Wijziging van het Procesreglement van de Hoge Raad der Nederlanden met het oog op de invoering van het digitaal procederen in belastingzaken en bestuursrechtelijke zaken

HOOFDSTUK 5 BELASTINGZAKEN EN BESTUURSRECHTELIJKE ZAKEN

Paragraaf 5.1 Beroep in cassatie bij de derde kamer van de Hoge Raad

5.1.1 Reikwijdte
  • 5.1.1.1 Paragraaf 5.1 van dit procesreglement heeft betrekking op de wijze van procederen en de voortgang van de procedure in zaken die worden behandeld door de derde kamer van de Hoge Raad (de belastingkamer), met uitzondering van de zaken waarop paragraaf 5.2 betrekking heeft.

  • 5.1.1.2 Met het begrip ‘zaken die worden behandeld door de derde kamer van de Hoge Raad’ worden in paragraaf 5.1 van dit procesreglement bedoeld:

    • a. zaken waarin beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een uitspraak in een belastingzaak van een rechtbank of gerechtshof of van een gerecht in het Caribische deel van het Koninkrijk,

    • b. zaken waarin beroep in cassatie wordt ingesteld tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven,

    • c. zaken waarin herziening wordt verzocht van een uitspraak van de derde kamer van de Hoge Raad.

5.1.2 Bepalingen van algemene aard
  • 5.1.2.1 In de procedure bij de Hoge Raad is het dossier van de zaak een digitaal dossier.

  • 5.1.2.2 Een partij die niet verplicht is digitaal te procederen, kiest in een zaak voor digitaal procederen door een bericht of document in die zaak in het webportaal in te dienen.

  • 5.1.2.3 De griffier plaatst berichten en documenten die per post zijn ingediend door de partij die niet verplicht is digitaal te procederen en die niet voor digitaal procederen heeft gekozen, in het digitale dossier van de zaak.

  • 5.1.2.4 De griffier stelt de partij die niet verplicht is digitaal te procederen en die niet voor digitaal procederen heeft gekozen, per post in kennis van berichten en documenten die in het webportaal zijn ingediend door de wederpartij of daarin zijn geplaatst door de griffier.

  • 5.1.2.5 Het dossier van de zaak in de procedure(s) in de vorige instantie(s) wordt in het webportaal getoond indien de griffier van die instantie(s) dat dossier aan de Hoge Raad digitaal ter beschikking heeft gesteld.

  • 5.1.2.6 Een partij die niet verplicht is digitaal te procederen en die niet voor digitaal procederen heeft gekozen, kan een verzoek tot inzage bij de griffier doen.

  • 5.1.2.7 Gestelde termijnen, zoals termijnen voor het herstel van een verzuim of het verrichten van een proceshandeling, worden alleen onder bijzondere omstandigheden verlengd.

    Een verzoek om termijnverlenging moet binnen de gestelde termijn door de Hoge Raad zijn ontvangen en dient ook de redenen van het verzoek te bevatten. Van de beslissing op het verzoek stelt de griffier de verzoeker en zo nodig ook de wederpartij in kennis.

  • 5.1.2.8 Op te laat ingediende berichten en documenten slaat de Hoge Raad in beginsel geen acht.

  • 5.1.2.9 De griffier geeft van het bestaan van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht kennis aan degene aan wie gelegenheid wordt geboden het verzuim binnen een daartoe gestelde termijn te herstellen. Daarbij wijst de griffier op het gevolg dat de Hoge Raad kan verbinden aan het niet binnen de gestelde termijn herstellen van het verzuim.

  • 5.1.2.10 Op de procedure na indiening van een herzieningsverzoek (artikel 8:119 Awb) is, voor zover relevant en nodig, hetgeen in deze paragraaf is bepaald omtrent de behandeling van het beroep in cassatie van overeenkomstige toepassing.

  • 5.1.2.11 De Hoge Raad kan op grond van bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen van paragraaf 5.1.

5.1.3 Een nieuwe zaak beginnen
  • 5.1.3.1 Een partij die verplicht is digitaal te procederen, begint een nieuwe zaak door indiening van het beroepschrift in cassatie in het webportaal.

  • 5.1.3.2 Een partij die niet verplicht is digitaal te procederen, kan een nieuwe zaak beginnen door het beroepschrift in cassatie in te dienen in het webportaal of per post.

    Een per post ingediend beroepschrift in cassatie moet zijn voorzien van een datum, naam en adres en de handtekening van de indiener.

  • 5.1.3.3 De indiener voegt bij het beroepschrift in cassatie de uitspraak waartegen beroep in cassatie wordt ingesteld. Die uitspraak is niet voorzien van aantekeningen of markeringen van anderen dan van het gerecht waarvan de uitspraak afkomstig is.

    Is die uitspraak niet beschikbaar, dan vermeldt de indiener de datum en het zaaknummer van die uitspraak en de naam van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.

  • 5.1.3.4 Verder voegt de indiener bij het beroepschrift in cassatie:

    • a. de volmacht, indien de nieuwe zaak wordt begonnen door een gemachtigde van een partij en die gemachtigde geen advocaat is;

    • b. het mandaatbesluit, indien de nieuwe zaak wordt begonnen met het mandaat van een bestuursorgaan;

    • c. het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, indien de nieuwe zaak wordt begonnen voor een in het handelsregister ingeschreven, niet door een advocaat vertegenwoordigd(e), bedrijf, rechtspersoon of andere niet-natuurlijke persoon;

    • e. de motivering van het beroep in cassatie.

    De indiener die in verzuim is met de naleving van een of meer van de onder a tot en met e genoemde voorschriften, krijgt een termijn voor herstel van het verzuim. Die termijn bedraagt in beginsel vier weken.

  • 5.1.3.5 Naar aanleiding van de ontvangst van het beroepschrift in cassatie plaatst de griffier een bericht voor de indiener in het webportaal. De griffier plaatst ook een bericht voor de wederpartij in het webportaal en stuurt daarvan een kopie per post aan de wederpartij.

  • 5.1.3.6 De partij die griffierecht verschuldigd is, wordt binnen twee weken na ontvangst van het beroepschrift in cassatie uitgenodigd het verschuldigde griffierecht binnen vier weken te voldoen, tenzij het beroepschrift in cassatie is ingediend door een persoon die een rekening-courant aanhoudt waarin het verschuldigde griffierecht kan worden verrekend.

  • 5.1.3.7 De uitnodiging tot betaling van het griffierecht kan per post worden toegezonden, ook als de partij die griffierecht is verschuldigd digitaal procedeert.

5.1.4 Verweerschrift
  • 5.1.4.1 Indien eventuele verzuimen in het beroepschrift in cassatie binnen de gestelde termijn zijn hersteld en het eventueel verschuldigde griffierecht is voldaan, geeft de griffier aan de wederpartij gelegenheid binnen acht weken een verweerschrift in te dienen. Daarbij wordt de wederpartij gewezen op de mogelijkheid binnen dezelfde termijn incidenteel beroep in cassatie in te stellen.

5.1.5 Incidenteel beroep in cassatie
  • 5.1.5.1 De partij die incidenteel beroep in cassatie wil instellen, doet dat bij voorkeur in een afzonderlijk document dat gelijktijdig met het verweerschrift wordt ingediend.

  • 5.1.5.2 De indiener van het principale beroep in cassatie krijgt een termijn van vier weken voor indiening van een zienswijze in het incidentele beroep in cassatie.

5.1.6 Repliek en dupliek
  • 5.1.6.1 De partij die beroep of incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld, kan in de gelegenheid worden gesteld in een conclusie van repliek binnen een termijn van vier weken te reageren op het verweerschrift in cassatie, respectievelijk de zienswijze in het incidentele beroep in cassatie.

  • 5.1.6.2 Tot het indienen van een conclusie van repliek wordt geen gelegenheid geboden indien het geven van een toelichting door een advocaat is verzocht.

  • 5.1.6.3 De wederpartij krijgt een termijn van vier weken om in een conclusie van dupliek te reageren op een conclusie van repliek.

5.1.7 Schriftelijke en mondelinge toelichting
  • 5.1.7.1 Op verzoek van een partij kan gelegenheid worden geboden tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting door een advocaat.

    Dit verzoek kan worden gedaan in het beroepschrift in cassatie, het verweerschrift, het incidentele beroepschrift in cassatie en de zienswijze in het incidentele beroep in cassatie.

    Als het verzoek wordt ingewilligd, kan de advocaat van de wederpartij eveneens de zaak toelichten, ook als de wederpartij daarom zelf niet of niet tijdig heeft verzocht.

  • 5.1.7.2 Een verzoek van een partij om een schriftelijke of mondelinge toelichting door een advocaat dat wordt gedaan naar aanleiding van het verweerschrift van de wederpartij, of naar aanleiding van de zienswijze van de wederpartij in het incidentele beroep in cassatie, moet zijn ingediend binnen twee weken nadat de griffier een afschrift van het verweerschrift of de zienswijze heeft verzonden.

  • 5.1.7.3 Bij inwilliging van het verzoek om schriftelijke toelichting stelt de griffier partijen in kennis van de termijn waarbinnen de schriftelijke toelichting moet worden ingediend. Deze termijn is in beginsel vier weken, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving.

  • 5.1.7.4 Nadat de schriftelijke toelichtingen van alle partijen zijn ingediend, stelt de griffier partijen in kennis van de door de wederpartij ingediende schriftelijke toelichting. Hierbij wordt gelegenheid gegeven binnen twee weken op de schriftelijke toelichting van de wederpartij te reageren. Van die reactie van een partij stelt de griffier de wederpartij in kennis.

  • 5.1.7.5 Indien slechts één van partijen een schriftelijke toelichting indient, stelt de griffier de wederpartij in kennis van die schriftelijke toelichting na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de schriftelijke toelichting. Hierbij wordt gelegenheid gegeven binnen twee weken op de schriftelijke toelichting van de wederpartij te reageren door een advocaat. Op deze mogelijkheid wijst de griffier al in het bericht dat een schriftelijke toelichting kan worden ingediend.

  • 5.1.7.6 Indien gelegenheid wordt geboden tot het geven van een mondelinge toelichting, wordt de datum in beginsel vastgesteld op een woensdag op een termijn van bij voorkeur vier weken. Na overleg met de betrokken advoca(a)t(en) over de dagbepaling stelt de griffier partijen in kennis van dag en uur van de zitting.

  • 5.1.7.7 Indien van de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting gebruik wordt gemaakt en daarbij een pleitnota wordt overgelegd, plaatst de griffier een afschrift van die pleitnota in het webportaal.

  • 5.1.7.8 Van de zitting waarop een mondelinge toelichting wordt gegeven, wordt proces-verbaal opgemaakt. Uiterlijk op de datum van toezending van het arrest wordt een afschrift van dat proces-verbaal in het webportaal geplaatst.

5.1.8 Versnelde behandeling
  • 5.1.8.1 Een verzoek om versnelde behandeling dient ook de motivering van het verzoek te bevatten.

  • 5.1.8.2 De griffier plaatst de beslissing van de Hoge Raad op het verzoek om versnelde behandeling in het webportaal.

  • 5.1.8.3 Bij inwilliging van het verzoek wordt aan de wederpartij onmiddellijk gelegenheid geboden binnen vier weken een verweerschrift in te dienen.

5.1.9 Conclusie van de procureur-generaal
  • 5.1.9.1 De griffier stelt partijen in kennis van het voornemen van de procureur-generaal om schriftelijk conclusie te nemen, waarbij tevens een termijn wordt meegedeeld waarbinnen de conclusie kan worden verwacht.

  • 5.1.9.2 De griffier plaatst de schriftelijke conclusie van de procureur-generaal in het webportaal. Hierbij wordt aan partijen gelegenheid geboden binnen een termijn van twee weken een reactie op de conclusie in te dienen.

5.1.10 Uitspraak van de Hoge Raad
  • 5.1.10.1 Nadat het partijdebat is voltooid en, indien van toepassing, de procureur-generaal schriftelijk conclusie heeft genomen, worden partijen in kennis gesteld van de termijn waarbinnen de Hoge Raad verwacht uitspraak te doen.

  • 5.1.10.2 Indien de Hoge Raad niet binnen de aan partijen medegedeelde termijn uitspraak doet, worden partijen hiervan in kennis gesteld.

  • 5.1.10.3 Ten minste een week vóór de dag waarop in het openbaar uitspraak zal worden gedaan, wordt hiervan kennisgegeven aan partijen.

  • 5.1.10.4 Op de dag waarop uitspraak wordt gedaan, wordt een afschrift van de uitspraak van de Hoge Raad in het webportaal geplaatst.

5.1.11 Prejudiciële vragen van de Hoge Raad
  • 5.1.11.1 Indien de Hoge Raad het voornemen heeft prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, worden de voorgenomen vragen voorgelegd aan partijen, tenzij de procureur-generaal die vragen reeds in de conclusie heeft vermeld. Daarbij krijgen partijen gelegenheid binnen een termijn van twee weken een reactie in te dienen. Hierbij wordt eveneens gelegenheid geboden binnen die termijn kenbaar te maken of een partij belang hecht aan anonimisering van de gegevens die over de zaak worden verstrekt aan het publiek.

  • 5.1.11.2 Na ontvangst van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie of het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wordt aan partijen gelegenheid geboden binnen vier weken een reactie in te dienen.

5.1.12 Digitaal procederen in Caribische zaken
  • 5.1.12.1 In zaken waarin de uitspraak in vorige instantie is gedaan door een gerecht in het Caribische deel van het Koninkrijk, is een in het Caribische deel van het Koninkrijk wonende of gevestigde partij die verplicht is om bij de Hoge Raad digitaal te procederen, maar die niet de beschikking kan krijgen over een inlogmiddel als bedoeld in paragraaf 2.2 van dit procesreglement, niet verplicht digitaal te procederen. Wordt die partij in de procedure bij de Hoge Raad vertegenwoordigd door een in het Nederlandse deel van het Koninkrijk wonende of gevestigde persoon die verplicht is digitaal te procederen, dan geldt deze verplichting onverkort.

5.1.13 Slotbepalingen
  • 5.1.13.1 Op de termijnen in deze regeling is de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

  • 5.1.13.2 De bepalingen van paragraaf 5.1 van dit procesreglement zijn van toepassing in zaken waarin het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die is bekendgemaakt op of na de datum van inwerkingtreding van digitaal procederen bij de derde kamer van de Hoge Raad.

Paragraaf 5.2 Prejudiciële vragen aan de belastingkamer van de Hoge Raad

5.2.1 Reikwijdte
  • 5.2.1.1 Deze paragraaf heeft betrekking op de behandeling van zaken waarin op de voet van afdeling 2A van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad is gesteld.

5.2.2 Afwijking
  • 5.1.2.1 De Hoge Raad kan op grond van bijzondere omstandigheden van deze regeling afwijken. De termijnen die in deze regeling worden genoemd worden alleen in bijzondere omstandigheden verlengd.

5.2.3 Aanvang procedure bij de Hoge Raad
  • 5.2.3.1 De griffier van het gerecht dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, zendt een afschrift van die beslissing aan de griffier van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad bevestigt de ontvangst.

  • 5.2.3.2 De griffier doet van de ontvangst mededeling op de website van de Hoge Raad.

  • 5.2.3.3 De griffier stelt de beslissing in handen van de derde kamer van de Hoge Raad en van de procureur-generaal.

  • 5.2.3.4 In de procedure over de prejudiciële vraag bij de Hoge Raad kan de partij, gemachtigde of advocaat die toegang heeft tot het webportaal, hiervan gebruik maken. In die procedure geldt de verplichting tot digitaal procederen bij de Hoge Raad niet indien de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad is gesteld in een procedure in feitelijke instantie waarin digitaal procederen niet verplicht is.

5.2.4 Voortvarende behandeling
  • 5.2.4.1 De Hoge Raad ziet erop toe dat de procedure met voortvarendheid wordt gevoerd.

5.2.5 Overlegging stukken
  • 5.2.5.1 De Hoge Raad kan de griffier van het gerecht dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, in elke stand van het geding om toezending verzoeken van afschriften van andere op de zaak betrekking hebbende stukken.

  • 5.2.5.2 De Hoge Raad kan eveneens aan partijen verzoeken bepaalde, op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken welke hij nodig acht.

5.2.6 Aanstonds afzien van beantwoording
  • 5.2.6.1 Indien de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, aanstonds van oordeel is dat de vraag zich niet leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, of dat de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen, beslist de Hoge Raad van beantwoording af te zien.

  • 5.2.6.2 De griffier zendt een afschrift van die beslissing aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, alsmede aan partijen.

5.2.7 Proceshandelingen van partijen
  • 5.2.7.1 In andere gevallen dan bedoeld in artikel 5.2.6 wordt aan partijen, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken na ontvangst van de beslissing als bedoeld in artikel 5.2.3.1, een termijn verleend van zes weken voor het indienen van schriftelijke opmerkingen. Partijen worden hiervan door de griffier in kennis gesteld. De kennisgeving vermeldt op welke wijze de schriftelijke opmerkingen kunnen worden ingediend.

  • 5.2.7.2 Aan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting, tenzij anders wordt bepaald op de voet van artikel 5.2.10.

5.2.8 Schriftelijke opmerkingen van derden
  • 5.2.8.1 De Hoge Raad kan, hetzij aanstonds, hetzij nadat partijen schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, bepalen dat ook anderen dan partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. Daartoe wordt een termijn verleend van vier weken, tenzij de Hoge Raad anders bepaalt. Deze personen of instellingen worden daartoe door de griffier uitgenodigd. De griffier stelt partijen op de hoogte van deze uitnodiging.

  • 5.2.8.2 Indien de Hoge Raad een algemene uitnodiging tot het maken van schriftelijke opmerkingen nodig oordeelt, wordt op de website van de Hoge Raad de termijn vermeld waarbinnen opmerkingen kunnen worden ingediend. De Hoge Raad kan daarbij eisen stellen aan de personen en organisaties die opmerkingen kunnen indienen en aan de vorm, inhoud en omvang van die opmerkingen.

  • 5.2.8.3 De hiervoor in 5.2.8.1 bedoelde uitnodiging en de in 5.2.8.2 vermelde publicatie vermelden op welke wijze de schriftelijke opmerkingen kunnen worden ingediend.

5.2.9 Andere voorschriften over schriftelijke opmerkingen
  • 5.2.9.1 Schriftelijke opmerkingen die niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend of die niet voldoen aan de bij of krachtens artikel 5.2.8.2 en 5.2.8.3 gestelde eisen worden ter zijde gelegd.

  • 5.2.9.2 Partijen krijgen gelegenheid zich uit te laten over schriftelijke opmerkingen die door de andere partij en schriftelijke opmerkingen die op de voet van artikel 8 door anderen dan partijen zijn ingediend. Daartoe wordt een termijn verleend.

  • 5.2.9.3 De griffier maakt de inhoud van de ingekomen schriftelijke opmerkingen onverwijld aan partijen bekend. Daarbij vermeldt hij de datum waarop de termijn voor een uitlating als bedoeld in lid 2 een aanvang neemt.

5.2.10 Schriftelijke of mondelinge toelichting
  • 5.2.10.1 Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van partijen, partijen gelegenheid geven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting. Aan anderen dan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting.

5.2.11 Schriftelijke toelichting
  • 5.2.11.1 Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een schriftelijke toelichting, stelt de Hoge Raad de datum vast waarop de schriftelijke toelichtingen uiterlijk moeten zijn ingediend. De griffier stelt partijen ten minste vier weken van te voren in kennis van de termijn waarbinnen de schriftelijke toelichting moet worden ingediend.

  • 5.2.11.2 De griffier maakt de inhoud van de schriftelijke toelichtingen onverwijld aan de andere partij bekend.

5.2.12 Mondelinge toelichting
  • 5.2.12.1 Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een mondelinge toelichting, bepaalt de Hoge Raad dag en uur van de zitting. De griffier stelt partijen hiervan ten minste vier weken van te voren in kennis.

  • 5.2.12.2 De Hoge Raad kan degenen die op de voet van artikel 8 schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen op de hiervoor in 5.2.12.1 bedoelde zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.

  • 5.2.12.3. In afwijking van hetgeen hiervoor in artikel 5.2.12.2, is bepaald kan de Hoge Raad degenen die op de voet van artikel 5.2.8 schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen om in een afzonderlijke zitting over hun opmerkingen te worden gehoord. Partijen worden uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn en worden in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen door anderen dan partijen tijdens deze zitting naar voren is gebracht. De Hoge Raad kan bepalen dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om deze reactie te geven buiten tegenwoordigheid van derden.

5.2.13 Conclusie van de procureur-generaal
  • 5.2.13.1 Partijen worden schriftelijk op de hoogte gesteld van het voornemen van de procureurgeneraal om schriftelijk conclusie te nemen, waarbij tevens een termijn wordt meegedeeld waarbinnen de conclusie kan worden verwacht.

  • 5.2.13.2 De griffier maakt de inhoud van de conclusie aan partijen bekend, waarbij aan hen de gelegenheid wordt geboden binnen een termijn van twee weken een reactie op de conclusie aan de Hoge Raad te doen toekomen.

5.2.14 Herformuleren prejudiciële vraag
  • 5.2.14.1 De Hoge Raad kan de prejudiciële vraag herformuleren. Indien de Hoge Raad daartoe het voornemen heeft en de herformulering niet van ondergeschikte betekenis is, doet de Hoge Raad van zijn voornemen blijken in een tussenuitspraak.

  • 5.2.14.2 Partijen worden in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de tussenuitspraak binnen een termijn van twee weken schriftelijke opmerkingen te maken. Partijen worden daartoe door de griffier uitgenodigd onder vermelding van de datum waarop de termijn van twee weken een aanvang neemt. Bij die uitnodiging wordt een afschrift van de tussenuitspraak gevoegd.

Aldus vastgesteld door de gerechtsvergadering van de Hoge Raad der Nederlanden op 4 maart 2020. De wijzigingen treden op 15 april 2020 in werking.

Naar boven