Besluit van 21 februari 2020, nr. 2020000382 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Weesp krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Bloemendalerpolder)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De gemeenteraad van de gemeente Weesp (hierna verzoeker) heeft Ons bij besluit van 7 maart 2019, verzocht om in die gemeente over te gaan tot het aanwijzen van onroerende zaken ter onteigening, begrepen in het onteigeningsplan Bloemendalerpolder. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan Bloemendalerpolder voormalig grondgebied Muiden.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp hebben bij brief van 2 april 2019, kenmerk Z.154237/D.101030, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het bestemmingsplan Bloemendalerpolder voormalig grondgebied Muiden, verder te noemen: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 11 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Weesp en is vanaf 21 juni 2017 onherroepelijk.

Aan de onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemmingen Recreatie, Verkeer-2 en Woongebied en de dubbelbestemmingen Leiding-Hoogspanningsverbinding en Waarde-Archeologie 7 toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 5 september 2019 tot en met 16 oktober 2019 in de gemeente Weesp en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Weesp van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 4 september 2019 openbaar kennis gegeven in Weespernieuws.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Onze Minister, thans de Minister voor Milieu en Wonen) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 4 september 2019, nr. 48123.

Verder heeft de Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De Bloemendalerpolder is een landbouwgebied dat grotendeels bestaat uit cultuurlandschap met langgerekte kavels weidegrond. Het gebied wordt begrensd door de rijksweg A1 in het noorden, de Vecht in het oosten en het Amsterdam-Rijnkanaal in het westen. Aan de zuidkant loopt de spoorlijn tussen Hilversum en Amsterdam. De Provincie Noord-Holland heeft de Bloemendalerpolder voor woningbouw en natuurontwikkeling aangewezen. De Bloemendalerpolder maakt deel uit van de Metropoolregio Amsterdam.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van het noordelijk deel van de Bloemendalerpolder gelegen in de gemeente Weesp. In dit bestemmingsplan liggen de onroerende zaken waar deze onteigening betrekking op heeft. Voor de ontwikkeling van het zuidelijk deel van de Bloemendalerpolder is het bestemmingsplan Bloemendalerpolder Weesp vastgesteld. Beide bestemmingsplannen maken de ontwikkeling mogelijk van de Bloemendalerpolder tot woningbouwlocatie, groen- en recreatiegebied.

Twee derde deel van de Bloemendalerpolder wordt groen met water, waarbij ruimte voor recreatie en natuurbeleving wordt ingericht. Een derde wordt in een gordelvorm bebouwd met woningen en voorzieningen waaronder een basisschool, een horecavoorziening, sportaccommodatie en buurtwinkels. In de nieuwe woonwijk (Weespersluis) worden maximaal 2.750 woningen gerealiseerd.

Van de in de onteigening betrokken onroerende zaken zal een gedeelte (nabij de rijksweg A1) worden ingericht als natuurcompensatiegebied. Verder wordt hierop een gedeelte van de hoofdontsluitingsweg aangelegd. De te onteigenen onroerende zaken gelegen nabij de spoorlijn worden ontgraven en ingericht met water en eilanden met rietkragen voor ecologie en recreatie.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan, het beeldkwaliteitsplan, landschapsontwikkelingsplan, exploitatieplan en verkavelingstekening met nummer A3-VERKAVELING-BDP-WEESP-2019-05-21.1.

Voor de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder is een samenwerkings- en uitvoeringsovereenkomst gesloten tussen de gemeenten Weesp en Muiden (thans de gemeente Gooische Meren), de provincie Noord-Holland, het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, het Rijksvastgoedbedrijf en de GEM Bloemendalerpolder CV (vennootschap van marktpartijen). De GEM Bloemendalerpolder CV is verantwoordelijk voor de gebiedsexploitatie onder regie van de gemeente Weesp. Met de opbrengst van de woningbouw wordt de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder gefinancierd. De provincie Noord-Holland draagt bij aan de financiering van landschapsontwikkeling/ natuur. Voor de financiële uitvoering van het bestemmingsplan heeft de gemeente Weesp een exploitatieplan vastgesteld, dat per 21 juli 2017 onherroepelijk is. Hiermee is de financieel-economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder verzekerd.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de gemeente Weesp de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de gemeenteraad van de gemeente Weesp tot zijn onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de Bloemendalerpolder al in ontwikkeling is. Er worden woningen gebouwd en de eerste woningen zijn inmiddels opgeleverd. Ten behoeve van de hoofdontsluitingsweg is in 2016 gestart met de voorbelasting van de gronden welke reeds in eigendom zijn van de gemeente Weesp. Verwacht wordt in het tweede kwartaal van 2020 met de aanleg van de weg te kunnen starten. Het is van belang om de weg spoedig aan te leggen zodat de nog te realiseren woningen tijdig kunnen worden ontsloten. Voor de al gerealiseerde woningen is een tijdelijke ontsluiting gerealiseerd.

Met het oog op bescherming van bedreigde diersoorten dient ook met de werkzaamheden ten behoeve van de natuurontwikkeling in het tweede kwartaal van 2020 een aanvang te worden genomen. Hiermee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. N.J. Cuperus, J.M. Cuperus, H.M. Douma, H.F. Douma, M.H. Douma, J.L.A. Cuperus, elk voor de 1/6de eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1, 3, 4, 6, 7 en 9, verder te noemen: reclamanten 1;

  • 2. Liander Infra NV, zakelijk gerechtigde van de onroerende zaken met grondplannummers 1 en 6: verder te noemen, reclamant 2.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 31 oktober 2019 te Weesp te houden hoorzitting. Reclamanten 1 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamanten 1

Reclamanten zijn van mening dat het minnelijk overleg niet voldoende is geweest en niet voldoende serieus is gevoerd. Daarnaast is dit volgens reclamanten gevoerd op basis van een onjuiste wijze van waardebepaling en onjuiste voorstelling van zaken.

Reclamanten voeren daarbij de volgende punten aan:

1.1

De complexbenadering in artikel 40d onteigeningswet

Reclamanten betogen dat er een verschil van inzicht bestaat omtrent welke gronden tot het complex behoren. Volgens verzoeker horen bij de Bloemendaalpolder als complex ook de gronden (ruim 85 ha) ten noorden van de A1 (hij verwijst daarbij naar zijn brief van 21 augustus 2019). Reclamanten menen daarentegen dat daarvoor de functionele samenhang ontbreekt. In het ontwerpbesluit en de brief van de Corporate Dienst van Rijkswaterstaat, waarin het ontwerpbesluit aan reclamanten is toegezonden, wordt immers aangegeven dat de Bloemendalerpolder wordt begrensd door de A1, dus zou het gebied erachter niet bij de Bloemendalerpolder horen. De gronden vallen evenmin in de plangebieden van de bestemmingsplannen die zien op de herontwikkeling van de Bloemendalerpolder. De redenering van verzoeker in de hierboven genoemde brief over wat bij het complex hoort, klopt niet. Dit blijkt ook als gekeken wordt naar de verhoudingen tussen de rode, groene en blauwe functies.

Waardering van de gronden

Verder verschillen reclamanten en verzoeker van mening wat betreft de verdeling van het complex in lagen van waarde; de hoogte van de waarde is niet overal gelijk vanwege de bijzondere (on)geschiktheid. Het systeem dat verzoeker hanteert volgt uit een taxatierapport uit 2016. In het rapport wordt gesproken over voor woningbouw bijzonder geschikte grond, niet bijzonder geschikte grond of bijzondere ongeschikte grond. Verzoeker meent dat voor het complex als geheel er sprake is van bijzonder (on) geschikte grond. De groene gronden zijn door de ligging minder geschikt voor woningbouw, maar wel bijzonder geschikt voor groen en watercompensatie. Reclamanten begrijpen dat hierdoor beperkingen aan de percelen kleven en ze zijn van mening dat dit als criterium moet worden genomen bij de vraag of er sprake is van bijzondere (on)geschiktheid.

De rode gronden zijn volgens verzoeker bijzonder geschikt voor woningbouw. Reclamanten begrijpen niet waarom verzoeker waterloop de Molenwetering als grens heeft genomen voor de rode gronden. De argumenten van verzoeker waarom deze gronden bijzonder geschikt zouden zijn voor woningbouw, zijn zwak. Reclamanten zijn van mening dat het onjuist is dat er een verschil in termen van bijzondere (on)geschiktheid bestaat voor (de hoogte van) de complexwaarde tussen de rode, gele en oranje gekleurde gronden. Volgens reclamanten dienen de rode en gele zones in het kader van de complexwaarde ex artikel 40 onteigeningswet (beide) even hoog gewaardeerd te worden. De door verzoeker aangehaalde voorbeelden waarop verzoeker de waardering van de gronden baseert, zijn niet te vergelijken met deze gronden.

Reclamanten concluderen dat zij en verzoeker van mening verschillen over de waarde, verzoeker komt niet met overtuigende argumenten. De taxatie waarop verzoeker zich baseert is niet eens door de grondverwerver zelf uitgevoerd maar door een andere partij. Deze taxatie is daarnaast uitgevoerd ten behoeve van het kostenverhaal en niet voor de onteigeningsprocedure, stamt bovendien uit 2016 en is inmiddels 3,5 jaar oud. Reclamanten vinden het stuitend dat deze bij de eerste biedingen is gebruikt en dat verzoeker deze nog steeds en in herhaling blijft gebruiken.

Ad 1.1

Ten aanzien van de zienswijze van reclamanten overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

In dit verband merken Wij verder op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling, staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

Het voorgaande in aanmerking nemend overwegen Wij in het bijzonder, dat uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker met de vertegenwoordiger van reclamanten diverse onderhandelingsgesprekken en correspondentie heeft gevoerd. Zo zijn er in 2018 gesprekken gevoerd op 13 juni, 6 juli, 6 september en 18 oktober. Op 14 januari 2019 is er, voorafgaand aan het verzoekbesluit, telefonisch met de vertegenwoordiger van reclamanten overlegd. Verzoeker heeft aan reclamanten meerdere biedingen gedaan, namelijk in 2018 op 31 oktober, 23 november en 14 december en in 2019 op 8 januari, 28 januari en 7 februari. In zijn brief en tevens bod van 14 december 2018 is verzoeker nader ingegaan op vragen van reclamanten. Daarbij zijn de uitgangspunten nader uiteen gezet ten aanzien van de waardering van de gronden en de complexbenadering. Bij brief en tevens bod van 8 en 28 januari 2019 is verzoeker wederom op vragen van reclamanten ingegaan en heeft hij een aantal zaken nader verduidelijkt.

De stelling van reclamanten dat het minnelijk overleg, op grond van de door haar opgevoerde argumenten, niet voldoende is geweest of niet voldoende serieus, kunnen Wij niet delen. Zoals hierboven opgemerkt zijn er door verzoeker met de vertegenwoordiger van reclamanten diverse gesprekken en correspondentie gevoerd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker heeft getracht om zijn standpunt ten aanzien van de waardering van de gronden te verduidelijken en vragen van reclamanten tijdig te beantwoorden. Dat daarbij kennelijk verschil van mening bestaat tussen verzoeker en reclamanten ten aanzien van wat tot het complex behoort en hoe de onroerende zaken van reclamanten daarin gewaardeerd worden, betekent niet dat het minnelijk overleg onvoldoende of niet serieus is geweest. Evenmin betekent dit dat de biedingen van verzoeker als niet serieus moeten worden aangemerkt.

1.2

Onterecht standpunt en benadering

Volgens reclamanten is het ontwerpbesluit waarin gesteld wordt dat “slechts” een derde wordt bebouwd, suggestief. Zowel verzoeker als de Corporate Dienst van Rijkswaterstaat, vinden dit plan blijkbaar niet zo bijzonder en rendabel. Het lijkt alsof er al voorgesorteerd wordt om aan te geven dat deze gronden en de complexwaarde ervan amper meer waard zijn dan een agrarische of andere gebruikswaarde. Dit onterechte standpunt is al vanaf het begin bij verzoeker aanwezig geweest en blijkt uit de gevoerde minnelijke onderhandelingen, tactiek en biedingen van verzoeker, dat is nu juist de reden geweest om zijn aanbiedingen niet te accepteren. Als verzoeker zich niet louter primair en daarna steeds bij herhaling op een onterecht (en qua schade te laag) standpunt had gesteld, had deze onteigening voorkomen kunnen worden.

Ad 1.2

Ten aanzien van de zienswijze van reclamanten betreffende de woordkeuze in het ontwerpbesluit onder het kopje “noodzaak en urgentie”, overwegen Wij als volgt.

Het ontwerpbesluit tot aanwijzing ter onteigening, welke op grond van afdeling 3.4 van de Awb ter inzage wordt gelegd, dient er in principe toe inzicht te verschaffen in de verzochte onteigening, in het algemeen belang dat daarmee wordt gediend en in de voortgang van het planologisch proces (bestemmingsplan) waarin realisering van de werken is vastgelegd. Voor de omschrijving van het algemeen belang wordt in het ontwerpbesluit naar de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan gekeken zoals verwoord in de zakelijke beschrijving. In het ontwerpbesluit is het woord “slechts” uit de zakelijke beschrijving overgenomen, zonder daarmee een waardeoordeel uit te willen spreken dan wel een suggestie te willen wekken. Desondanks begrijpen Wij dat reclamanten het woord suggestief achten, Wij hebben daarom het besluit hierop aangepast. Over de bewering van reclamanten dat het standpunt van verzoeker omtrent de waardering van de onroerende zaken onterecht zou zijn, hebben Wij hierboven onder de bespreking van zienswijze Ad 1.1 reeds overwogen.

1.3

Geen serieuze poging

Reclamanten wijzen erop dat gedurende het langdurende traject van onderhandelingen, door verzoeker meermaals tussenpozen zijn gecreëerd en reclamanten in onzekerheid zijn gelaten. Ook ten aanzien van prijsvoorstellen verdient het niet de schoonheidsprijs. Pas vanaf medio 2018 wordt door verzoeker meer serieus met reclamanten omgegaan. Verzoeker maakt volgens reclamanten opmerkelijke sprongen, daar hij in zijn brief van 21 augustus 2019 een voorstel doet voor de instelling van een adviescommissie, terwijl 5 dagen later de brief van de Corporate Dienst van Rijkswaterstaat komt waarin de onteigening wordt aangekondigd. Reclamanten vinden dit op z’n minst opmerkelijk. Volgens reclamanten spreekt dit van laksheid, desinteresse en zeker niet van een serieuze finale poging om tot overeenstemming te komen.

Ad 1.3

Wat betreft dit onderdeel van de zienswijze verwijzen Wij allereerst naar hetgeen Wij hierboven hebben opgemerkt bij bespreking van de zienswijze Ad 1.1.

Uit de reactie van verzoeker op de zienswijze van reclamanten maken Wij op dat verzoeker erkent dat in sommige situaties meer tijd nodig was om te reageren dan in andere situaties. Uit het logboek maken wij op dat vóór 2018 Provincie Noord-Holland als verwerver van de gronden heeft opgetreden. Pas sinds juni 2018 treedt verzoeker op als verwerver. Het logboek laat een voortgaande verwerving zien ten behoeve van de realisatie van het bestemmingsplan. Verder blijkt uit het logboek dat er vanaf 2018 regelmatig contact is geweest tussen verzoeker en reclamanten, soms meermalen per maand. Alleen tussen 6 juli 2018 en 6 september 2018 en tussen 23 februari 2019 en 14 juni 2019 was er blijkens het logboek langer dan een maand geen contact. Wij kunnen Ons daarom niet vinden in de stelling van reclamanten dat verzoeker meermalen tussenpozen heeft gecreëerd en reclamanten in onzekerheid heeft gelaten.

Voorts overwegen Wij dat het minnelijk overleg ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet ook na het verzoekbesluit dient te worden voortgezet. Verzoeker heeft daar invulling aan gegeven door in zijn brief van 21 augustus 2019 aan reclamanten de mogelijkheid te bieden om een bindende adviesprocedure in gang te zetten teneinde alsnog tot minnelijke overeenstemming te komen. Naar Ons oordeel is deze handelwijze conform hetgeen is vastgelegd in artikel 17 van de onteigeningswet.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamant 2

2.1

Reclamant 2 wijst erop dat in de nabijheid van of boven de percelen met kadastraal nummer F 2167 en F 2172 een bovengrondse 150kV hoogspanningsverbinding is aangelegd met bijbehorende belemmerde strook. Ten behoeve van deze hoogspanningsverbinding zijn zakelijke rechten gevestigd. In het belang van de elektriciteitsvoorziening verzoekt reclamant om bij onteigening van genoemde percelen de rechten te hervestigen. Voorts wijst reclamant erop dat voor werkzaamheden binnen de belemmerde strook, welke het normale grondgebruik te boven gaan, voorafgaande schriftelijke toestemming noodzakelijk is. Reclamant heeft een voorbeeldbrief voor toezegging van hervestiging van zakelijke rechten bij de zienswijze toegevoegd.

Ad 2.1

Ten aanzien van deze zienswijze overwegen Wij dat reclamant met de perceelnummers F 2167 en F 2172, de onroerende zaken met grondplannummers 1 en 6 bedoelt. Het zakelijk recht van reclamant komt, indien betreffende onroerende zaken ter onteigening worden aangewezen, te vervallen door de titelzuiverende werking van artikel 59, derde lid van de onteigeningswet. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt dat verzoeker inmiddels, op 14 november 2019, heeft ingestemd met het hervestigen van de zakelijke rechten van reclamant op de betreffende onroerende zaken.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de gemeente Weesp de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de gemeente Weesp tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister voor Milieu en Wonen van 23 december 2019, nr. RWS-2019/44769, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Weesp van 7 maart 2019;

gelezen de voordracht van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp van 2 april 2019, kenmerk Z.154237/D.101030;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 12 februari 2020, no. W04.19.0427/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister voor Milieu en Wonen van 18 februari 2020, nr. RWS-2020/6442, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan Bloemendalerpolder voormalig grondgebied Muiden van de gemeente Weesp ten name van de gemeente Weesp ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Weesp en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister voor Milieu en Wonen is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 21 februari 2020

Willem-Alexander

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: BLOEMENDALERPOLDER

VERZOEKENDE INSTANTIE: GEMEENTE WEESP

 

Kadastraal bekend als gemeente Weesp

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

           

1.

Geheel

   

Terrein (grasland)

19.710

   

F 2167

1/6 (recht van) Eigendom:

De heer Nicolaas Johannes Cuperus te ’s-Gravenhage

Gehuwd (ten tijde van verkrijging):

Mevrouw Carla Maria Wilhelmina van der Cammen

Mevrouw Juliane Martha Cuperus te Utrecht

De heer Hendrik Maarten Douma te Utrecht

De heer Hugo Frederik Douma te Utrecht

Mevrouw Marina Hilletje Douma te Breda

De heer Jacob Lucas Anthonie Cuperus te Onbekend

Zakelijke recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Liander Infra N.V. te Arnhem

                   

3.

14.295

   

Terrein (grasland)

22.110

   

F 2169

1/6 (recht van) Eigendom:

De heer Nicolaas Johannes Cuperus te ’s-Gravenhage

Gehuwd (ten tijde van verkrijging):

Mevrouw Carla Maria Wilhelmina van der Cammen

Mevrouw Juliane Martha Cuperus te Utrecht

De heer Hendrik Maarten Douma te Utrecht

De heer Hugo Frederik Douma te Utrecht

Mevrouw Marina Hilletje Douma te Breda

De heer Jacob Lucas Anthonie Cuperus te Onbekend

                   
 

Kadastraal bekend als gemeente Weesp

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

           

4.

4.505

   

Terrein (grasland)

16.500

   

F 2170

1/6 (recht van) Eigendom:

De heer Nicolaas Johannes Cuperus te ’s-Gravenhage

Gehuwd (ten tijde van verkrijging):

Mevrouw Carla Maria Wilhelmina van der Cammen

Mevrouw Juliane Martha Cuperus te Utrecht

De heer Hendrik Maarten Douma te Utrecht

De heer Hugo Frederik Douma te Utrecht

Mevrouw Marina Hilletje Douma te Breda

De heer Jacob Lucas Anthonie Cuperus te Onbekend

6.

Geheel

   

Terrein (grasland)

19.990

   

F 2172

1/6 (recht van) Eigendom:

De heer Nicolaas Johannes Cuperus te ’s-Gravenhage

Gehuwd (ten tijde van verkrijging):

Mevrouw Carla Maria Wilhelmina van der Cammen

Mevrouw Juliane Martha Cuperus te Utrecht

De heer Hendrik Maarten Douma te Utrecht

De heer Hugo Frederik Douma te Utrecht

Mevrouw Marina Hilletje Douma te Breda

De heer Jacob Lucas Anthonie Cuperus te Onbekend

Zakelijke recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Liander Infra N.V. te Arnhem

 

Kadastraal bekend als gemeente Weesp

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie en nr.

Ten name van

           

7.

21.434

   

Terrein (grasland)

31.635

   

F 2276

1/6 (recht van) Eigendom:

De heer Nicolaas Johannes Cuperus te ’s-Gravenhage

Gehuwd (ten tijde van verkrijging):

Mevrouw Carla Maria Wilhelmina van der Cammen

Mevrouw Juliane Martha Cuperus te Utrecht

De heer Hendrik Maarten Douma te Utrecht

De heer Hugo Frederik Douma te Utrecht

Mevrouw Marina Hilletje Douma te Breda

De heer Jacob Lucas Anthonie Cuperus te Onbekend

9.

Geheel

   

Terrein (grasland)

8.435

   

F 2334

1/6 (recht van) Eigendom:

De heer Nicolaas Johannes Cuperus te ’s-Gravenhage

Gehuwd (ten tijde van verkrijging):

Mevrouw Carla Maria Wilhelmina van der Cammen

Mevrouw Juliane Martha Cuperus te Utrecht

De heer Hendrik Maarten Douma te Utrecht

De heer Hugo Frederik Douma te Utrecht

Mevrouw Marina Hilletje Douma te Breda

De heer Jacob Lucas Anthonie Cuperus te Onbekend

Zakelijke recht als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Saranne B.V. te Arnhem

Naar boven