TOELICHTING
1. Inleiding
Onderhavige regeling brengt enkele wijzigingen aan in de subsidiemodule voor niet-productieve
investeringen ten behoeve van akker- en weidevogels en voorziet in openstelling van
de module, door wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (hierna:
REES), onderscheidenlijk de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020.
2. Inhoud van de regeling
De subsidiemodule niet-productieve investeringen ten behoeve van akker- en weidevogels
heeft tot doel om de leefomstandigheden van weidevogels en akkervogels te verbeteren.
Om dit te realiseren biedt de regeling subsidiemogelijkheden voor agrarische collectieven
om gerichte maatregelen te kunnen financieren. Deze maatregelen hebben betrekking
op de uitvoering van inrichtingsmaatregelen en kwaliteitsversterkende investeringen
op landbouwgrond. Deze regeling is een gevolg van nauwe samenwerking tussen LNV en
provincies, en is ondersteunend aan de uitvoering van het provinciaal beleid voor
het behoud en herstel van weide- en akkervogels.
Deze subsidiemodule wordt volledig gefinancierd met middelen uit het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid en vindt plaats op grond van artikel 17 van verordening 1305/20131. De subsidiemodule is een eerste maal opengesteld van december 2018 tot en met januari
2019. Onderhavige regeling voorziet in een tweede openstelling van de module en past
daartoe de module op enkele onderdelen aan, mede naar aanleiding van de ervaringen
met de eerste openstelling.
In de eerste plaats zijn de subsidiabele activiteiten uitgebreid. In artikel 4.6.2,
eerste lid, van de REES is nu bepaald dat sprake moet zijn van een gezamenlijk project
(artikel I, onderdeel A, onder 1, van deze regeling), waarmee tot uitdrukking wordt
gebracht dat het in het te subsidiëren project moet gaan om samenhangende investeringen
binnen een bepaald gebied. Dit sluit ook aan bij de opzet van de subsidiemodule, waarin
agrarische collectieven, of een samenwerkingsverband van meerdere collectieven, de
begunstigden zijn. Om deze uitbreiding mogelijk te maken wordt de subsidiemodule tevens
gebaseerd op artikel 35 van verordening 1305/2013 inzake samenwerking, in het bijzonder
de gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten (tweede lid, onderdeel g, van dat
artikel).
Deze wijziging maakt het tevens mogelijk om samenwerkingskosten te subsidiëren, mits
deze kosten noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het gezamenlijke project en passen
binnen de kaders voor subsidiabele kosten van artikel 4.6.4 van de REES. Voorts mogen
de subsidiabele kostensoorten die betrekking hebben op de kosten voor samenwerking
tezamen ten hoogste 15% van de subsidie bedragen (artikel 4.6.4, tweede lid, van de
REES; zie artikel I, onderdeel B, van onderhavige regeling). Op deze manier wordt
geborgd dat de subsidie met name gebruikt wordt voor het doen van de niet-productieve
investeringen.
In de tweede plaats is in artikel 4.6.2, vierde en vijfde lid, van de REES een limitatieve
lijst met niet-productieve investeringen opgenomen waarvoor subsidie wordt verstrekt
(artikel I, onderdeel A, onder 2, van onderhavige wijzigingsregeling). Dit zijn investeringen
waarvan de ecologische effectiviteit in beginsel een gegeven is, in de zin dat deze
investeringen bijdragen aan het leefgebied van weide- en akkervogels. Deze wijziging
komt de uitvoerbaarheid ten goede, omdat de aanvrager niet meer behoeft aan te tonen
dat zijn investering effectief is. Wel zal hij in zijn aanvraag moeten aantonen dat
de investering op de betreffende plek effectief is. Voor de lijst met maatregelen
is aangesloten bij de ervaringen van de eerste openstelling van onderhavige module.
In de derde plaats is de datum waarop het project moet zijn gerealiseerd geactualiseerd
in verband met de tweede openstelling van de module (artikel 4.6.6 van de REES; zie
artikel I, onderdeel C, van deze regeling).
In de vierde plaats is de minimale omvang van de subsidie verlaagd van € 100.000 naar
€ 75.000 (artikel 4.6.7 van de REES; zie artikel I, onderdeel D, onder 1, van onderhavige
regeling). Op die manier wordt het mogelijk om investeringen van een iets kleinere
omvang te subsidiëren, hetgeen wenselijk is in het licht van de gemiddelde kosten
die met de investeringen gemoeid zijn.
In de vijfde plaats is de mate van urgentie vervallen als beoordelingscriterium (artikel
4.6.8 van de REES; zie artikel I, onderdeel E, van onderhavige regeling). De problematiek
met het behoud en herstel van weide- en akkervogels is dermate groot, dat de mate
van urgentie een gegeven is en derhalve geen onderscheidend criterium is bij de beoordeling
van aanvragen. In het verlengde hiervan is ook het minimaal aantal punten aangepast
dat een aanvraag moet behalen om in aanmerking te komen (artikel 4.6.7 van de REES;
zie artikel I, onderdeel D, onder 2, van onderhavige regeling).
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een overgangsrechtelijke bepaling toe te
voegen aan de REES (artikel 6.2, derde lid; artikel I, onderdeel F, van deze regeling).
De strekking van de overgangsbepaling is dat toekomstige wijzigingen van de REES eerbiedigende
werking hebben voor aanvragen die zijn ingediend en subsidies die zijn verleend of
vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de wijziging: het ‘oude recht’ blijft op
die aanvragen en subsidies van toepassing. Verder is aan de overgangsbepaling toegevoegd
dat deze niet van toepassing is in situaties waarin terugwerkende kracht wordt verleend
aan de aangebrachte wijzigingen. Het gaat dan om begunstigende wijzigingen waarvan
ook reeds ingediende aanvragen en verleende of reeds vastgestelde subsidies moeten
kunnen profiteren, of om het herstel van fouten of andere (technische) aanpassingen
die geen invloed hebben op de subsidieverlening of om andere redenen direct moeten
worden doorgevoerd. Dat zal een afweging per geval zijn. De Regeling nationale EZK-
en LNV-subsidies kent een gelijkluidende bepaling (artikel 5.4 van die regeling).
3. Staatssteun
Op grond van artikel 81, tweede lid, van verordening 1305/2013 zijn de artikelen 107,
108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die
de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen
de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. De betalingen die op grond van deze module
plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 1305/2013 en het POP3-programma
dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie.
De module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van deze verordening
mogelijk maken en valt binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU.
4. Administratieve lasten
De regeldrukkosten voor deze subsidiemodule, met inbegrip van de met deze regeling
aangebrachte wijzigingen, bedragen € 18.000 voor de totale subsidieperiode. Dit is
minder dan 1 procent van het totale budget voor deze tweede openstelling. De kosten
hebben betrekking op de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording. De berekening
is gebaseerd op de inschatting dat maximaal 15 agrarische collectieven een aanvraag
indienen om in aanmerking te komen voor deze subsidie. Zowel gemaakte uren als kosten
derden zijn tijdens de projectduur 100% subsidiabel. De regeling is voorgelegd aan
het Adviescollege toetsing regeldruk en is door het college niet geselecteerd voor
toetsing.
5. Uitvoering
De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
6. Inwerkingtreding
In afwijking van het beleid inzake vaste verandermomenten en invoeringstermijnen treedt
de regeling de dag na publicatie in werking en is de termijn tussen de publicatie
en inwerkingtreding van de regeling daarmee korter dan twee maanden. Dit wordt gerechtvaardigd
door het feit dat de termijn tussen de inwerkingtreding en de openstelling potentiële
aanvragers voldoende tijd geeft om zich voor te bereiden. Een latere openstelling
zou bovendien een ongewenst nadeel voor de aanvragers opleveren, hetgeen hiermee wordt
voorkomen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten