Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2020, 19159 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2020, 19159 | beleidsregel |
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluiten:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);
in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een overheidsbedrijf:
a. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven onder een hoofdactiviteit die in bijlage 1 is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling;
b. waar ten hoogste 250 personen werkzaam zijn, blijkend uit de inschrijving in het handelsregister op 15 maart 2020; en
c. die:
1°. voor zover het een onderneming, niet zijnde een horecaonderneming, betreft ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de onderneming; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;
handelsregister als bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007;
onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;
Minister van Economische Zaken en Klimaat;
overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mededingingswet;
verklaring van de gedupeerde onderneming waarin deze bevestigt dat de tegemoetkoming niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;
vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
1. De minister verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een gedupeerde onderneming die verwacht in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020:
a. ten minste € 4000,– aan omzetverlies te lijden als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;
b. ten minste € 4000,– aan vaste lasten te hebben, ook na gebruik van andere door de overheid beschikbaar gestelde steunmaatregelen in het kader van de bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19.
2. De tegemoetkoming bedraagt € 4000 per gedupeerde onderneming.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze beleidsregel gestelde eisen;
b. de gedupeerde onderneming in staat van faillissement verkeert dan wel bij de rechtbank een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de onderneming is ingediend;
c. de tegemoetkoming niet verstrekt kan worden op grond van de algemene de-minimisverordening.
1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
2. Een aanvraag omvat in ieder geval:
a. gegevens over de gedupeerde onderneming, waaronder het nummer waarmee de gedupeerde onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer dat op naam van de gedupeerde onderneming staat;
b. gegevens over de contactpersoon bij de gedupeerde onderneming, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. een verklaring dat de gedupeerde onderneming geen overheidsbedrijf is;
d. een verklaring de-minimissteun;
e. een verklaring dat de gedupeerde onderneming op het moment van aanvraag voldoet aan de bij deze beleidsregel gestelde eisen;
f. een verklaring waarin de gedupeerde onderneming aangeeft dat de onderneming in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 een omzetverlies verwacht te lijden van ten minste € 4000,–; en
g. een verklaring waarin de gedupeerde onderneming aangeeft dat de onderneming in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 verwacht ten minste € 4000,– aan vaste lasten te hebben, ook na gebruik van andere door de overheid beschikbaar gestelde steunmaatregelen in het kader van de bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19.
3. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 27 maart 2020 tot en met 26 juni 2020.
De minister beslist binnen drie weken na ontvangst van een aanvraag. Indien niet binnen deze termijn kan worden beslist, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel kan worden genomen.
De minister kan de hoogte van de tegemoetkoming binnen vijf jaar na de verstrekking herzien dan wel de beschikking tot de tegemoetkoming intrekken, indien blijkt dat de tegemoetkoming, door onjuiste gegevensverstrekking door de gedupeerde onderneming, niet in overeenstemming met deze beleidsregel is verstrekt.
De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
1. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 27 maart 2020.
2. Deze beleidsregel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat de beleidsregel van toepassing blijft op aanvragen om tegemoetkoming die uiterlijk 26 juni 2020 zijn ingediend, dan wel op tegemoetkomingen die voor 1 januari 2021 zijn verstrekt.
Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 27 maart 2020
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
Omschrijving activiteit |
SBI-code |
---|---|
Hotel-restaurants |
55.10.1 |
Hotels (geen hotel-restaurants), pensions en conferentieoorden |
55.10.2 |
Restaurants |
56.10.1 |
Fastfoodrestaurants, cafetaria’s, ijssalons, eetkramen e.d. |
56.10.2 |
Eventcatering |
56.21 |
Cafés |
56.30 |
Bioscopen |
59.14 |
Reisbemiddeling |
79.11.1 |
Reisorganisatoren |
79.11.2 |
Organiseren van congressen en beurzen |
82.30 |
Dansscholen |
85.52.1 |
Kunstzinnige vorming van amateurs (geen dansscholen) |
85.52.2 |
Auto-en motorrijscholen |
85.53 |
Beoefening van podiumkunst |
90.01.1 |
Producenten van podiumkunst |
90.01.2 |
Circus en variété |
90.01.3 |
Dienstverlening voor uitvoerende kunst |
90.02 |
Theaters en schouwburgen |
90.04.1 |
Evenementenhallen |
90.04.2 |
Musea |
91.02.1 |
Kunstgalerieën en -expositieruimten |
91.02.2 |
Casino’s |
92.00.1 |
Exploitatie van speelautomaten |
92.00.9 |
Sportaccommodaties |
93.11 |
Veldvoetbal |
93.12.1 |
Veldsport in teamverband (geen voetbal) |
93.12.2 |
Atletiek |
93.12.3 |
Tennis |
93.12.4 |
Paardensport en maneges |
93.12.5 |
Wielersport |
93.12.6 |
Auto- en motorsport |
93.12.7 |
Wintersport |
93.12.8 |
Overige buitensport |
93.12.9 |
Fitnesscentra |
93.13 |
Indviduele zaalsport |
93.14.1 |
Zaalsport in teamverband |
93.14.2 |
Kracht- en vechtsport |
93.14.3 |
Bowlen, kegelen, biljarten e.d. |
93.14.4 |
Denksport |
93.14.5 |
Sportscholen |
93.14.6 |
Overige binnensport en omnisport |
93.14.9 |
Zwem- en onderwatersport |
93.15.1 |
Roei- kano- zeil- en surfsport e.d. |
93.15.2 |
Organiseren van sportevenement |
93.19.5 |
Pret-en themaparken |
93.21.1 |
Kermisattracties |
93.21.2 |
Haarverzorging |
96.02.1 |
Schoonheidsverzorging, pedicures en manicures, visagie en image consulting |
96.02.2 |
Sauna’s, solaria, baden e.d. |
96.04 |
Vanaf maandag 9 maart 2020 heeft het Nederlands kabinet vergaande landelijke gezondheidsmaatregelen getroffen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus (COVID-19). Deze gezondheidsmaatregelen hebben enorme consequenties voor de inkomsten in een aantal sectoren in het bijzonder. Dit betreft ten eerste bepaalde etablissementen die vanaf zondagavond 15 maart 2020 noodgedwongen hun deuren moesten sluiten (zoals eet- en drinkgelegenheden en sauna’s). Vanaf maandag 23 maart 2020 geldt ook voor zogenoemde op uiterlijke verzorging gerichte contactberoepen zoals schoonheidsspecialisten en kappers dat zij hun beroep niet mogen uitoefenen tot ten minste 6 april 2020 en is de gedwongen sluiting tevens verbreed naar sportclubs en casino’s. Ook het uitoefenen van alle vormen van contactberoepen is op last van het kabinet niet meer toegestaan, aangezien er geen 1,5 m afstand tot de klant gehouden kan worden. Voorts ondervindt de reisbranche ook gevolgen van kabinetsmaatregelen, zoals het negatieve reisadvies uitgevaardigd door het Ministerie van Buitenlandse zaken. Andere sectoren die vanwege de kabinetsmaatregelen het grootste deel van hun activiteiten noodgedwongen hebben moeten staken, zijn culturele instellingen (zoals musea en theaters) en pret- en themaparken, die schade ondervinden door de kabinetsmaatregelen van 12 maart 2020 om geen bijeenkomsten met meer dan honderd personen meer te mogen organiseren en daaropvolgend het totaalverbod van 23 maart 2020 op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen, ook met minder dan 100 mensen. Al deze ondernemingen zien hun inkomsten grotendeels teruglopen, terwijl een groot deel van hun vaste lasten intussen gewoon doorlopen en hun uitgaven in veel gevallen al gedaan zijn. Deze inkomsten kunnen bovendien moeilijk worden ingehaald wanneer de COVID-19-uitbraak achter de rug is. Om deze ondernemingen snel een eerste helpende hand te bieden, heeft het kabinet besloten om een noodmaatregel in te richten voor ondernemingen die direct door de gezondheidsmaatregelen zijn getroffen.1 Ondernemingen uit deze specifieke sectoren kunnen middels deze beleidsregel een eenmalige tegemoetkoming van € 4000 ontvangen, als zij verwachten gedurende de periode vanaf 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 een omzetverlies van ten minste € 4000 zullen realiseren en ten minste € 4000 aan vaste lasten te hebben, ook na gebruik van andere door de overheid beschikbaar gestelde steunmaatregelen in het kader van de bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. Deze tegemoetkoming moet worden gezien als aanvulling op andere overheidsondersteuning uit het noodpakket banen en economie2, die zijn genomen in verband met COVID-19. Als dit in de toekomst nodig blijkt, kan het kabinet besluiten tot aanvullende maatregelen om ondernemingen in de hardst getroffen sectoren verder te ondersteunen.
Het doel van deze beleidsregel is een kader te scheppen op grond waarvan bepaalde ondernemingen aanspraak kunnen maken op financiële ondersteuning. Zo is opgenomen welke ondernemingen in aanmerking komen voor de financiële tegemoetkoming, aan welke randvoorwaarden zij moeten voldoen om in aanmerking te komen, hoe de aanvraag ingediend moet worden en binnen welke termijn beslist wordt op de aanvraag. De tegemoetkoming kan ook aangevraagd worden door bepaalde private culturele instellingen. De beleidsregel is dan ook in overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot stand gekomen. Omdat de tegemoetkoming ook wordt verstrekt aan ondernemingen in de sport- en fitness sector, heeft ook afstemming plaatsgevonden met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Bij het bepalen van de doelgroep die in aanmerking komt voor de eenmalige tegemoetkoming, is als criterium gehanteerd dat het moet gaan om ondernemingen die:
– door overheidsingrijpen gedwongen hun deuren moeten sluiten;
– dicht moeten vanwege het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen, ook met minder dan honderd personen; of
– direct getroffen zijn door het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op basis hiervan is gekomen tot een eerste afbakening van de doelgroep van deze beleidsregel, tot de volgende typen ondernemingen (zie voor een gedetailleerde lijst bijlage 1 met Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-codes):
– eet- en drinkgelegenheden: dit zijn restaurants, cafetaria’s, cafés, et cetera;
– bioscopen;
– haar- en schoonheidsverzorging: dit zijn kappers, pedicures, visagisten, et cetera;
– reisbemiddeling en reisorganisaties;
– rijschoolhouders;
– sauna’s, solaria, zwembaden, fitnesscentra, sportclubs en sportevenementen;
– bepaalde private culturele instellingen zoals musea, circus, theaters, schouwburgen en muziekscholen.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid is ervoor gekozen dat het moet gaan om een onderneming die op peildatum 15 maart 2020 (datum van de overheidsmaatregel tot sluiting van de horeca) ingeschreven was in het handelsregister, onder één van de in bijlage 1 opgenomen hoofdactiviteiten met bijbehorende SBI-codes (artikel 1, begripsbepaling gedupeerde onderneming). Ondernemingen die zich na die datum met terugwerkende kracht tot en met (ten minste) 15 maart 2020 hebben ingeschreven in het handelsregister of na die datum de SBI-code met terugwerkende kracht tot (ten minste) 15 maart 2020 hebben aangepast, komen niet in aanmerking. Op de peildatum 15 maart 2020 voldeden zij tenslotte niet aan voornoemde eis. Alleen ondernemingen die niet in staat van faillissement verkeren en waarvoor geen verzoek tot surseance van betaling is ingediend, komen voor de tegemoetkoming in aanmerking (artikel 3, onderdeel b).
De tegemoetkoming is bedoeld voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf, inclusief ZZP-ers, omdat deze groep doorgaans het hardst getroffen wordt door omzetverlies, hoge vaste kosten heeft en weinig financiële buffer heeft. Daarom is als voorwaarde opgenomen dat er maximaal 250 personen werkzaam mogen zijn bij de onderneming. Verder wordt de tegemoetkoming alleen verstrekt aan ondernemingen met een vestiging buiten de woning waar zij zelf wonen, het huisadres van de eigenaar of eigenaren hebben, omdat ondernemingen met een zaak aan huis over het algemeen minder vaste kosten hebben. Voor het eigen levensonderhoud en de loonkosten van hun werknemers kunnen zij al gebruik maken van andere door het kabinet aangekondigde maatregelen, zoals de gemeentelijke uitkering in het kader van de versoepelde en verruimde Tijdelijke Inkomensondersteuning Zelfstandigen (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen). Deze (vestigings)eis geldt niet voor horecaondernemingen (zijnde restaurants, cafés, fastfoodrestaurants, cafetaria’s, ijssalons, eetkramen en dergelijke), ingeschreven in het handelsregister onder de SBI-codes 56.10.1, 56.10.2 of 56.30, omdat is gebleken dat bij een groot deel van de ondernemers het vestigingsadres overeenkomt met het woonadres van die ondernemer. Aangezien deze specifieke groep van ondernemers ook hoge vaste kosten heeft, is het niet wenselijk deze groep uit te sluiten. Wel moet een horecaonderneming ten minste één horecagelegenheid huren, pachten of in eigendom hebben. Tot slot zijn overheidsbedrijven uitgezonderd. Dit zijn bedrijven als bedoeld in artikel 25g van de Mededingingswet, namelijk ondernemingen waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon in staat is het beleid te bepalen, en ondernemingen waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt. Deze zijn uitgesloten omdat de tegemoetkoming bedoeld is voor private ondernemingen. Een en ander volgt uit artikel 1 (begripsbepaling gedupeerde onderneming).
Naast de hierboven genoemde doelgroep worden meer sectoren direct of indirect getroffen door de gezondheidsmaatregelen van de rijksoverheid en lokale overheden. Het kabinet monitort continu de effectiviteit van de genomen overheidsmaatregelen uit het noodpakket banen en economie. Indien blijkt dat deze maatregelen niet toereikend zijn, kan in een latere fase besloten worden om meer sectoren voor een eenmalige tegemoetkoming in aanmerking te laten komen. In dat geval zullen de in bijlage 1 van deze beleidsregel opgenomen activiteiten met bijbehorende SBI-codes, aangevuld worden.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. De doelgroep kan bij RVO, als noodvoorziening op de overige overheidsmaatregelen uit het noodpakket banen en economie, een tegemoetkoming aanvragen voor de eerste nood die ontstaan is door de maatregelen van de overheid om COVID-19 te bestrijden.
Het betreft een eenmalig forfaitair bedrag van € 4000 en alleen ondernemingen die qua type en sector aan de genoemde voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor de tegemoetkoming (artikel 2). Het moet bovendien gaan om ondernemingen die inschatten gedurende de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 ten minste € 4000 aan omzetverlies te hebben en ten minste € 4000 aan vaste lasten te hebben, ook na gebruik van andere door de overheid beschikbaar gestelde steunmaatregelen in het kader van de bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. De tegemoetkoming is per onderneming en niet per vestigingseenheid. De tegemoetkoming heeft geen specifiek bestedingsdoel. De aanvraag om tegemoetkoming wordt overeenkomstig artikel 3 in een drietal situaties afgewezen.
– De aanvraag wordt ten eerste afgewezen als deze niet voldoet aan de bij deze beleidsregel gestelde eisen. Dat is het geval als de onderneming niet binnen de doelgroep valt, bijvoorbeeld omdat deze onderneming niet op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven onder de juiste SBI-code. Daarnaast kan hiervan sprake zijn als de onderneming geen verklaring aanlevert omtrent het omzetverlies of de vaste kosten.
– Daarnaast wordt de aanvraag afgewezen wanneer de gedupeerde onderneming in staat van faillissement verkeert, dan wel bij de rechtbank een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de onderneming is ingediend.
– Tot slot wordt de tegemoetkoming niet verstrekt, indien de algemene de-minimisverordening zich hiertegen verzet (het toepasselijke staatssteunkader, zie daarvoor paragraaf 6 van deze toelichting).
Ondernemingen kunnen een aanvraag indienen bij RVO. RVO heeft de mogelijkheid om achteraf te toetsen of de aanvrager daadwerkelijk aan alle voorwaarden voldoet. Indien dit niet het geval is, kan de beschikking tot de tegemoetkoming binnen vijf jaar na verstrekking daarvan ingetrokken worden of kan de hoogte van de tegemoetkoming worden herzien (artikel 6). Dan wordt de tegemoetkoming dus (deels) teruggevorderd, eventueel met verrekening van wettelijke rente. Dit kan bijvoorbeeld wanneer de onderneming een valse verklaring over het te verwachten omzetverlies of de verwachte vaste kosten heeft aangeleverd.
Het kabinet neemt maatregelen waardoor de tegemoetkoming geen voorwerp is van belastingheffing.
Op basis van het aantal geregistreerde bedrijven in de geselecteerde sectoren en de in deze beleidsregel opgenomen voorwaarden is de globale inschatting dat circa 120.000 ondernemingen een tegemoetkoming zullen ontvangen.
De aanvragen voor een tegemoetkoming kunnen vanaf vrijdag 27 maart 2020 worden ingediend bij RVO. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het formulier dat hiertoe via RVO ter beschikking is gesteld. Dit elektronische aanvraagformulier is te vinden op de website van RVO: www.rvo.nl/tegemoetkomingcorona.
Bij de aanvraag dient de onderneming de in artikel 4, tweede lid, genoemde gegevens aan te leveren, zoals de naam, het adres, en het KvK-nummer van de gedupeerde onderneming en de gegevens van de contactpersoon. Daarnaast dient de onderneming een aantal zaken te verklaren. Het gaat om een verklaring dat de gedupeerde onderneming op het moment van aanvraag voldoet aan de bij deze beleidsregel gestelde eisen, een verklaring dat de gedupeerde onderneming geen overheidsbedrijf is, een verklaring de-minimissteun (zie daarover verder paragraaf 6 van deze toelichting), een verklaring dat de onderneming verwacht ten minste € 4000 aan omzetverlies te hebben en een verklaring dat de onderneming verwacht ten minste € 4000 aan vaste lasten te hebben, ook na gebruik van andere door de overheid beschikbaar gestelde steunmaatregelen in het kader van de bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. De verklaringen kunnen worden geleverd door middel van een afvinklijstje, dat is opgenomen in het aanvraagformulier.
De aanvraag kan worden ingediend tot en met 26 juni 2020 (artikel 4, derde lid). Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. RVO toetst binnengekomen aanvragen op basis van de geselecteerde SBI-codes. De aanvraag bestaat voornamelijk uit het afvinken van de eisen waaraan de onderneming moet voldoen. RVO raadpleegt ook het uittreksel van de Kamer van Koophandel van de onderneming die de tegemoetkoming aanvraagt, ter controle dat de onderneming inderdaad aan de voorwaarden van deze beleidsregel voldoet. Ondernemingen hoeven bij de aanvraag geen bewijs van omzetverlies in te dienen, maar moeten wel verklaren dat zij verwachten ten minste € 4000 aan omzetverlies te hebben in de periode vanaf 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020. Indien ondernemers een valse verklaring over het te verwachten omzetverlies afgeven, kan de tegemoetkoming tot vijf jaar na worden ingetrokken of herzien. Dit geldt ook voor de verklaring omtrent de vaste kosten.
Vanwege de nood bij de getroffen ondernemingen, wordt zo snel mogelijk op de aanvraag beslist, maar uiterlijk binnen drie weken (in afwijking van de standaard Awb-termijn van acht weken, opgenomen in artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). In het uiterste geval dat een beslissing binnen drie weken niet haalbaar is, wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld, en wordt een redelijke termijn gegeven waarbinnen de aanvrager de beschikking wel tegemoet kan zien (artikel 5).
De regeldruk voor de gedupeerde onderneming behelst het kennisnemen van de beleidsregel, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen (middels een afvinklijstje dat opgenomen is bij het aanvraagformulier). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de kennisneming een half uur kost en de invulling van de complete aanvraag door de onderneming een kwartier aan inzet kost, dus totaal 0,75 uur per onderneming.
Van de totale doelgroep wordt globaal ingeschat dat circa 75 procent een aanvraag zal doen. Uitgaande van 120.000 ondernemingen die, tegen een gemiddeld uurtarief van € 39,–, een aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor de ondernemingen op circa € 3.510.000 uit.
De tegemoetkoming die gedupeerde ondernemingen ontvangen, bevat (mogelijk) staatssteun (artikel 7). Om de beleidsregel zo snel mogelijk in werking te kunnen laten treden, wordt gebruik gemaakt van een vrijstellingsverordening, de zogenaamde algemene de-minimisverordening (verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352)). Een aanmelding ter goedkeuring bij de Europese Commissie is dan niet nodig. De in aanmerking komende ondernemingen hoeven slechts een verklaring aan te leveren dat zij nog in aanmerking komen voor de-minimissteun. Daarbij moeten zij met name op twee zaken letten. Ten eerste op het zogenoemde ‘de-minimisplafond’ per onderneming. Het is een plafond van € 200.000 aan de-minimissteun per drie belastingjaren. Er moet gekeken worden naar het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren. Verder is van belang dat dit plafond geldt per onderneming en niet per vestiging van de onderneming. Artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening geeft aan wanneer sprake is van één onderneming. Het kan namelijk voorkomen dat twee (of meer) ondernemingen een bepaalde band met elkaar onderhouden en dan onder deze verordening als één onderneming worden gezien. Aanvragen van ondernemingen die geen ruimte hebben voor onderhavige de-minimissteun, worden afgewezen (zie artikel 3, onderdeel c). Vanwege de eenvoud van de regeling is het alleen mogelijk een forfaitair bedrag van € 4000 aan te vragen, en niet minder. Hiermee wordt geborgd dat aanvragen zo snel mogelijk afgehandeld kunnen worden. Dit betekent echter wel dat een onderneming die nog wel de-minimisruimte heeft, maar minder dan € 4000, niet het lagere bedrag aan beschikbare ruimte aan de-minimissteun kan aanvragen. Derhalve dient de ondernemer, om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming, minstens € 4000 aan ruimte voor de-minimissteun te hebben.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ook de verruimde borgstellingsregeling voor het midden- en kleinbedrijf (opgenomen in titel 3.11 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies) gebruik maakt van de algemene de-minimisverordening.
Op www.rvo.nl/tegemoetkomingcorona is een uitgebreidere toelichting te vinden over de voorwaarden die gelden op grond van de algemene de-minimisverordening.
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst en werkt terug tot en met 27 maart 2020. Er is gekozen om terugwerkende kracht aan deze beleidsregel te verlenen om het mogelijk te maken dat de tegemoetkoming zo spoedig mogelijk kan worden aangevraagd. In dit verband wordt opgemerkt dat deze beleidsregel een begunstigend karakter heeft. Gelet op het tijdelijke en eenmalige karakter van de beleidsregel vervalt deze op 1 januari 2021. Bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van deze beleidsregel blijven echter in stand.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
Kamerbrief over noodpakket banen en economie, te raadplegen via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/03/17/kamerbrief-over-noodpakket-banen-en-economie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020-19159.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.