Regeling van het College voor Toetsen en Examens van 25 november 2019, CvTE-19.01144 houdende vaststelling van het examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal voor de examenjaren vanaf examenjaar 2021 (Regeling examenprogramma Staatsexamens Nt2)

Het College voor Toetsen en Examens,

Gelet op artikel 2, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet College voor toetsen en examens en artikel 10, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal;

Gezien de goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gegeven op 17 december 2019, kenmerk 17876548.

Besluit:

Artikel 1. Examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal

Het examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal wordt voor het betreffende examenjaar vastgesteld zoals aangegeven in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 3. Citeertitel en bekendmaking

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling examenprogramma Staatsexamens Nt2.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het College voor Toetsen en Examens, de voorzitter, P.J.J. Hendrikse

BIJLAGE,

behorende bij artikel 1 van de Regeling examenprogramma Staatsexamens Nt2

Examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal

1. Toepassingsbereik

Dit examenprogramma is van toepassing met ingang van examenjaar 2021.

2. Examens

De Staatsexamens Nederlands als tweede taal toetsen of de kandidaat voldoende kennis, inzicht en vaardigheden verworven heeft om het Nederlands op adequate wijze te kunnen gebruiken in het kader van werk, opleiding en maatschappelijk functioneren.

De Staatsexamens Nederlands als tweede taal bestaan uit vier onderdelen:

  • A Leesvaardigheid

  • B Luistervaardigheid

  • C Schrijfvaardigheid

  • D Spreekvaardigheid

Het examenprogramma is ontleend aan de examenstof zoals is omschreven in het Eindrapport van de Adviescommissie Invoering Certificaten Nederlands als Tweede Taal1. De inhoud van de opdrachten is, conform dit advies, gerelateerd aan Nederlandse opleidings- en werksituaties en aan situaties in het openbare dagelijkse leven in Nederland. Het examen doet daarmee tevens een beroep op kennis van de Nederlandse samenleving.

De Staatsexamens Nederlands als tweede taal kennen, conform de artikelen 7.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 2 van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal, twee programma’s. Het onderscheid tussen beide programma’s komt tot uitdrukking in de tekstonderwerpen, de gekozen werk- en opleidingssituaties en het functioneringsniveau. Zie tabel 1.

Tabel 1. Overzicht Programma I en II

Programma I

Programma II

Programma I toetst kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk geacht worden om te kunnen functioneren in opleidingen op mbo-niveau (niveau 3 en 4) en bijbehorende functies op de arbeidsmarkt.

Programma II toetst kennis, inzicht en vaardigheden die noodzakelijk geacht worden om te kunnen functioneren in het hoger onderwijs en in midden- of hogere kaderfuncties op de arbeidsmarkt.

   

Het niveau van het examen is vergelijkbaar met taalniveau B1 van het Common European Framework of Reference (CEFR).

Het niveau van het examen is vergelijkbaar met taalniveau B2 van het Common European Framework of Reference (CEFR).

   

Het abstractieniveau van teksten en tekstonderwerpen is lager dan in Programma II. Zo spelen vertrouwde, alledaagse of werkgerelateerde onderwerpen een belangrijke rol. Er wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van woorden die zijn opgenomen in het Frequency dictionary of Dutch, list Core en list General (Tiberius & Schoonheim, 2004).

Het abstractieniveau van teksten en tekstonderwerpen is hoger dan in Programma I. Zo spelen beschouwende en betogende teksten een belangrijke rol. Voor wat betreft het woordgebruik in de opgaven zijn er geen beperkingen.

3. Examenstof per onderdeel

A. Leesvaardigheid

Handelingen:

  • De kandidaat kan zich oriënteren op tekstsoort, intenties van de auteur, publiek, opbouw en inhoud van een tekst met gebruikmaking van tekstkenmerken zoals lay-out, illustraties, koppen, tussenkoppen en aanhef;

  • De kandidaat kan informatie over hoofdzaken van een tekst vinden en begrijpen;

  • De kandidaat kan de strekking van (relevante) gedeelten van een tekst in detail bepalen;

  • De kandidaat kan gegeven een bepaalde informatiebehoefte specifieke informatie in een tekst opzoeken, weergeven en ordenen;

  • De kandidaat kan informatie die in de tekst gegeven wordt, combineren en vergelijken;

  • De kandidaat kan informatie opzoeken in langere teksten zonder deze in detail te lezen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van kopjes.

Bovenstaande handelingen kunnen verricht worden naar aanleiding van teksten met de volgende

kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten zijn geschreven voor een niet-gespecialiseerd publiek.

  • 3. De teksten zijn informatief, instructief, beschouwend of persuasief van aard of bedoeld om informatie te verkrijgen en niet-diverterend.

  • 4. De teksten zijn authentiek of hebben de kenmerken van authentieke teksten.

B. Luistervaardigheid

Handelingen:

  • De kandidaat kan informatie over hoofdzaken van een tekst verstaan en begrijpen;

  • De kandidaat kan de strekking van (relevante) gedeelten van een tekst in detail verstaan en begrijpen;

  • voor Programma II geldt in het bijzonder: de kandidaat kan informatie samenvatten en evalueren.

Bovenstaande handelingen kunnen verricht worden naar aanleiding van teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten zijn gericht op een niet-gespecialiseerd publiek.

  • 3. De teksten zijn informatief, instructief, beschouwend of persuasief van aard en niet-diverterend.

  • 4. De teksten zijn authentiek of hebben de kenmerken van authentieke teksten.

  • 5. De teksten zijn spontaan gesproken.

  • 6. De receptieve beheersing van Nederlandse dialecten en/of sociolecten wordt niet getoetst. De teksten kunnen wel door dialecten en/of sociolecten gekleurd zijn, dat wil zeggen dat er teksten kunnen voorkomen waarbij men kan horen uit welke regio of groepering de spreker afkomstig is.

  • 7. De spreker houdt geen rekening met een van huis uit niet-Nederlandstalige toehoorder of gesprekspartner.

  • 8. Er kan sprake zijn van achtergrondgeluid. Dit mag niet storend zijn voor de verstaanbaarheid.

C. Schrijfvaardigheid

Handelingen:

  • De kandidaat kan inlichtingen geven en vragen;

  • De kandidaat kan gevoelens, belangstelling en voorkeur tot uitdrukking brengen en ernaar vragen;

  • De kandidaat kan meningen geven en vragen;

  • De kandidaat kan bedanken, feliciteren, zich verontschuldigen en uitnodigen;

  • De kandidaat kan voorwerpen, personen, figuren en processen beschrijven;

  • De kandidaat kan instructie(s) geven;

  • De kandidaat kan verslag uitbrengen;

  • De kandidaat kan beoordelen, argumenteren en bepleiten;

  • De kandidaat kan een plan uitwerken, een toelichting geven en een rapport opstellen;

  • De kandidaat kan formulieren en andere gestandaardiseerde vragenlijsten invullen;

  • De kandidaat kan een advies geven, een wervende tekst schrijven en een vergelijking maken.

Bovenstaande handelingen monden uit in teksten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten variëren in lengte.

Kwaliteit van de uitvoering

  • 1. Het schrijfproduct is in de gegeven situatie adequaat.

  • 2. Het schrijfproduct is leesbaar.

  • 3. Het schrijfproduct maakt hoofdzaken en relevante details duidelijk.

  • 4. Het schrijfproduct is – wanneer het een langere tekst betreft – duidelijk gestructureerd.

  • 5. Het schrijfproduct bevat relevante standaardformuleringen en briefconventies.

  • 6. Het schrijfproduct voldoet aan eisen van formele correctheid waarbij enkele fouten in de spelling en/of grammatica zijn toegestaan.

  • 7. De opmaak van de tekst is helder en passend en het gebruik van leestekens is adequaat.

D. Spreekvaardigheid

Handelingen:

  • De kandidaat kan inlichtingen geven en vragen;

  • De kandidaat kan gevoelens, belangstelling en voorkeur tot uitdrukking brengen en ernaar vragen;

  • De kandidaat kan genuanceerd standpunten en meningen weergeven, verklaren, beargumenteren en becommentariëren;

  • De kandidaat kan bedanken, feliciteren, zich verontschuldigen en uitnodigen;

  • De kandidaat kan beoordelen, bepleiten, klagen en onderhandelen;

  • De kandidaat kan voorwerpen, personen, figuren, gebeurtenissen en processen beschrijven;

  • De kandidaat kan een gesprek, bijdrage of antwoord beginnen en afsluiten;

  • De kandidaat kan aandacht vragen, verduidelijkingen en herhalingen bewerkstelligen.

Bovenstaande handelingen monden uit in spreekopdrachten met de volgende kenmerken:

  • 1. De tekstonderwerpen zijn niet-fictioneel.

  • 2. De teksten variëren in lengte.

Kwaliteit van de uitvoering

  • 1. Het spreekproduct is in de gegeven situatie adequaat.

  • 2. Het spreekproduct is verstaanbaar.

  • 3. De spreker maakt hoofdzaken en relevante details duidelijk.

  • 4. Het spreekproduct is – wanneer het een langere tekst betreft – duidelijk gestructureerd.

  • 5. Het spreekproduct bevat relevante standaardformuleringen.

  • 6. Het spreekproduct is passend bij situatie, onderwerp en gesprekspartner(s).

  • 7. Het spreekproduct voldoet aan de eisen van formele correctheid waarbij enkele fouten in uitspraak en/of grammatica zijn toegestaan.

4. Beoordeling

Het examenwerk van de examenonderdelen Lezen en Luisteren wordt automatisch gescoord. Het examenwerk van de examenonderdelen Spreken en Schrijven wordt beoordeeld door onafhankelijke beoordelaars die daartoe door het College voor Toetsen en Examens bevoegd zijn verklaard. Het examen van een kandidaat wordt ten behoeve van de beoordeling opgedeeld in losse opdrachten en elke opdracht wordt door ten minste twee beoordelaars beoordeeld. Gemiddeld zijn er 10-15 verschillende beoordelaars betrokken bij het beoordelen van een schrijfexamen en 13 bij een spreekexamen. Bij de beoordeling wordt, afhankelijk van de aard van de opdrachten, gebruikgemaakt van dichotome en meerpuntsschalen.

Het College voor Toetsen en Examens stelt de cesuur vast op voordracht van de toetsconstructeurs. Deze kan, nadat het examenonderdeel is afgenomen en de gegevens bekend zijn, door het College eventueel bijgesteld worden. De kandidaat is geslaagd indien het resultaat voldoende is.

TOELICHTING

Deze regeling van het College voor Toetsen en Examens betreft de vaststelling van het examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal voor de examenjaren vanaf het examenjaar 2021.

Er zijn twee programma’s waarin examen afgelegd kan worden. Beide examens zijn bedoeld voor mensen voor wie het Nederlands niet de moedertaal is. Programma I is bedoeld voor degene die op mbo-niveau (niveau 3 of 4) een vakgerichte functie op de arbeidsmarkt wil vervullen of daarvoor een beroepsopleiding wil gaan volgen. Het voorbeeld daarvan is een mbo-opleiding bij een regionaal opleidingencentrum (ROC), vakinstelling of agrarisch opleidingscentrum (AOC).

Programma II is bedoeld voor degene die een midden- of hogere kaderfunctie wil gaan vervullen of daarvoor een opleiding wil gaan volgen. Men kan hierbij denken aan een studie in het hoger onderwijs (hogeschool of universiteit).

Wie zichzelf voorbereidt op het examen dan wel studenten voorbereidt op het examen, kan zich met behulp van de hierboven beschreven regeling een beeld vormen van taken en opdrachten die in het examen kunnen voorkomen en welk vaardigheidsniveau de kandidaten op het examen moeten tonen.

Het opleidingsprogramma wordt beschreven in de Regeling eindtermen educatie 2013 en is gebaseerd op artikel 7.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (zie bijlage 5 van die regeling voor de eindtermen Nederlands als tweede taal). Daarin staat beschreven welke elementen scholen en instellingen in hun onderwijsprogramma aan de orde moeten laten komen om deelnemers goed voor te bereiden op het examenprogramma Nederlands als tweede taal, zoals verwoord in hierboven beschreven regeling.

Met de Regeling examenprogramma Staatsexamens Nt2 voldoet het College voor Toetsen en Examens aan de haar in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet College voor toetsen en examens en artikel 10, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal opgedragen taak om het examenprogramma Staatsexamens Nederlands als tweede taal bij regeling vast te stellen. Het examenprogramma is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Deze regeling geldt voor de examenjaren vanaf het examenjaar 2021. Artikel 2 brengt dat ook tot uitdrukking. Overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal worden eventuele toekomstige wijzigingen tijdig bekendgemaakt. Met deze regeling wordt de systematiek losgelaten van een jaarlijkse regeling waarin de (ongewijzigde) examenprogramma’s werden vastgesteld. Alleen de noodzakelijke wijzigingen worden voortaan gepubliceerd (als wijziging op deze regeling).

Het College voor Toetsen en Examens, de voorzitter, P.J.J. Hendrikse


X Noot
1

Adviescommissie Invoering Certificaten Nederlands als Tweede Taal (1991), Certificaten Nederlands als tweede taal. Startbewijzen voor onderwijs en arbeidsmarkt. Publicatie van het toenmalige Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

Naar boven