Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 21 februari 2020, nr. WJZ/19318049, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2, vijfde lid, komt te luiden:

5. Voor de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden baseert de minister zich voor de grenzen van percelen landbouwgrond op de gegevens van de RVO-referentiepercelen die zijn gebaseerd op de objectgrenzen uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie, voor zover deze objectgrenzen in een voorgaand kalenderjaar zijn gecontroleerd en zijn voorgelegd aan de betrokken landbouwer, en geen van de betrokken referentiepercelen tevens deels in gebruik was bij een andere landbouwer aan wie deze objectgrenzen nog niet zijn voorgelegd.

B

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt een ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, komt een perceel met een afgeronde oppervlakte kleiner dan 0,01 hectare voor steun in aanmerking, voor zover is voldaan aan de volgende criteria:

    • a. het perceel grenst direct aan een ander perceel landbouwgrond van dezelfde landbouwer waarbij de totale oppervlakte afgerond minimaal 0,01 hectare bedraagt, en

    • b. tussen de percelen bevindt zich geen afrastering of enige andere vorm van fysieke begrenzing.

C

Bijlage 3 wordt vervangen door de bijlage bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 februari 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE

Bijlage 3. bij artikel 3.1. onderdeel a

Beheerseisen als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013

RBE 1. Nitraatrichtlijn

Artikelen 4 en 5 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (Pb L 375)

1.1

artikel 2 Besluit gebruik meststoffen

Natuurterrein/overige grond

Het verbod op gebruik van dierlijke meststoffen op natuurterrein en op overige grond dan landbouwgrond.

1.2

artikel 3 en 3a Besluit gebruik meststoffen

Bevroren/ besneeuwde/waterverzadigde bodem

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op bevroren of besneeuwde of waterverzadigde bodem.

1.4

artikel 3b Besluit gebruik meststoffen

Beregenen/ bevloeien/ infiltreren

Het verbod in de periode van 1 september tot en met 31 januari op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest tegelijkertijd met het beregenen of bevloeien of infiltreren van de bodem.

1.5

artikel 4 Besluit gebruik meststoffen

Gesloten periode

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest in de afhankelijk van de grondsoort bepaalde periode.

1.6

artikel 4a Besluit gebruik meststoffen

Gesloten periode stikstofkunstmest (N)

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest in de afhankelijk van het gewas bepaalde periode.

1.7

artikel 4b Besluit gebruik meststoffen

Vernietigen graszode

Het verbod om op grasland de graszode te vernietigen in de daarvoor bepaalde periode.

1.8

artikel 5 Besluit gebruik meststoffen

Emissiearm aanwenden

De verplichting om dierlijke meststoffen emissiearm aan te wenden.

1.9

artikel 6 Besluit gebruik meststoffen

Gelijkmatig verspreiden

De verplichting om dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest gelijkmatig over het perceel te verspreiden.

1.10

artikel 6a Besluit gebruik meststoffen

Geulenerosie

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op steile hellingen (> 7%) met geulenerosie (geulen > 30 cm diep).

1.11

artikel 6b Besluit gebruik meststoffen

Onbeteelde grond, helling ≥ 7%

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer.

1.12

artikel 6c Besluit gebruik meststoffen

Stikstofkunstmest (N) op onbeteelde grond, helling ≥ 7%

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer.

1.13

artikel 6d Besluit gebruik meststoffen

Bouwland, helling ≥ 18%

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest op bouwland met een hellingspercentage van 18% of meer.

1.14

artikel 8a Besluit gebruik meststoffen

Vanggewas

De verplichting omtrent het telen van een vanggewas na de teelt van maïs op zand- en lössgronden. Vernietiging van het vanggewas mag niet vóór 1 februari.

1.15

artikel 3:85 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81 activiteitenbesluit milieubeheer

Teeltvrije zone

Het verbod op het gebruik van meststoffen in de teeltvrije zone.

1.16

artikel 2.1 en artikel 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of/ in samenhang met de artikelen 3.65, 3.68 of 3.69, van de Activiteitenregeling milieubeheer met uitzondering van voorschriften mbt afdekking

Kwaliteit mest- & voeropslag

De verplichting dat de mestopslag en de opslag van voeder wordt onderhouden en dat maatregelen worden genomen ter voorkoming dat verontreiniging ontstaat door het weglekken van vloeistoffen met mest en opgeslagen plantaardige materialen.

1.17

artikel 7 in samenhang met artikel 8, onder a en b, 9 en 10 Meststoffenwet en in samenhang met artikel 24, 25 en 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Gebruiksnormen mest

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnorm en de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in acht zijn genomen.

1.18

artikel 28 in samenhang met artikel 27, 29 en 30 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Opslagcapaciteit

De verplichting voldoende opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen op het bedrijf te hebben die in de periode augustus t/m februari wordt geproduceerd.

RBE 2. Vogelrichtlijn

Artikelen 3, eerste lid, 3, tweede lid, onder b) en 4, eerste, tweede en vierde lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (Pb L 20)

2.1

artikelen 2.7, tweede lid, en 2.9, eerste, tweede en derde lid, van de Wet natuurbescherming

Vogelhabitat

Het verbod zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

RBE 3. Habitatrichtlijn

Artikel 6, eerste en tweede lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206)

3.1

artikelen 2.7, tweede lid, en 2.9, eerste, tweede en derde lid, van de Wet natuurbescherming

Kwaliteit natuurlijke habitats

Het verbod zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

RBE 4. Diervoeding en levensmiddelen

Artikelen 14, 15, 17, eerste lid, en 18 tot en met 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (Pb L 31)

4.1

artikel 2.18, tweede lid, artikel 5.11, tweede lid en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012

Onveilige diervoeders/ Bijzonder voedingsdoel/ Voederen onveilige voeders / Terugroepen

De landbouwer voert geen onveilige diervoeders aan voedselproducerende dieren. De landbouwer zet, indien noodzakelijk, direct procedures in werking om onveilige diervoeders uit de handel te nemen.

4.a. Diervoederhygiëne

(Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne)

4.2

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder I onder 4e en 4g van Verordening (EG) nr. 183/2005

Opslag gevaarlijke stoffen/ resultaten analyses

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart en veilig op te slaan en rekening te houden met de resultaten van analyses van monsters van primaire producten of andere monsters die van belang zijn voor de voederveiligheid.

4.3

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II onder 2a, 2b en 2e van Verordening (EG) nr. 183/2005

Registratie

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven een registratie bij te houden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het gebruik van genetisch gemodificeerd zaai- en pootgoed en de bron en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf binnenkomt en de bestemming en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf verlaat.

4.4

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 1, 1e alinea, 1e zin en 3e alinea van Verordening (EG) nr. 183/2005

Gescheiden opslag

De verplichting voor veehouders diervoeder gescheiden op te slaan van chemische stoffen en andere voor diervoeder verboden producten en gemedicineerde en niet-gemedicineerde diervoeders zo op te slaan dat het risico van vervoedering aan dieren waarvoor de diervoeders niet zijn bestemd, wordt beperkt.

4.5

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 2, 3e zin van Verordening (EG) nr. 183/2005

Hanteren gemedicineerd voer

De verplichting voor veehouders om niet-gemedicineerde diervoeders gescheiden te hanteren van gemedicineerde diervoeders.

4.6

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 6 van Verordening (EG) nr. 183/2005

Erkende leverancier

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven en veehouders alleen diervoeders te gebruiken van veevoederbedrijven die zijn geregistreerd en/of erkend.

4.b Levensmiddelenhygiëne

(Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, PbEU L 139)

4.7

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4g, 4h en 5f van Verordening (EG) nr. 852/2004

Aparte opslag

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart op te slaan en voorzorgsmaatregelen te nemen om de insleep en verspreiding van besmettelijke, via levensmiddelen op de mens overdraagbare ziekten te voorkomen.

4.8

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4j en 5h, m.u.v. zinsnede ‘gewasbeschermingsmiddelen en’ van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, van de Wet dieren, alsmede artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 in samenhang met de artikelen 23 en 57, eerste lid, onderdeel e, van de Regeling diervoeders 2012 en de artikelen 1.21, 1.23 en 1.24 van het Besluit houders van dieren en artikel 2.18, tweede lid, en bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen

Correcte toepassing

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven toevoegingmiddelen voor diervoeders, geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik en biociden correct toe te passen.

4.9

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4 lid 1 en Bijlage I, deel A, onder II, onder 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004

Herstelmaatregelen

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om passende herstelmaatregelen te nemen als tijdens officiële controles hygiëneproblemen zijn vastgesteld.

4.10

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8a, 8d en 8e van Verordening (EG) nr. 852/2004

Register

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om registers bij te houden over de aard en de oorsprong van aan de dieren gevoerde diervoeders, de resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere monsters voor diagnosedoeleinden en alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong.

4.11

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 9a en 9c van Verordening (EG) nr. 852/2004

Registratie gewasbeschermingsmiddelen/ biociden & analyses

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van alle gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden en van alle resultaten van voor de volksgezondheid relevante analyses van bij planten genomen monsters of van andere monsters.

4.12

artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, subonderdeel 4°, en onderdeel r, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8b van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met artikel 1.25 van het Besluit houders van dieren in samenhang met artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren

Registratie/ logboek behandeling bij dieren

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders, evenals andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden.

Bewaartermijn gegevens is 5 jaar, gerekend vanaf de dagtekening van de stukken.

4.13

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 1b, 1c, 1d en 1e van Verordening (EG) nr. 853/2004

Algemene gezondheidsvoorschriften

De verplichting bij de productie van rauwe melk de algemene gezondheidsvoorschriften in acht te nemen.

4.14

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 2a, 2b en 2c en in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 3a, 3b en 3c van Verordening (EG) nr. 853/2004

Voorschriften tuberculose/ brucellose

De verplichting bij de productie van rauwe melk de gezondheidsvoorschriften m.b.t. tuberculose en/of brucellose in acht te nemen.

4.15

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Menselijke consumptie

Het verbod om rauwe melk van dieren die niet voldoen aan de (algemene) gezondheidsvoorschriften, in het bijzonder dieren die individueel positief hebben gereageerd op de preventieve test op tuberculose of op brucellose, voor menselijke consumptie te (laten) gebruiken.

4.16

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Isoleren besmette dieren

De verplichting om dieren die besmet zijn of waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met een ziekte, op doeltreffende wijze te isoleren om negatieve gevolgen voor de melk van andere dieren te vermijden.

4.17

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder A, onder 1, 2, 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Inrichting en onderhoud melklokaal/ installatie

De verplichting om melkinstallaties en de lokalen waar melk wordt opgeslagen zo te bouwen, in te richten en te onderhouden dat verontreiniging van de melk zoveel mogelijk wordt beperkt.

4.c Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

(Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 139)

4.18

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3 lid 1 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder B, onder 1a, 1d, 2, 4a en 4b van Verordening (EG) nr. 853/2004

Hygiënisch melken & opslaan/ Markeren behandelde dieren/ Gekoelde opslag

De verplichting het melken onder hygiënische omstandigheden te verrichten en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan, behalve als koeling niet noodzakelijk is i.v.m. (snelle) verwerkingsmethoden. De verplichting om, met geneesmiddelen behandelde dieren, te markeren en de melk van deze dieren niet te bestemmen voor menselijke consumptie.

4.19

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie X, Hoofdstuk I, onder 1 m.u.v. de zinsnede ‘en tot op het moment van verkoop aan de consument’ van Verordening (EG) nr. 853/2004

Opslag eieren

De verplichting eieren op het bedrijf schoon, droog en vrij van vreemde geuren te houden en op afdoende wijze te beschermen tegen schokken en rechtstreeks zonlicht.

4.d Gebruik diergeneesmiddelen

(Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 15)

4.20

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, artikel 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.5 van het Besluit diergeneesmiddelen, de artikelen 1.23, eerste lid en 2.8 van het Besluit houders van dieren en artikel 8.8, eerste lid, onderdeel b en onderdeel c met betrekking tot substanties als bedoeld in onderdeel b, van de Regeling diergeneesmiddelen

Gebruik diergeneesmiddelen ivm vergunning, het verbod op het gebruik van verboden stoffen, correct gebruik, residuen en wachttermijn

Het verbod op het gebruik van een diergeneesmiddel waarvoor geen vergunning is verstrekt.

Het verbod op het gebruik van verboden stoffen als genoemd in Verordening 37/2010.

Het verbod op het afleveren van een met diergeneesmiddelen behandeld dier dat een maximum residulimiet overschrijdt (MRL).

Het verbod om landbouwhuisdieren in de handel te brengen indien voorgeschreven wachttermijn diergeneesmiddel niet in acht is genomen.

4.e Residuen gewasbeschermingsmiddelen

(Artikel 18, eerste lid, artikel 19 en artikel 20 Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad, PbEU L 70)

4.21

artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling diervoeders 2012

Residuen gewasbeschermingsmiddelen in diervoeders

Het verbod om diervoeders te vervoederen die te hoge residuen van gewasbeschermingsmiddelen bevatten.

RBE 5. Hormonen en beta-agonisten

Artikelen 3, onder a), b), d), en e), 4, 5, en 7 van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april van 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (Pb L 125)

5.1

artikel 2.2, tiende lid, onder r, artikel 2.8, eerste lid, onder c, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.23 van het Besluit houders van dieren

Ongeoorloofd toepassen

Het verbod op het toepassen van diergeneesmiddel(en) die substanties met hormonale werking, thyreostatische werking of ß-agonisten bevat(ten), terwijl dit aan een dierenarts is voorbehouden.

5.2

artikel 2.8, eerste lid, onder c, en het vierde lid, onder b, van de Wet dieren in samenhang met artikel 5.2, negende lid, van het Besluit diergeneeskundigen

Onjuist toepassen dierenarts

Het verbod op gebruik door een dierenarts in strijd met de voorschriften voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel.

5.3

artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 1.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren en artikel 2.18, tweede lid, van en bijlage I bij de Regeling diergeneesmiddelen

Toedienen groeibevorderaars

Het verbod om hormonen en beta-agonisten toe te dienen aan landbouwhuisdieren en aquacultuurdieren.

5.4

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen a, onder 2°, e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.22, eerste lid, en 1.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Houden behandelde dieren

De verplichting om alleen landbouwhuisdieren op het bedrijf te houden die zijn behandeld volgens de regels van de diergeneesmiddelenwetgeving.

5.5

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.4 van het Besluit diergeneesmiddelen en artikel 8.8, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c met betrekking tot substanties als bedoeld in onderdeel a, van de Regeling diergeneesmiddelen

Handel

Het verbod om landbouwhuisdieren, verwerkte producten of vlees van dieren waaraan op enigerlei wijze stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking alsmede beta-agonisten zijn toegediend, in de handel te brengen.

RBE 6. I&R varken

Artikelen 3 tot en met 5 van Richtlijn 2008/71/EG van de raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PbEU 2008, L 213)

6.1

artikel 2, eerste tot en met derde lid, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Registratie houder

De verplichting correct te zijn geregistreerd als houder van varkens en wijzigingen in de gegevens tijdig te melden.

6.2

artikel 8, tweede lid, 12 en 29, eerste lid, van de Regeling Identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 104, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met de artikelen 10 en 11 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor varkens te gebruiken, deze te verkrijgen zoals toegestaan en varkens binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken van oormerken bij varkens.

Het verbod op het merken of hermerken van varkens, tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

6.3

artikel 31, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, eerste tot en met zesde gedachtestreepje, en derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 30, eerste, tweede en derde lid onderdelen a t/m d en onderdeel f van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Bedrijfsregister en vervoersdocument

De verplichting tot het hebben van een bedrijfsregister volgens de voorschriften.

Varkens gaan bij afvoer van een bedrijf, tijdens het vervoer en bij aanvoer op een bedrijf vergezeld van een vervoersdocument.

RBE 7. I&R rund

Artikelen 4 en 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb L 204)

7.1

artikel 4, eerste lid, artikel 4bis, artikel 4ter, artikel 4quarter en artikel 4quinquies van Verordening (EG) nr. 1760/2000, artikel 8, eerste lid, 12, 12a, 13, eerste lid, onderdeel a en 16 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 104, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikelen 10 en 11 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor runderen te gebruiken, deze te verkrijgen zoals toegestaan en runderen binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken van oormerken bij runderen.

Het verbod op het merken of hermerken van runderen, tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

7.2

artikel 7, eerste lid, eerste en tweede gedachtestreepje, van Verordening (EU) nr. 1760/2000 en artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Melden mutaties en bedrijfsregister

De verplichting tot het melden van mutaties mutaties in het veebestand aan de centrale database en het hebben van een bedrijfsregister volgens de voorschriften.

RBE 8. I&R schaap/ geit

Artikelen 3 tot en met 5 van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (Pb L 5)

8.1

artikelen 8,zesde lid, 12, 12e, 12f, en 35, tweede tot en met vierde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, alsmede artikel 104, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 10 en 11 in samenhang met de artikelen 36 en 38 van de Regeling identificatie en registratie van dieren

Merken/ hermerken

De verplichting alleen toegelaten identificatiemiddelen voor schapen en geiten te gebruiken en deze te verkrijgen zoals toegestaan en de schapen en geiten binnen een bepaalde termijn te voorzien van deze identificatiemiddelen.

De verplichting om een onleesbaar of verloren merkteken te vervangen.

Verwijderen/ vernietigen/ beschadigen/ onleesbaar maken

Het verbod op het verwijderen, vernietigen, beschadigen of onleesbaar maken van oormerken bij schapen en geiten.

Het verbod op het merken of hermerken van schapen en geiten tenzij is voldaan aan specifieke voorschriften.

RBE 9. Preventie, bestrijding en uitroeiing encefalopathieën

Artikelen 7, 11 tot en met 13 en 15 van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (Pb L 147)

9.1.

artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 7 van de Regeling diervoeders 2012

Voederen dierlijke eiwitten/ gesmolten vet

Het verbod om eiwitten of daarvan afgeleide producten afkomstig van zoogdieren, aan herkauwers te voeren evenals het verbod om gesmolten vet van herkauwers aan herkauwers te voeren.

9.2

artikelen 19, 20, 29 en 104, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Meldings-, medewerkingsplicht en verplaatsingsverbod bij dierziekte TSE

De verplichting bij (het vermoeden van) de aanwezigheid van de besmettelijke dierziekte TSE dit te melden, te handelen en medewerking te verlenen conform genomen maatregelen. De houder van een ziek of verdacht dier is verplicht ervoor zorg te dragen, dat dit dier zijn verblijfplaats niet verlaat.

9.4

artikel 15 van Verordening 999/2001, in samenhang met artikel 77 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 2.4 en 2.16 van de Regeling handel in levende dieren en levende producten.

uitvoer dieren/levende producten

Het verbod op het zonder geldig gezondheidscertificaat buiten Nederland brengen van TSE gevoelige dieren of levende producten (sperma, embryo's en eicellen) hiervan.

9.5

artikel 15 van Verordening 999/2001, in samenhang met de artikelen 2.1, tweede lid, eerste en derde gedachtestreepje en de artikelen 2.22, 2.33, 2.43, 10.5, 10.6, 11.4 en 11.5 van de Regeling handel in levende dieren en levende producten.

Invoer dieren/levende producten

Het verbod op het zonder geldig gezondheidscertificaat importeren van TSE gevoelige dieren of levende producten (sperma, embryo's en eicellen) hiervan.

RBE 10. Gewasbeschermingsmiddelen

Artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (Pb L 309):

10.1

Artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden slechts in samenhang met artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009

Gebruiksvoorschrift

De verplichting dat een middel dat gebruikt wordt als gewasbeschermingsmiddel, in Nederland toegelaten moet zijn. Het gewasbeschermingsmiddel moet gebruikt worden volgens de voorschriften die ‘overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven’.

RBE 11. Bescherming kalveren

Artikel 3 en 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

11.a. Artikel 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

11.1

artikelen 2.5, derde lid, 2.34, eerste lid, 2.35, eerste lid en 2.36, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Algemene eisen stalinrichting kalveren

De verplichting om voor de behuizing waarin een kalf wordt gehouden materialen te gebruiken die niet schadelijk zijn voor de kalveren en grondig kunnen worden gereinigd en ontsmet.

De stal is zodanig ingericht dat een kalf zonder problemen kan liggen, rusten, opstaan en zich zonder problemen kan likken.

De vloer van een stal is stroef en aangepast aan het gewicht en de grootte van de kalveren en vormt een stevige, vlakke en stabiele oppervlakte.

De verplichting dat de ligruimte van een stal comfortabel en zindelijk is, beschikt over een behoorlijke afvoer en niet schadelijk is voor de kalveren. De vloer van de stal van kalveren jonger dan twee weken is ingestrooid met adequaat strooisel.

11.2

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage I, onder 2

Elektrische leidingen & apparatuur

De verplichting elektrische leidingen en apparatuur zo te installeren dat de kalveren geen elektrische schokken kunnen krijgen.

11.3

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Stalklimaat

De verplichting te zorgen voor een zodanige luchtkwaliteit, temperatuur, gasconcentratie en ventilatie van de stal dat deze niet schadelijk is voor de kalveren.

11.4

artikel 2.5, vijfde, zesde, achtste en negende lid en artikel 2.40 van het Besluit houders van dieren

Dagelijkse controle en onderhoud van (verplicht) aanwezige apparatuur

Alle apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de kalveren, moet ten minste eenmaal per dag worden geïnspecteerd. Defecten moeten onmiddellijk worden hersteld en ondertussen moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de kalveren te beschermen. Bij gebruik van kunstmatige ventilatie moet voor een noodvoorziening worden gezorgd en moet er een alarmsysteem aanwezig zijn om de veehouder te waarschuwen wanneer het systeem uitvalt.

11.5

artikel 2.37, eerste lid en tweede lid en artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening

De verplichting te zorgen voor passend dag- of kunstlicht dat, wanneer het kunstlicht betreft, ten minste gelijkwaardig moet zijn aan de duur van het daglicht. In een ruimte waarin kalveren worden gehouden is voldoende verlichting aanwezig voor een grondige controle van die kalveren op elk willekeurig tijdstip.

11.6

Artikel 2.4, tweede, derde, vierde en vijfde lid, artikel 1.7, onderdeel c en artikel 2.45 van het Besluit houders van dieren

Goede verzorging/inspectie/afzondering zieke dieren

De verplichting kalveren een goede verzorging te geven: kalveren regelmatig te inspecteren, de verplichting gewonde en zieke kalveren indien nodig af te zonderen in een adequate behuizing met droog en schoon strooisel en eventueel een dierenarts raad te plegen.

11.7

Opgenomen in 11.1

 

11.8

artikel 2.31, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Aanbinden

Kalveren mogen niet worden aangebonden. Alleen kalveren in groepshokken mogen tijdens het voeren van melk of een melk vervangend preparaat maximaal 1 uur aangebonden worden. Het aanbindmiddel mag geen fysiek ongemak veroorzaken en dient regelmatig geïnspecteerd te worden.

11.9

artikel 2.44, eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren

Reinigen en ontsmetten

De verplichting lokalen, hokken, uitrusting en gereedschap voor kalveren op passende wijze te reinigen en te ontsmetten met als doel de verspreiding van ziekteverwekkers, stank- en ongedierteoverlast te voorkomen.

11.10

Opgenomen in 11.1

 

11.11

artikel 2.41, tweede, derde en vierde lid en artikel 2.31, vijfde lid van het Besluit houders van dieren

Geschikt voer/ verbod muilkorven

Alle kalveren moeten kunnen beschikken over voeder dat is afgestemd op hun leeftijd en gewicht. Het voer moet voldoende ijzer bevatten om een gemiddeld hemoglobinegehalte van ten minste 4,5 mmol/l te bereiken, moet bij kalveren van meer dan twee weken een bepaalde minimumhoeveelheid vezel houdend voeder bevatten dat wordt verhoogd van 50 tot 250 g per dag voor kalveren van 8 tot 20 weken.

Kalveren mogen niet worden gemuilkorfd.

11.12

artikel 2.41, eerste lid en artikel 2.38, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Eisen voedersystemen

Kalveren worden twee maal daags gevoerd. Bij kalveren die niet automatisch of niet onbeperkt gevoerd worden is de breedte van het voerhek 0,40 m per kalf.

11.13

artikel 1.7, onderdeel f, en artikel 2.42, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Watervoorziening

Kalveren van meer dan twee weken oud moeten over voldoende vers water van passende kwaliteit kunnen beschikken of hun dorst met andere vloeistoffen kunnen lessen. Bij warm weer en voor zieke kalveren moet echter altijd vers drinkwater beschikbaar zijn.

11.14

artikel 2.39 van het Besluit houders van dieren

Voeder- en drinkinstallatie

Voeder- en drinkinstallaties moeten zo zijn ontworpen, gebouwd, geplaatst en onderhouden dat gevaar voor verontreiniging van het voor de kalveren bestemde voeder en water wordt beperkt.

11.15

artikel 2.42, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Koebiest

De verplichting kalveren zo spoedig mogelijk na hun geboorte en in elk geval binnen zes uur koebiest te geven.

11.b. Artikel 3 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

11.16

artikel 2.32, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Eenlingboxen

Het verbod kalveren te huisvesten in eenlingboxen indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken, uitgezonderd op advies van de dierenarts.

11.17

artikel 2.33, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Minimale afmetingen en wanden eenlingboxen

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van eenlingboxen voor kalveren.

De wanden van eenlingboxen zijn zodanig uitgevoerd dat naast elkaar gehouden kalveren elkaar kunnen zien en aanraken.

11.18

artikel 2.32, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeroppervlakte

De verplichting te voldoen aan de minimale vloeroppervlakte per kalf in andere huisvestingssystemen dan eenlingboxen en wanneer deze ouder is dan 8 weken.

11.19

Opgenomen in 11.17

 

RBE 12. Bescherming varkens

Artikelen 3 en 4 van Richtlijn nr. 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Pb L 47)

12.1

artikel 3, eerste lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Beschikbare vloeroppervlakte

De verplichting te voldoen aan de minimale vloerruimte per gespeend varken of gebruiksvarken.

12.2

artikel 3, eerste lid, onder b, eerste volzin, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeroppervlakte gelten en zeugen

De verplichting te voldoen aan de minimale vrije vloerruimte per gelt na dekking en per zeug wanneer gelten en/of zeugen in een groep gehouden worden.

12.3

artikel 3, tweede lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.19, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeruitvoering gelten en zeugen

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van gedeeltelijk dichte vloeren voor gelten en zeugen.

12.4

artikel 3, tweede lid, onder b, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.21 van het Besluit houders van dieren

Spleet- en balkbreedte betonroostervloeren

De verplichting om, ingeval betonnen roostervloeren worden gebruikt voor varkens die in groepen worden gehouden, te voldoen aan bepaalde minimale afmetingen.

12.5

artikel 3, vierde lid, eerste alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren

Groepshuisvesting gelten en zeugen

De verplichting gelten en zeugen in groepen te houden vanaf vier weken na het dekken tot één week vóór de verwachte werpdatum.

12.6

artikel 3, vierde lid, tweede alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.19, vijfde lid, van het Besluit houders van dieren

Kunnen draaien gelten en zeugen

De verplichting dat gelten en zeugen zich gemakkelijk kunnen draaien indien zij – bij uitzondering – apart gehouden mogen worden.

12.7

artikel 3, zesde lid, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

Voerverstrekking in groepshuisvesting

De verplichting er voor te zorgen dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen.

12.8

Artikel 4, Bijlage I, Hoofdstuk I, onder 5, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikelen 1.8, tweede lid, en 2.16, onder a en b van het Besluit houders van dieren

Algemene eisen stalinrichting varkens

De varkensstallen moeten zo zijn gebouwd dat de varkens toegang hebben tot een schone ligruimte met een comfortabele afwerking en temperatuur en met een adequate waterafvoer, waar alle dieren tegelijk kunnen liggen, kunnen rusten en normaal kunnen opstaan.

De verplichting dat vloeren effen zijn maar niet glibberig om te voorkomen dat de dieren zich verwonden, en moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat zij bij de dieren geen letsels of pijn veroorzaken. De verplichting dat vloeren stevig, vlak en stabiel zijn en aangepast aan het gewicht en de grootte van de dieren.

12.9

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Ingrepen varkens

Het verbod een of meer lichamelijke ingrepen bij een varken te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan.

12.10

Bijlage 1, Hoofdstuk II, onderdeel D, punt 2 en punt 4 van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren

Stabiele groep

De veehouder zorgt voor stabiele groepen. Als dieren aan een andere groep moeten worden toegevoegd, moet dit zo vlug mogelijk na de geboorte gebeuren, ten hoogste één week na het spenen.

Als varkens aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen.

Kalmeermiddelen mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegediend.

12.11

artikel 2.14 van het Besluit houders van dieren

Agressie

Er worden maatregelen genomen om agressie in groepen te voorkomen. Verplicht is om stro of ander materiaal te verstrekken aan gespeende varkens en gebruiksvarkens Bij ernstige gevechten wordt de oorzaak onderzocht.

12.12

artikel 2.15, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid Besluit houders van dieren

Huisvesting agressieve, zieke en gewonde varkens

Het is toegestaan varkens tijdelijk af te zonderen van de groep indien de varkens buitengewoon agressief zijn of ziek of gewond zijn, dan wel door andere varkens zijn aangevallen.

Bij tijdelijke afzondering moet voldoende ruimte voor het varken beschikbaar zijn om zich te kunnen omdraaien.

12.13

artikel 2.19 lid 1 Besluit houders van dieren

Aanbindverbod

Het verbod op het aangebonden houden van gelten of zeugen.

12.14

artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren in samenhang met Bijlage I, Hoofdstuk 1, punt 3, derde gedachtestreepje van Richtlijn 2008/120/EG

Tijdelijke afzondering

In specifieke omstandigheden mogen varkens individueel gehouden worden. Bij een tijdelijke afzondering van de groep beschikken de varkens over voldoende ruimte om zich te kunnen omdraaien, voor zover specifiek veterinair advies niet anders luidt.

12.15

artikel 2.19, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Ruimte achter werpende/ zogende zeug

Er is voldoende ruimte achter de zeug die moet werpen. Biggen worden beschermd tegen bewegingen van de zeug en kunnen ongehinderd zogen.

12.16

artikel 2.20, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Berenhuisvesting

Een beer wordt op zodanige wijze gehuisvest dat hij zich kan omdraaien en andere varkens kan horen, ruiken en zien.

12.17

artikel 2.20, tweede lid, onderdelen c en d, en derde lid, Besluit houders van dieren

Vloeroppervlak hok beren 18 maanden of ouder.

Het berenhok heeft een vrij vloeroppervlak van 6 m2. Als het hok tevens wordt gebuikt voor het dekken dan moet de oppervlakte 10 m2 bedragen, deze ruimte moet voor de beer vrij beschikbaar zijn.

12.18

artikel 2.22, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeruitvoering zogende biggen

Biggen hebben de beschikking over een dichte vloer of een vloer met een rubber mat of ander materiaal.

12.19

Opgenomen in 12.8

 

12.20

artikel 2.22, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Hokverrijking en vloerbedekking

Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.

Zeugen en gelten beschikken in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal, tenzij dit in verband met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is.

12.21

artikel 2.23, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening

De verplichting de stal te voorzien van voldoende licht met een intensiteit van minimaal 40 lux gedurende 8 uur per dag.

12.22

artikel 2.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Geluidsniveau

In een stal bestemd voor varkens wordt een continue geluidsniveau van 85 dBA of hoger alsmede constant of plotseling lawaai vermeden.

12.23

artikel 2.24 van het Besluit houders van dieren

Hygiënevoorschriften (parasietenbestrijding/ reinigen)

Drachtige zeugen en gelten worden zo nodig tegen uitwendige en inwendige parasieten behandeld en worden voordat zij in het kraamhok worden gebracht grondig schoongemaakt.

12.24

artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

Tegelijkertijd kunnen eten

Wanneer varkens in groep worden gevoederd en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, is de breedte van het voerhek 0,30 m per varken.

12.25

artikel 2.26, eerste lid van het Besluit houders van dieren

Dagelijks voer verstrekken

De verplichting alle varkens ten minste eenmaal per dag te voeren.

12.26

artikel 2.26, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Permanent water

De verplichting alle varkens ouder dan twee weken permanent van vers water te voorzien.

12.27

artikel 2.26, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Ruwvoer verstrekken

De verplichting om aan guste en drachtige zeugen en gelten voldoende bulk- of vezelrijk en energierijk voer te verstrekken.

12.28

artikel 1.20, eerste lid, onderdeel l, derde lid en zesde lid van het Besluit houders van dieren

Scheiden ouderdier

Biggen worden niet gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij daarvoor veterinaire redenen zijn. Als er gespecialiseerde voorzieningen zijn getroffen, dan mogen biggen gespeend worden op 21 dagen.

RBE 13. Bescherming landbouwhuisdieren

Artikel 4 van Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (Pb L 221)

13.1

artikel 1.6, eerste lid, van Besluit houders van dieren

Bewegingsvrijheid

Het verbod op het zo ver beperken van de bewegingsruimte van een dier dat het onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.

13.2

artikel 2.3 van het Besluit houders van dieren

Aangebonden mits voldoende ruimte

De verplichting dat wanneer een dier permanent of geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, het voldoende ruimte heeft voor zijn fysiologische en ethologische behoeften, overeenkomstig de bestaande ervaring en de wetenschappelijke kennis.

13.3

artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Bescherming buiten gehouden dieren

De verplichting dieren indien buiten gehouden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s.

13.4

artikel 2.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Verzorgers

De verplichting dieren te laten verzorgen door een voldoende aantal personen die beschikken over voldoende kennis en vaardigheden en vakbekwaam zijn.

13.5

artikel 2.4, tweede en derde lid, van het Besluit houders van dieren

Welzijnscontrole

De verplichting binnen gehouden dieren tenminste dagelijks te controleren en buiten gehouden dieren zo vaak te controleren dat lijden wordt voorkomen.

13.6

artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, vierde en vijfde lid, van het Besluit houders van dieren

Passende verzorging en huisvesting zieke en gewonde dieren

De verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel. Wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt dient een dierenarts geraadpleegd te worden.

13.7

artikelen 1.7, onderdeel e, en 2.4, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

Geschikt voer en juiste toediening voer en water

De verplichting een dier voldoende, gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer en drinken te geven zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften voldaan wordt. De wijze van toediening is zodanig dat het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.

13.8

Opgenomen in 13.7

 

13.9

artikel 2.4, zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Tussenpozen voederen

De verplichting een dier te voederen met tussenpozen die bij zijn fysiologische behoeften passen.

13.10

artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Voldoende verlichting voor controle dieren

De verplichting te zorgen voor voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip.

13.12

artikelen 1.8, derde en vierde lid 4, en 2.5, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Materiaal behuizing

De verplichting voor de behuizing van het dier materiaal en bodembedekking te gebruiken dat niet schadelijk is voor het dier en grondig gereinigd en ontsmet kan worden.

13.13

artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Ontwerp/ onderhoud behuizing

Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan het dier zich kan verwonden.

13.14

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Stalklimaat

De verplichting dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties binnen zodanige grenzen worden gehouden dat zij niet schadelijk zijn voor de dieren.

13.15

artikelen 1.8, eerste lid, en 2.5, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening dag- en nachtritme

Het verbod om dieren die in een gebouw worden gehouden permanent in het donker of permanent in kunstlicht te houden. En de verplichting te zorgen voor voldoende licht en duister om aan de ethologische en fysiologische behoeften van het dier te voldoen.

13.16

artikel 2.5, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Noodvoorziening ventilatie / alarmsysteem

De verplichting kunstmatig ventilatiesystemen te voorzien van een noodsysteem zodat als hoofdsysteem uitvalt een alarmsysteem in werking treedt en de verplichting het alarmsysteem regelmatig te testen.

13.17

artikel 1.7, onderdeel f, van het Besluit houders van dieren

Drinkwater

De verplichting dat een dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen.

13.18

artikel 2.5, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

Ontwerp voeder- drinkinstallatie

De verplichting een voeder- of drinkinstallatie zo te ontwerpen, bouwen en plaatsen dat verontreiniging van voer en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum beperkt worden wordt voorkomen.

13.19

artikel 2.5, achtste en negende lid, van het Besluit houders van dieren

Controle apparatuur

De verplichting automatische of mechanische apparatuur ten minste eenmaal per dag te controleren en defecten onmiddellijk te herstellen.

13.20

artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren

Register medische zorg

De verplichting een register bij te houden van alle medische zorg en het bij iedere controle aangetroffen aantal sterfgevallen. Het register wordt ten minste drie jaar bewaard.

13.21

artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren

Toedienen/ voeren schadelijke stoffen

Het verbod stoffen aan een dier toe te dienen ander dan voor therapeutische of profylactische doeleinden, dan wel zoötechnische behandeling, tenzij uit wetenschappelijke studies of uit de ervaring is gebleken dat de stof niet schadelijk is voor de gezondheid of het welzijn van het dier.

13.22

artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit houders van dieren

Houden niet aangewezen dieren

Het verbod om niet-aangewezen dieren voor landbouwdoeleinden te houden.

13.23

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Ingrepen

Het verbod lichamelijke ingrepen bij een dier met uitzondering van varkens te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan.

13.24

artikel 1.17 Besluit houders van dieren

Fokmethoden

De verplichting om alleen gebruik te maken van toegestane methoden van fokken met dieren.

TOELICHTING

1. Inleiding

Per 1 januari 2015 is de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB van kracht (hierna: de uitvoeringsregeling). De uitvoeringsregeling geeft uitvoering aan de Europese verordeningen inzake de rechtstreekse betalingen van het Europese landbouwbeleid. De uitvoeringsregeling wordt op enkele onderdelen om de volgende redenen gewijzigd.

2. Referentiepercelen (nieuw artikel 2.2, vijfde lid)

Op 1 januari 2016 is de Wet Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) in werking getreden. De BGT is de (digitale) gedetailleerde grootschalige basiskaart van heel Nederland met topografische grenzen van alle fysieke objecten in Nederland, waaronder dus ook de grenzen van landbouwpercelen. In 2018 is een vijfde lid aan artikel 2.2 van de uitvoeringsregeling toegevoegd, waarin is geregeld dat voor het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) een tijdelijke uitzondering geldt op het verplichte gebruik van de Basiskaart Grootschalige Topografie (BGT). Dit omdat de implementatie van de BGT in het GLB-domein complex is, waardoor meer tijd nodig is om dit voor het GLB op een zorgvuldige manier te doen.

Inmiddels is een aanvang gemaakt met de gefaseerde implementatie van de BGT in de RVO-referentiepercelen (beter bekend als de AAN-laag). In 2019 is een eerste beperkte groep van landbouwers uitgenodigd voor een zogenoemde BGT-check, waarbij aan hen door RVO op basis van de BGT vastgestelde perceelsgrenzen zijn voorgelegd.

Referentiepercelen kunnen door meerdere landbouwers worden gebruikt. In die situatie worden de percelen van de landbouwers die zijn uitgenodigd voor de BGT-check, nog niet beoordeeld op basis van de objectgrenzen uit de BGT. Dat betekent dat enkel voor zover de landbouwer is uitgenodigd voor de BGT-check én alle percelen die hij in gebruik had zijn gelegen op referentiepercelen die niet ook door andere landbouwers werden gebruikt aan wie deze referentiepercelen nog niet zijn voorgelegd, de percelen van de landbouwer met ingang van het aanvraagjaar 2020 worden beoordeeld op basis van de objectgrenzen uit de BGT. Alle overige percelen worden in 2020 nog getoetst op basis van de huidige begrenzing in de RVO-referentiepercelen die nog niet zijn gebaseerd op de objectgrenzen uit de BGT. In 2020 en 2021 worden de overige percelen op dezelfde wijze aangepast aan de BGT, waarna deze percelen met ingang van aanvraagjaar 2021 respectievelijk 2022 ook worden gebaseerd op de BGT-begrenzing. Eenzelfde werkwijze zal gelden voor eventuele daarna in het kader van de gefaseerde implementatie nog te controleren percelen.

3. Minimum oppervlakte van percelen (artikel 4.3, tweede lid)

In artikel 72, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 staat dat lidstaten de minimumoppervlakte van landbouwpercelen bepalen waarvoor een steunaanvraag kan worden gedaan. Dit is in artikel 4.3 vastgesteld op afgerond 0,01 hectare. In verband met de invoering van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), zijn percelen die eerder werden aangemerkt als onderdeel van een perceel landbouwgrond, soms als apart object in de BGT vastgelegd. Zo kan het voorkomen dat bijvoorbeeld een tussendam tussen twee percelen in de BGT als apart object van kleiner dan 0,01 hectare wordt aangemerkt, terwijl die tussendam voldoet aan de definitie van landbouwareaal en zonder enige afscheiding grenst aan een groter perceel landbouwgrond van dezelfde landbouwer. Voor dergelijke situaties is in artikel 4.3 een tweede lid opgenomen dat bepaalt dat voor deze kleinere percelen toch steun kan worden aangevraagd.

4. Beheerseisen (bijlage 3)

In bijlage 3 zijn de beheerseisen van de uitvoeringsregeling opgenomen, waarvan een overtreding een randvoorwaardenkorting tot gevolg heeft. Deze bijlage is geheel opnieuw geredigeerd, waarbij wetstechnische verbeteringen zijn opgenomen. Er wordt bij iedere beheerseis een korte toelichting op de inhoud opgenomen, zodat de informatie duidelijker en beter toegankelijk is.

Een enkele verwijzing naar nationale regelgeving is aangepast, namelijk:

  • RBE 4.8 correcte toepassing van toevoegingsmiddelen, diergeneesmiddelen en biociden.

  • Vanuit het oogpunt van vereenvoudiging en mede ter bevordering van de overzichtelijkheid wordt een aantal inhoudelijk overeenkomende beheerseisen geclusterd. Het gaat hier om onderstaande eisen in het kader van dierenwelzijn:

  • RBE 11.1, 11.7 en 11.10: de algemene eisen stalinrichting kalveren

  • RBE 11.17 en 11.19: de minimale afmetingen en wanden van eenlingboxen voor kalveren

  • RBE 12.8 en 12.19: de algemene eisen van stalinrichting van varkens

  • RBE 13.7 en 13.8: de verplichting tot het geven van geschikt voer en juiste toediening van voer en water.

  • Bij een niet-naleving van een samengevoegde randvoorwaarde is sprake van herhaling indien één van de randvoorwaarden die is opgegaan in de samenvoeging niet is nageleefd.

5. Regeldruk

De gevolgen voor de regeldruk van de uitvoering van de rechtstreekse betalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn beschreven in de toelichting bij de uitvoeringsregeling. De onderhavige wijzigingsregeling brengt voor de onderdelen A, B en C geen nieuwe of wijzigingen in informatieverplichtingen met zich.

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd. Hiermee wordt niet aangesloten bij een vast verandermoment, zoals opgenomen in het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Het kabinetsbeleid biedt de mogelijkheid af te wijken van vaste verandermomenten indien spoedeisend belang voor de uitvoering of implementatie van Europese regelgeving dit vereist. Aangezien de wijzigingen van belang zijn voor de uitvoering van het GLB in 2020 is inwerkingtreding op korte termijn vereist.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven