk een behandeling vindt niet plaats indien blijkt dat noch de Geschillencommissie zelf noch één der partijen daaraan behoefte heeft. Bij het bepalen van een dag voor de mondelinge behandeling wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de verhinderdata van partijen. De mondelinge behandeling vindt plaats te ‘s-Gravenhage dan wel in een andere, na overleg met partijen, door de Geschillencommissie te bepalen plaats in Nederland.

  • 12. De Geschillencommissie streeft er naar binnen zes weken na de mondelinge behandeling uitspraak te doen dan wel, indien zodanig behandeling uitblijft, binnen zes weken na de daartoe strekkende beslissing. De Geschillencommissie kan, indien de zaak daarvoor vatbaar is, bij wege van bindend advies einduitspraak doen, maar zij kan ook één of meer maatregelen van instructie bevelen. Na afronding van die instructie geldt het in de eerste zin van deze bepaling gestelde opnieuw. De Geschillencommissie beslist bij gewone meerderheid van stemmen.

  • 13. Bij haar einduitspraak beslist de Geschillencommissie gemotiveerd over de zaak ten gronde. Daarnaast beslist de Geschillencommissie in die uitspraak over de kosten van de behandeling van de zaak, met inbegrip van die van de eventueel aan partijen verleende rechtsbijstand. De Geschillencommissie zendt aan elk der procespartijen een exemplaar van haar einduitspraak toe. Cao-partijen die geen procespartij zijn, ontvangen een afschrift van de uitspraak.

  • 14. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de Geschillencommissie naar bevind van zaken.

BIJLAGE 2 REGLEMENT DISPENSATIEVERZOEK

Procedure behandeling dispensatieverzoek door CAO-partijen:

  • a. Het verzoek wordt door of namens betreffende werkgever (hierna te noemen: de indiener) schriftelijk ingediend bij het secretariaat van CAO-partijen voor het Besloten Busvervoer p/a Stichting FSO, Postbus 154, 4100 AD Culemborg.

  • b. Het verzoek omvat tenminste:

    • 1. de naam en het adres van de verzoeker;

    • 2. de ondertekening door de verzoeker;

    • 3. een nauwkeurige beschrijving van de aard en het bereik van het dispensatieverzoek en/of de bepaling(en) en het artikelnummer waarop het verzoek zich richt;

    • 4. de motivering van het verzoek;

    • 5. de dagtekening.

  • c. De secretaris van CAO-partijen stuurt de indiener een ontvangstbevestiging en vermeldt daarin tevens wanneer het verzoek door CAO-partijen behandeld zal worden.

  • d. In beginsel worden verzoeken door CAO-partijen behandeld in het eerstvolgende reguliere CAO-partijen overleg. Indien het verzoek naar het oordeel van de secretaris van CAO-partijen een spoedeisend karakter heeft, kan deze besluiten CAO-partijen te vragen het verzoek eerder (eventueel via een schriftelijke ronde) te behandelen.

  • e. De indiener verschaft desgevraagd binnen een daartoe aangegeven termijn (aanvullende) gegevens en bescheiden, die voor de beoordeling van het verzoek nodig zijn. Een verzoek wordt in behandeling genomen nadat de verstrekte informatie voldoende is voor de beoordeling van het verzoek.

  • f. Het verzoek tot dispensatie dient vooraf te worden aangevraagd. Dat wil zeggen voorafgaand aan de situatie waarvoor dispensatie gevraagd wordt en niet achteraf.

  • g. Verzoeken tot dispensatie worden alleen in behandeling genomen na instemming van de Ondernemingsraad (OR) (bij afwezigheid van een OR, de personeelsvertegenwoordiging of het gehele personeel).

  • h. De zaak waar dispensatie voor wordt aangevraagd mag niet strijdig zijn met het recht.

  • i. Gedurende de behandeling van het dispensatieverzoek is het niet toegestaan de situatie waarvoor dispensatie wordt aangevraagd ten uitvoer te brengen.

  • j. CAO-partijen kunnen besluiten tot het houden van een hoorzitting. Indiener kan zich bij de hoorzitting laten bijstaan door deskundigen evenals zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Indien een partij zich wil laten bijstaan of vertegenwoordigen, stelt zij de secretaris van CAO-partijen ten minste 7 dagen voor de zitting daarvan schriftelijk op de hoogte. Alle kosten van de indiener zijn voor zijn/haar eigen rekening.

  • k. CAO-partijen kunnen besluiten indien gewenst deskundigen op te roepen om te raadplegen en te horen. CAO-partijen kunnen m.b.t het dispensatieverzoek eveneens de controle afdeling van Stichting FSO raadplegen.

  • l. Indien CAO-partijen van mening zijn dat het geen verzoek betreft zoals genoemd in artikel 8 van deze CAO, wordt het verzoek afgewezen.

  • m. Dispensatie wordt ten hoogste verleend voor de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst. Indien een nieuwe CAO van toepassing wordt, dient de verzoeker opnieuw een dispensatieverzoek in te dienen.

  • n. Het besluit tot het toekennen van dispensatie heeft geen terugwerkende kracht.

  • o. CAO-partijen kunnen desgewenst nadere voorwaarden verbinden aan een dispensatieverlening.

  • p. CAO-partijen doen binnen 12 weken, nadat het verzoek aan de secretaris van CAO-partijen is voorgelegd, uitspraak. Als een nader schriftelijke reactie wordt gevraagd of een hoorzitting wordt gepland kunnen CAO-partijen besluiten de beslissingstermijn met 2 x 2 weken te verlengen.

  • q. Uiterlijk 2 weken na behandeling van het verzoek door CAO-partijen informeert de secretaris van CAO-partijen de indiener over het besluit. Dit geschiedt schriftelijk en het besluit bevat de motieven die tot de uitspraak hebben geleid.

  • r. Indien de indiener zich niet kan verenigen met het besluit van CAO-partijen dan kan hij binnen 2 weken na het besluit van CAO-partijen het verzoek voorleggen aan de Geschillencommissie CAO Besloten Busvervoer.

Dictum II

De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2021

Dictum III

Voor zover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen. Dit betekent in het licht van de gelijke behandelingswetgeving dat ten aanzien van bepalingen waarin onderscheid wordt gemaakt terwijl daarvoor een objectieve rechtvaardiging vereist is, partijen in de uitvoeringspraktijk moeten zorgen voor een legitiem doel waarbij de ingezette middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dictum IV

Voor zover in de in dictum I opgenomen bepalingen wordt verwezen naar informatie die gepubliceerd is op een website, geldt dat de informatie zoals opgenomen op die website geen onderdeel uit maakt van dit besluit tot algemeenverbindendverklaring. Deze informatie wordt aangemerkt als toepassingspraktijk van cao-bepalingen, zoals bedoeld in paragraaf 3.1. van het Toetsingskader AVV. De inhoud van deze informatie valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitgezonderd zijn de verwijzingen die wettelijk zijn toegestaan.

Dictum V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2022 en heeft geen terugwerkende kracht.

’s-Gravenhage, 11 mei 2020

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, De directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes

Naar boven