TOELICHTING
Algemeen deel
1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering
Groei van het fietsgebruik heeft grote maatschappelijke voordelen. Het oplossend vermogen
van fietsen draagt bij aan belangrijke nationale doelen zoals bereikbaarheid, leefbaarheid,
duurzaamheid en gezondheid. Dit kabinet heeft 100 miljoen euro uitgetrokken voor het
versnellen van de aanleg van fietsroutes en het innoveren en vergroten van de stallingsmogelijkheden
bij OV-knooppunten.
Op basis van deze regeling draagt het Rijk financieel bij aan de realisering van regionale
snelfietsroutes. Het kan hierbij zowel gaan om de aanleg van nieuwe infrastructuur
als om het aanbrengen van kwaliteitsverbeteringen in bestaande infrastructuur, zoals
bijvoorbeeld het wegnemen van barrières of het vervangen van tegels door asfalt.
De aanleg van snelfietsroutes is in principe een decentrale verantwoordelijkheid,
waarbij de provincies vaak een coördinerende rol vervullen. Een financiële bijdrage
van het Rijk aan door de provincies voorgedragen routes leidt tot versnelling van
de aanleg van een netwerk van regionale snelfietsroutes.
De noodzaak voor de specifieke uitkering
Feitelijke realisatie van de snelfietsroutes is van groot belang teneinde de beoogde
groei van het fietsverkeer mogelijk te maken. Om de realisatie en de kwaliteit van
de snelfietsroutes te bevorderen zijn rijksmiddelen noodzakelijk om te komen tot een
versnelling van de aanleg van regionale netwerken.
2. De voorwaarden die worden opgelegd en de noodzakelijkheid daarvan
Besteding van de uitkering
De uitkering mag uitsluitend besteed worden aan de aanleg van een of meer snelfietsroutes.
Uitgaven in verband met fietsstimulering en werkgeversaanpak mogen niet ten laste
komen van de uitkering. Wel kan de evaluatie van effecten en gerichte communicatie
over de betreffende snelfietsroutes onderdeel uitmaken van de scope van het project.
Fietsstimulering
Naast gezamenlijk investeren in fietsinfrastructuur is het anderszins stimuleren van
fietsen door het Rijk en regio van groot belang om meer mensen op de fiets te krijgen.
In de Bestuurlijke Overleggen zijn daarom ook afspraken gemaakt over de fietsstimulering
op de betreffende trajecten.
3. De hoogte van de uitkering en de wijze van verdeling
Voor de aanleg van snelfietsroutes is door het kabinet € 26 miljoen beschikbaar gesteld.
Dit bedrag wordt verdeeld over de 14 ontvangers (de provincies en de twee vervoerregio’s),
Deze keuze leidt tot een mooie spreiding over heel Nederland. Daarmee wordt een brede
impuls gegeven aan het investeren in goede fietsinfrastructuur.
Deze regeling betreft de afspraken die met de provincies zijn gemaakt over snelfietsroutes
in de Bestuurlijke Overleggen MIRT 20181 (hierna: Afsprakenlijst). Omdat de rijksbijdrage voor de snelfietsroutes voor de
twee vervoerregio’s via de Brede Doel Uitkeringen (BDU) loopt is de uitkering aan
de vervoerregio’s niet in deze regeling opgenomen.
4. Verhouding tot bestaande regelgeving
Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet
subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de Financiële-verhoudingswet.
Daarnaast zijn de staatssteunregels van belang voor de onderhavige regeling.
Kaderwet subsidie I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet
Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan provincies
voor de realisering van snelfietsroutes. In artikel 4.21, derde lid, van de Awb is
bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is op de aanspraak
op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift
dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van artikel 4.21,
derde lid, van de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet wel van toepassing is op
financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld. Om die reden is titel 4.2 van de Awb van toepassing op deze regeling.
Hierin zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers
zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering). Omdat
op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast de Kaderwet
subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing. In artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet is de wijze van verantwoording van de specifieke
uitkering geregeld.
Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De provincies
krijgen een specifieke uitkering voor de aanleg van openbaar en algemeen toegankelijke
infrastructuur die voordeel oplevert voor de samenleving als geheel. Ten aanzien van
openbaar toegankelijke infrastructuur heeft de Europese Commissie overwogen dat geen
sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten of vervalsing
van de mededinging (mededeling staatssteun overwegingen 211 en 212). Voorts wordt
de bouw en exploitatie van openbare infrastructuur geacht geen economische activiteit
te zijn maar een algemene maatregel van overheidsbeleid (mededeling staatssteun overweging
201).
Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun
verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars of degenen die de infrastructuur
aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien de
begunstigde de aanbestedingsregels volgt.
5. Administratieve lasten
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincie
en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Dit leidt
tot de meest minimale uitvoeringslasten voor zowel de provincies als voor de rijksoverheid.
6. Consultatie
Op 28 juni 2018 is een informatiebijeenkomst gehouden voor provincies en vervoerregio’s
over de beoogde inzet van de 100 miljoen fietsgelden uit het Regeerakkoord voor de
aanleg van regionale snelfietsroutes en fietsparkeerplaatsen bij stations. Naar aanleiding
van de inbreng van de decentrale overheden tijdens deze bijeenkomst is besloten om
het voor snelfietsroutes beschikbare bedrag te verdelen over de 12 provincies en de
2 vervoerregio’s voor door hen aan te dragen concrete projecten. Tijdens de Bestuurlijke
overleggen MIRT 2018 zijn concrete afspraken gemaakt over financiële bijdragen voor
specifieke projecten. Verdere consultatie is derhalve niet meer nodig.
7. Inwerkingtreding en horizonbepaling
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid
inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep
gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023 met dien verstande dat deze regeling
van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt. Omdat
het de bedoeling van deze regeling is dat provincies snel gaan beginnen met het realiseren
van snelfietsroutes, is ervoor gekozen om een horizonbepaling op te nemen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2 Verlening specifieke uitkering
In het eerste lid is bepaald dat de ontvangers een specifieke uitkering krijgen voor
het realiseren van een of meer snelfietsroutes. In de afsprakenlijst is per ontvanger
opgenomen voor welke snelfietsroute of snelfietsroutes een specifieke uitkering wordt
verleend.
In het tweede lid is het maximum bedrag per ontvanger opgenomen. Alle provincies ontvangen
een bedrag van € 1.857.142,–. Ook is bepaald dat de uitkering maximaal 40% van de
totale kosten van de snelfietsroutes bedraagt, zodat zoveel mogelijk routes voor het
beschikbare rijksgeld kunnen worden gerealiseerd. Dit betekent dat de financiering
op basis van tenminste 60% cofinanciering door de regio rond moet zijn. In het derde
lid is het plafond opgenomen.
Artikel 3 Aan de uitkering verbonden verplichtingen
Zoals in het algemeen deel van de nota van toelichting al is aangegeven mag deze uitkering
alleen worden besteed aan de realisering van de snelfietsroutes met uitzondering van
reguliere apparaatskosten. Ook moeten de afspraken worden nagekomen die in de Afsprakenlijst
zijn opgenomen.
Artikel 4 Voorschotverlening
De ontvanger ontvangt gelijktijdig met het besluit tot verlening van de uitkering
een voorschot van 100% van de specifieke uitkering dat in overleg met de betreffende
ontvanger in één of meer jaarlijkse delen gedurende de looptijd van het project zal
worden verleend.
Artikel 5 Verantwoording
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincie
en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek).
Artikel 6 Ambtshalve vaststelling
Nadat de activiteit is verricht en verantwoording is afgelegd over de specifieke uitkering
op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, stelt de Minister de specifieke
uitkering binnen een half jaar ambtshalve vast.
Artikel 7 Inwerkingtreding en horizonbepaling
Voor een toelichting op de inwerkingtreding en horizonbepaling wordt verwezen naar
het algemene deel van de toelichting.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer