TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling ziet op de nadere invulling van de artikelen 15a, vijfde lid van de
Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb), betreffende
de wijze van aanleveren van in te schrijven brondocumenten, en 17a, derde lid, van
de Wkpb, betreffende de aanlevering door burgemeester en wethouders van de gegevens
over de vigerende beperkingen in het kader van de transitie naar de basisregistratie
kadaster (hierna: BRK). De ‘oude’ Uitvoeringsregeling Wkpb was gebaseerd op artikelen
in de Wkpb die vervallen, waarmee ook die uitvoeringsregeling zelf vervalt. Deze regeling
is geheel nieuw, en gegrond op nieuwe wetsbepalingen.
Voor de regeldrukparagraaf wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wkpb teneinde die beperkingen beter kenbaar
te maken (Kamerstukken II 2018/19, 35 284, nr. 3, p. 9–10).
Artikelsgewijs
Artikel 1
Uit de definitie van ‘beperkingenbesluit’ in artikel 1, onderdeel b, onder 1, van
de Wkpb volgt dat ‘brondocument’ ook betrekking heeft op besluiten die een juridische
wijziging teweegbrengen in een eerder vastgesteld beperkingenbesluit. Op dergelijke
wijzigingsbesluiten is artikel 19 van de Kadasterwet van toepassing. In de BRK worden
wijzigingsbesluiten in samenhang met het oorspronkelijke (eerste) beperkingenbesluit
geregistreerd.
Artikel 2
Artikel 15, eerste lid, van de Wkpb bepaalt dat een beperkingenbesluit wordt voorzien
van de kadastrale aanduiding of identificatie van het object uit een basisregistratie
of de handmatig ingetekende geometrie waarop de beperking betrekking heeft uit een
basisregistratie. Op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Wkpb worden daarover
nadere regels gegeven, deze zijn vastgelegd in de artikelen 2 en 4. Omdat niet alle
basisregistraties geschikt zijn voor identificatie van deze objecten is in bijlage
I bij artikel 2 een limitatieve lijst van geschikte basisregistraties opgenomen. De
volgorde van de lijst heeft geen betekenis; er is geen voorkeursbasisregistratie.
Vanuit het werkveld is geopperd dat objecten uit de basisregistratie waarde onroerende
zaken (hierna: BR WOZ) en de basisregistratie topografie (hierna: BRT) toegelaten
zouden moeten worden. Hiertoe wordt niet overgegaan, om de volgende redenen:
-
a. Opname van het WOZ-object uit de BR WOZ is niet realistisch, omdat dit object geen
wettelijk voorgeschreven geometrie kent en er dus geen afgebakend werkingsgebied mee
kan worden aangewezen. Voorts dienen WOZ-objecten in principe alleen een fiscaal doel
en komen zij daardoor niet als generiek object voor een publiekrechtelijke beperking
in aanmerking.
-
b. Opname van objecten uit de BRT is evenmin reëel. De objecten in deze basisregistratie
zijn naar hun aard kleinschalig (minder gedetailleerd) dan de overeenkomstige objecten
in de Basisregistratie grootschalige topografie (hierna: BGT). Het heeft geen meerwaarde
dat gelijksoortige objecten uit twee basisregistraties naast elkaar zouden kunnen
worden gebruikt.
Het begrip ‘handmatig ingetekende geometrie’ wordt bij artikel 4 nader toegelicht.
Artikel 3
eerste lid
Dit artikel definieert de basiseisen die worden gesteld aan de aanlevering van een
brondocument door een bestuursorgaan aan de Dienst voor het kadaster en de openbare
registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster (hierna: de Dienst).
De doelstelling ervan is dat bestuursorganen hun bedrijfsprocessen zodanig inrichten
dat aanlevering aan, en inschrijving door, de Dienst geautomatiseerd kan plaatsvinden.
Om de BRK te kunnen bijwerken, is een aantal gegevens noodzakelijk, de zogeheten essentialia.
Dit is de gebruikelijke term binnen de kadastrale regelgeving. De essentialia zijn
in de onderdelen van het eerste lid vermeld.
Als één van deze gegevens in de aanlevering ontbreekt, is het niet mogelijk om een
beperking in de BRK, en een brondocument in de openbare registers, op te nemen. De
toegestane werkingsgebieden per wettelijke grondslag zijn in bijlage II vermeld.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wkpb moet een bestuursorgaan niet alleen
een brondocument van een beperkingenbesluit dan wel een vervallenverklaring laten
inschrijven, maar ook een eventuele beslissing in administratief beroep en een rechterlijke
uitspraak die op dat besluit betrekking heeft. Daarom bepaalt onderdeel c dat bij
al die brondocumenten het verantwoordelijke bestuursorgaan moet worden vermeld.
Artikel 15, eerste lid, van de Wkpb bepaalt voorts dat het bestuursorgaan de beslissing
of uitspraak dient te voorzien van een valide identificatie van het werkingsgebied.
De term ‘werkingsgebied’ sluit aan op de terminologie in de Omgevingswet.
De datum kenbaarheid (onderdeel d) wordt afgeleid van het brondocument dat de beslissing
of uitspraak bevat.
De datum kenbaarheid is de datum dat de belanghebbenden kennis hebben kunnen nemen
van het desbetreffende beperkingenbesluit. Dat kan bijvoorbeeld door ontvangst van
een afschrift van het besluit, door publicatie op een gemeentelijke website of publicatie
in een lokaal medium. Deze datum zal niet altijd rechtstreeks van het brondocument
af te leiden zijn, maar hij zal dan in relatie tot het brondocument geregistreerd
zijn in bijvoorbeeld het Document Management Systeem van de bronhouder. Deze datum
is niet alleen van belang voor de belanghebbende, maar is ook relevant voor de bronhouder
omdat vanaf de datum kenbaarheid de in artikel 15, tweede lid, van de Wkpb vastgelegde
vierdagentermijn gaat lopen waarbinnen het besluit in de BRK moet worden ingeschreven.
Voorts dient de periode gedurende welke de beperking van kracht is te worden aangegeven
(onderdeel e). In elk geval moeten worden vermeld op welke datum het brondocument
kenbaar is geworden, en op welke datum de beperking in werking treedt. Indien bekend,
dient tevens de einddatum te worden aangegeven. Als de einddatum is vermeld in, of
volgt uit, het brondocument, dan kan deze datum tegelijkertijd met de inschrijving
worden geregistreerd. Een latere toevoeging van een einddatum, of een wijziging van
een eerder geregistreerde einddatum, zal via een nieuwe inschrijving moeten gebeuren
omdat het een wijziging van de juridische status van de beperking betreft.
Er is met bronhouders afgesproken dat er één of enkele gegevens extra kunnen worden
aangeleverd ter wille van de herkenbaarheid bij het bestuursorgaan (bijv. een zaaknummer
of monumentnummer), maar dat is een faciliterende rol van de Dienst waarvoor geen
wettelijke grondslag nodig is.
Aanlevering dient elektronisch te geschieden (artikel 15, eerste lid, van de Wkpb
en artikel 11b van de Kadasterwet) en behoeft hier geen nadere regeling. De (technische)
faciliteiten waarmee dat gebeurt worden door de Dienst vastgesteld op grond van artikel
15, zesde lid, van deze Wkpb. Ten tijde van de voorbereiding van deze regeling worden
een internetapplicatie, en een machine-to-machine-koppeling voorzien.
tweede lid
Een bestuursorgaan kan in één besluit meerdere beperkingen opleggen. Dat kunnen beperkingen
zijn met een verschillende wettelijke grondslag, en ook beperkingen waarvan het werkingsgebied
met objecten uit verschillende registraties of een of meer objecten én een handmatig
ingetekende geometrie (type werkingsgebied) wordt gedefinieerd. Om het verwerkingsproces
beheersbaar te houden, wordt bepaald dat bij aanlevering slechts één type wettelijke
grondslag met één type werkingsgebied kan worden gebruikt. Als dat niet het geval
is, dan dient het brondocument met verschillende essentialia voor elke wettelijke
grondslag en/of type werkingsgebied opnieuw te worden aangeleverd, conform bijlage
II.
Het komt regelmatig voor dat er bijlagen als onderdeel van een beperkingenbesluit
zijn aangemerkt. Het aanleverende bestuursorgaan bepaalt primair wat onderdeel van
het in te schrijven besluit moet zijn. Het houdt daarbij wel rekening met het feit
dat de registratie van beperkingen in de BRK uitsluitend de kenbaarheid daarvan dient.
Wanneer een belanghebbende na de raadpleging van de BRK meer informatie nodig heeft,
dan kan hij dat bij het desbetreffende bestuursorgaan opvragen.
Artikel 4
Bij het gebruik van handmatig getekende geometrie zijn er enkele van de voorschriften
ten aanzien van identificatie van objecten uit een basisregistratie afwijkende regels
van toepassing. ‘Handmatig’ wil in dit verband zeggen dat een dergelijke geometrie
speciaal wordt gecreëerd voor de desbetreffende beperking, en dus geen relatie heeft
met objecten uit basisregistraties. De creatie dient op zo eenvoudig mogelijke wijze
plaats te vinden, en wel door elektronisch een veelhoek te tekenen, opgebouwd uit
rechte lijnstukken, die het bedoelde gebied omgrenst. De vastlegging daarvan geschiedt
in coördinaten, en om die te kunnen koppelen aan andere geometrisch geregistreerde
gegevens is voorgeschreven dat de coördinaten in het landelijk stelsel van het verschoven
Rijksdriehoeksnet moeten worden vastgelegd.
Onder ‘valide geometrie’ wordt verstaan dat een veelhoek geen kruisende zijden bevat
en dat een geometrie minimaal twee punten (bij lijnobjecten) dan wel drie punten (bij
vlakobjecten) heeft. In een situatie dat een beperking op meerdere geometrieën (‘losse
vlakken’) berust, mag het niet voorkomen dat deze vlakken elkaar overlappen.
Opgemerkt wordt dat geometrie op basis van een punt niet mogelijk is omdat de BGT
geen puntobjecten kent.
Omdat een geometriebestand op zichzelf niet leesbaar is voor een gebruiker, is bepaald
dat het bestuursorgaan van een beperking op basis van een handmatig ingetekende geometrie,
een verbeelding van die geometrie (een kaart) aan de inschrijving toevoegt. Overigens
zal het desbetreffende besluit vaak al zo’n kaart bevatten, omdat het voor de ondertekenaar
anders niet inzichtelijk is waar hij voor tekent. Maar mocht er nog geen kaart bij
het besluit zijn gevoegd, dan dient het bestuursorgaan dit alsnog te doen. De voorgeschreven
kaart heeft uitdrukkelijk een oriënterende functie; het geometriebestand dat bij de
inschrijving wordt aangeleverd, is leidend voor waar de begrenzing van de desbetreffende
beperking ligt.
Ter wille van de oriëntatie moet deze kaart op een actuele topografische ondergrond
zijn gebaseerd. Omdat bestuursorganen verplicht gebruik moeten maken van de topografische
basisregistraties (BGT en BRT), zal de te gebruiken ondergrond uit deze basisregistraties
worden gehaald. De toevoeging ‘gebruikelijk documentformaat’ houdt in dat de bijgevoegde
kaart door een gemiddelde gebruiker zelf moet kunnen worden afgedrukt (in de praktijk
niet groter dan A3). Dat formaat is leidend, de maximale kaartschaal hangt dus af
van het documentformaat dat is toegepast.
Een bestuursorgaan kan overigens, naast de hierboven bedoelde kaart, als bijlage bij
het besluit andere kaarten op willekeurige formaten toevoegen, als die andere kaarten
onderdeel van het desbetreffende besluit uitmaken.
Artikel 5
Deze verklaring heeft een juridisch karakter. Met deze verklaring neemt het aanleverende
bestuursorgaan de verantwoordelijkheid voor het feit dat de essentialia overeenstemmen
met wat in het brondocument staat. De verklaring is standaard, en wordt elektronisch
gegenereerd op basis van de ingevoerde gegevens, in een door de Dienst op basis van
artikel 15, zesde lid, van de Wkpb vastgestelde vorm.
Artikel 6
Dit artikel specificeert het geheel aan gegevens dat een bestuursorgaan aan de Dienst
moet aanbieden. Met het begrip ‘stuk’ wordt aangesloten bij de algemene bepalingen
over inschrijvingen in de Kadasterwet (artikel 10a). Dat gebeurt als onderdeel van
het aanleverproces, waarin ook de essentialia genoemd in artikel 3, eerste lid, worden
aangeleverd.
Omdat geometrie een ander bestandsformaat vereist, dient zo’n bestand – indien van
toepassing – afzonderlijk, maar wel tegelijkertijd met, de overige gegevens te worden
geleverd.
Voor wat betreft het afschrift van het brondocument dient het aanleverende bestuursorgaan
te verklaren dat het afschrift van het brondocument inhoudelijk een volledige en juiste
weergave is van de inhoud van het brondocument waarvan het een afschrift is. Dit betreft
de zogeheten equivalentieverklaring die volgt uit artikel 11b, eerste lid, van de
Kadasterwet. De Dienst controleert immers niet de inhoud van (het afschrift van) de
brondocumenten. De vorm waarin dat gebeurt, wordt door de Dienst bepaald.
Als de aanlevering en de daaropvolgende inschrijving in de openbare registers is voltooid,
ontvangt het bestuursorgaan daarvan op grond van artikel 13, tweede lid, van de Kadasterwet
een bewijs van inschrijving. Daarvoor zijn in deze regeling geen nadere voorschriften
nodig.
Artikel 7
Op grond van artikel 15, vierde lid, van de Wkpb, zal de Dienst inzichtelijk maken
wanneer een voor een beperking gebruikt object niet meer geldt. Het object komt in
zo’n geval niet langer meer in de werkelijkheid voor en kan dus niet meer als werkingsgebied
dienen (de identificatie van het niet-geldige object blijft overigens in de historie
van de registratie aanwezig). Het bestuursorgaan dat voor de beperking verantwoordelijk
is, dient te beoordelen hoe de nieuwe situatie zich verhoudt tot de oorspronkelijke
beperking. Omdat het hier om een administratieve wijziging gaat, is aanlevering via
een formele inschrijving niet noodzakelijk. Dit artikel biedt de mogelijkheid om de
nieuwe (actuele) gegevens ambtshalve te laten vaststellen door het bestuursorgaan
en vervolgens door te geven aan de Dienst. Deze strekken ter verbetering van de registratie,
en hieraan zullen geen kosten voor de bronhouder verbonden zijn (dit wordt vastgesteld
in de Tarievenregeling Kadaster). De Dienst kan voor de aanlevering van de desbetreffende
gegevens nadere regels geven op grond van artikel 15, zesde lid, van de Wkpb.
Bij wijziging van een handmatig ingetekende geometrie als object ‘onder’ een beperking
kan geen administratieve wijziging worden toegepast. Hier is geen sprake van actualisatie
(d.w.z. een nieuwe aanduiding voor een bestaand werkingsgebied), maar van wijziging van het werkingsgebied van de beperking. In dat geval dient een gewijzigde geometrie
daarom altijd middels een besluit met bijbehorende (gewijzigde) geometrie opnieuw
ter inschrijving te worden aangeleverd.
Artikel 8
De vigerende gemeentelijke beperkingenbesluiten zijn bij vaststelling voorzien van
de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak waarop ze betrekking hebben. De kadastrale
aanduiding van onroerende zaken is aan verandering onderhevig. Onder de voorheen geldende
Wkpb werd daarin voorzien doordat de Dienst mutaties van kadastrale aanduidingen aan
de gemeenten meldde, die door de gemeenten in hun eigen beperkingenregistraties moesten
worden verwerkt.
Bij het aanleveren van de gemeentelijke beperkingenbesluiten ter inschrijving in de
openbare registers, zoals voorgeschreven in artikel 17a van de Wkpb, is het niet wenselijk
dat in het kader van de transitie de bestaande geregistreerde kadastrale aanduiding
verplicht zou moeten gebruikt. Met name gemeenten hebben aangegeven de mogelijkheid
te willen hebben om bij de transitie al direct de nieuwe identificatiemogelijkheden
te kunnen toepassen. Op grond van de artikelen 17, eerste lid, en 15, eerste lid,
van de Wkpb kunnen nieuwe typen identificatie worden toegepast op beperkingenbesluiten
die in het kader van de transitie worden aangeboden. Als gemeenten daar gebruik van
willen maken, zullen ze overigens in hun eigen registratie de juiste nieuwe identificatie
bij de bestaande beperkingen moeten vaststellen. Voor gemeenten die daar geen behoefte
aan hebben, zullen de bestaande kadastrale aanduidingen tijdens de transitie worden
overgenomen. Een gemeente kan altijd later nog, door opnieuw te leveren of door administratieve
wijzigingen aan te brengen op grond van artikel 8, een gewijzigde identificatie aan
een beperking toevoegen.
De aanlevering in het kader van de transitie zal gelijk zijn aan een aanlevering van
een individueel beperkingenbesluit nadat de transitie is voltooid. Met de VNG zijn
inmiddels afspraken gemaakt om gemeenten hun transitiegegevens ‘in bulk’ aan de Dienst
te kunnen laten aanleveren. Gemeenten die daar geen gebruik van willen of kunnen maken,
zullen hun beperkingen via de generieke internetapplicatie kunnen gaan invoeren.
Toepassing van artikel 5 leidt in beginsel tot de conclusie dat een gemeente voor
alle bij de transitie in te schrijven besluiten een afzonderlijke essentialiaverklaring
zou moeten aanleveren. Echter aan het vereiste van artikel 5 kan ook worden voldaan
doordat bij aanlevering wordt verwezen naar een overzicht van essentialiaverklaringen
die op meerdere brondocumenten betrekking hebben. Dit overzicht van essentialiaverklaringen
kan op basis van artikel 46 van de Kadasterwet als apart stuk ingeschreven worden
in de openbare registers, met het uitsluitende doel dat hier bij latere inschrijvingen
naar verwezen wordt. Op basis van artikel 46, vijfde lid, van de Kadasterwet heeft
een dergelijke verwijzing tot gevolg dat het stuk waarnaar wordt verwezen, deel uitmaakt
van de inschrijving die op grond van de aanlevering plaatsvindt.
Artikel 9
Een van de uitgangspunten van het project Beter Kenbaar was om een ‘lichtere’ authenticatieprocedure
te realiseren voor het inschrijven van publiekrechtelijke beperkingen dan de ‘zware’
inschrijfprocedure voor vastgoedtransacties. Artikel 11b, elfde lid, van de Kadasterwet
opent hiertoe een mogelijkheid. Conform de wens van de bronhouders houdt dat in dat
een bronhouder zich op organisatieniveau identificeert, en niet op het niveau van
een individuele medewerker. De Dienst gebruikt hiervoor eHerkenning, een middel dat
valt onder het Afsprakenstelsel elektronische toegangsdiensten (zie het Instellingsbesluit
besturing elektronische toegangsdiensten). In dit artikel wordt het gebruik van genoemd
Afsprakenstelsel vastgelegd.
Binnen eHerkenning kan een passend authenticatieniveau worden gekozen. Vanwege de
mogelijke juridische en/of bestuurlijke impact van publiekrechtelijke beperkingen,
wordt er uitgegaan van een authenticatieniveau ‘substantieel’. Het middel eHerkenning
valt binnen de structuur van de voorgestelde Wet digitale overheid (Kamerstukken II
2018/19, 34 972, nr. 2). Hiervoor zijn derhalve geen specifieke bepalingen nodig; wanneer de Wet digitale
overheid van kracht wordt zullen de relevante bepalingen vanzelfsprekend van toepassing
worden.
Bijlagen
In Bijlage I zijn de objecttypen vermeld waarover ambtelijk overeenstemming is bereikt
tussen gemeenten, Kadaster en ministerie. De vraag naar objecten uit de BR WOZ en
BRT is in de toelichting bij artikel 2 geadresseerd.
In Bijlage II is aangegeven wat de toegestane werkingsgebieden zijn voor elke wettelijke
grondslag voor een publiekrechtelijke beperking. Waar de werkingsgebieden zijn vastgelegd
in vakwetgeving, is dat uiteraard gevolgd. Waar de vakwetgeving het werkingsgebied
niet of beperkt definieert, is in samenwerking met het werkveld bepaald welke werkingsgebieden
van toepassing mogen zijn. Bijlage II bevat de publiekrechtelijke beperkingen zoals
die staan vermeld in het Aanwijzingsbesluit Wkpb (met weglating van de beperkingen
waarvan de wettelijke grondslag inmiddels is vervallen en die dus niet meer kunnen
worden opgelegd), alsmede de twee specifieke beperkingen op basis van de Erfgoedwet
die in de Wkpb zelf zijn genoemd (artikel 1, onderdeel b, onder 2 en 3). In deze tabel
is de letterlijke tekst van het Aanwijzingsbesluit gevolgd, omdat dat besluit niet
wordt gewijzigd.
Over de afzonderlijke basisregistraties is inzake enkele objecten een discussie geweest.
In de Basisregistratie adressen en gebouwen komt een object ‘openbare ruimte’ voor
(straat, plein, park, etc.). Vanuit het veld is gevraagd om die als identificatie
toe te laten. Dit wordt echter afgewezen omdat een openbare ruimte nu nog geen wettelijk
gedefinieerde begrenzing kent, en er daarmee dus geometrisch geen werkingsgebied van
een beperking kan worden afgebakend. Als een bestuursorgaan een beperking op een openbare
ruimte zou willen vestigen, dan dient het via een handmatig ingetekende geometrie
zelf de juiste begrenzing aan te geven.
In de BAG en BGT komen ook zogeheten ‘plusgegevens’ voor, die geen wettelijk verplicht
onderdeel van de registratie zijn. Deze zijn bij het aanwijzen van objecttypen buiten
beschouwing gelaten, deels vanwege dat niet-wettelijke karakter, en deels omdat dergelijke
gegevens facultatief (en dus niet landsdekkend) aan de BAG respectievelijk BGT worden
geleverd.
In de Landelijke Voorziening Wkpb en de BRK zijn ook appartementsrechten geregistreerd.
De vraag of deze ook als identificatie kunnen worden gebruikt, wordt positief beantwoord.
Thans zijn er bijna 200.000 appartementsrechten met beperkingen in de Landelijke Voorziening
Wkpb opgenomen.
Op verzoek van de VNG is de woonplaats uit de BAG toegevoegd aan deze lijst. Na overleg
is besloten om het aanvankelijke voorstel om ook burgerlijke gemeente als werkingsgebied
toe te laten, in te trekken. De burgerlijke gemeente is een afgeleid object in de
BRK, de woonplaats is niet afgeleid. Door het aanwijzen van een of meerdere woonplaatsen
kan een bestuursorgaan alsnog een beperking op het hele gemeentelijk grondgebied opleggen.
De Minister voor Milieu en Wonen,
S. van Veldhoven-van der Meer