Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 maart 2020, 2020-0000008382, tot wijziging van de Regeling compensatie transitievergoeding in verband met uitbreiding van de groep aanvragen waarvoor een langere beslistermijn geldt en een enkele technische wijziging

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 673e, zevende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling compensatie transitievergoeding wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt vernummerd tot artikel 1a.

B

Voor artikel 1a (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1

Deze regeling berust op artikel 673e, zevende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Afwijkende aanvraag- en beslistermijnen oude gevallen

  • 1. Indien de volledige vergoeding, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, aan de werknemer verstrekt is voor 1 april 2020, wordt in afwijking van artikel 2, onderdeel b, de aanvraag ingediend voor 1 oktober 2020.

  • 2. Het UWV beslist binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag indien het een aanvraag betreft waarvan het einde van de periode waarvoor het opzegverbod als bedoeld in artikel 670, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geldt, gelegen is voor 1 april 2020.

  • 3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 april 2022.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

In de Regeling compensatie transitievergoeding (hierna: Regeling) worden, voordat deze regeling met ingang van 1 april 2020 in werking treedt, twee wijzigingen aangebracht. Qua volgorde van inwerkingtreding is van belang dat de onderhavige wijzigingsregeling in werking treedt alvorens de Regeling compensatie transitievergoeding in werking treedt.

Door vernummering van het vijfde lid van artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot zevende lid (met artikel I, onderdeel K, van de Wet arbeidsmarkt in balans), moet de grondslag van de Regeling worden aangepast. Dit gebeurt via artikel I, onderdelen A en B, door de nieuwe grondslag op te nemen in het nieuwe artikel 1 van de Regeling.

Voorts vindt een wijziging plaats in artikel 3 van de Regeling die al is aangekondigd in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 34 699 nr. 8). Deze wijziging heeft te maken met de beslistermijn van het UWV.

In de Regeling is voor wat betreft de beslistermijn van het UWV een onderscheid gemaakt in zogenoemde ‘structurele gevallen’ en zogenoemde ‘oude gevallen’. In artikel 3, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat het UWV voor zogenoemde ‘oude gevallen’ een beslistermijn heeft van zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Dit geldt in plaats van de redelijke beslistermijn (van maximaal 8 weken) uit de Algemene wet bestuursrecht. De reden daarvan is dat het voor het UWV niet haalbaar is om binnen de hiervoor genoemde redelijke termijn te beslissen aangezien er naar verwachting vlak na inwerkingtreding van de wet een groot aantal aanvragen wordt ingediend. Deze beslistermijn van zes maanden is in de Regeling bepaald voor situaties waarin de aanvraag voor 1 oktober 2020 is ingediend en de volledige vergoeding in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor 1 april 2020 aan de werknemer is verstrekt. Dit zijn situaties waarin de arbeidsovereenkomst is beëindigd en de (transitie)vergoeding door de werkgever is betaald voor 1 april 2020. Beoogd is echter dat de beslistermijn van zes maanden voor het UWV ook geldt voor situaties waarin weliswaar de formele beëindiging van de arbeidsovereenkomst en betaling van de (transitie)vergoeding pas op of na 1 april 2020 plaatsvinden, maar het opzegverbod tijdens ziekte (zoals bedoeld in artikel 670, eerste lid, van Boek 7 van het BW) is verstreken voor 1 april 2020. Dit zijn dus ook situaties waarin:

  • de arbeidsovereenkomst na afloop van het voornoemde opzegverbod tijdens ziekte slapend is gehouden en pas na 1 april 2020 wordt beëindigd;

  • er een loonsanctie is opgelegd waardoor de arbeidsovereenkomst pas op of na 1 april 2020 kan worden beëindigd (wegens verlenging van het genoemde opzegverbod op grond van artikel 670, elfde lid, van Boek 7 van het BW);

  • de arbeidsovereenkomst na 2 jaar ziekte niet is beëindigd omdat er nog re-integratiemogelijkheden waren, maar op een later moment op of na 1 april 2020 wel is beëindigd.

Geconstateerd is dat de formulering van artikel 3, tweede lid, van de Regeling daarvoor niet volstaat. Door de wijziging die middels de onderhavige regeling wordt aangebracht in dit artikel, wordt bereikt dat het UWV ook in bovengenoemde situaties een beslistermijn van zes maanden heeft na indiening van de aanvraag.

Aanvragen die betrekking hebben op deze situaties zullen voor een groot deel in de eerste zes maanden na inwerkingtreding van de regeling (dus tussen 1 april 2020 en 1 oktober 2020) bij het UWV worden ingediend. Maar ook als aanvragen die zien op deze situaties later worden ingediend dan 1 oktober 2020, geldt voor het UWV voor deze oude gevallen een beslistermijn van zes maanden.

Voor de ‘structurele gevallen’ geldt dat het UWV binnen een redelijke termijn na ontvangst van de (volledige) aanvraag om compensatie dient te beslissen. Dit is in ieder geval binnen acht weken (artikel 4:13, tweede lid, Awb). Indien het UWV niet binnen acht weken een beschikking kan geven, stelt het UWV de werkgever binnen die termijn hiervan op de hoogte en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking zal worden gegeven (artikel 4:14, derde lid, Awb).

Als een incomplete aanvraag wordt ingediend en het UWV de werkgever in de gelegenheid stelt deze aan te vullen, wordt de beslistermijn op grond van artikel 4:15, eerste lid, onderdeel a, Awb, opgeschort. De opschortingstermijn loopt vanaf de dag, na die waarop het UWV de werkgever verzoekt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven