Nationale Wetenschapsagenda, Call for proposals

Thema: Vernieuwing van toezicht

2020

Inhoud

1

Inleiding

1

1.1

Achtergrond

1

1.2

Beschikbaar budget

2

1.3

Geldigheidsduur call for proposals

2

2

Doel

2

2.1

Doel van het programma

2

2.2

Inhoudelijk kader

2

3

Richtlijnen voor aanvragers

5

3.1

Wie kan aanvragen

5

3.2

Wat kan aangevraagd worden

6

3.3

Wanneer kan aangevraagd worden

7

3.4

Het opstellen van de aanvraag

7

3.5

Subsidievoorwaarden

8

3.6

Het indienen van een aanvraag

11

4

Beoordelingsprocedure

12

4.1

Procedure

12

4.2

Criteria

13

5

Contact

14

5.1

Contact

14

6

Bijlagen

14

6.1

Uitwerking onderzoeksthema’s

14

6.2

Begrotingsmodules

18

6.3

Overzicht van de betrokken toezichthouders

22

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

De Nationale Wetenschapsagenda (NWA) beschrijft brede, uitdagende onderwerpen die om een nationale aanpak vragen en waarmee Nederlands onderzoek de samenleving en de kenniseconomie (mondiaal) kan versterken. De NWA is door een innovatief proces met de inbreng van burgers en wetenschappers tot stand gekomen: elke Nederlander kreeg de kans om online vragen in te dienen. De nationale kennisgemeenschap, verenigd in de Kenniscoalitie, heeft de opgehaalde vragen tot 140 clustervragen gebundeld, waaruit 25 routes zijn geformuleerd.

Het NWA-programma beoogt bovenal bruggen te slaan. Tussen uiteenlopende wetenschappelijke gebieden, tussen verschillende vormen van onderzoek (fundamenteel, toegepast, praktijkgericht) en tussen diverse nationale en internationale agenda’s. Vergaande multi- en interdisciplinariteit, een kennisketenbrede aanpak en samenwerking met maatschappelijke partners inclusief vakdepartementen, bedrijven en NGO’s zijn daarom cruciale kenmerken in de consortia van NWA-projecten en programma’s.

De overkoepelende ambitie van het NWA-programma is het leveren van een positieve en structurele bijdrage aan de mondiale kennismaatschappij van morgen, waar nieuwe kennis gemakkelijk doorstroomt van onderzoeker naar gebruiker en waar nieuwe vragen vanuit de praktijk en de samenleving snel en vanzelfsprekend ingang vinden in nieuw onderzoek. Dit kan alleen bereikt worden door vandaag bruggen te bouwen om met elkaar wetenschappelijke en (mondiale) maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.

De call for proposals op het thema Vernieuwing van Toezicht wordt gerealiseerd in het kader van programmalijn 2 van het NWA-programma. In deze programmalijn wordt samengewerkt met vakdepartementen. Bij deze call zijn de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Justitie en Veiligheid, Defensie, Financiën, Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid en Buitenlandse Zaken de initiatiefnemers. Het programmalijn 2 voorstel Vernieuwing van Toezicht is namens deze 10 ministeries ingediend door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en wordt gesteund door 21 Rijksinspecties en markttoezichthouders (kortweg aangeduid met ‘toezichthouders’). Deze toezichthouders zijn verbonden met de voornoemde ministeries (zie bijlage 6.3 voor een overzicht van de 21 toezichthouders). Namens de 21 toezichthouders geeft een Stuurgroep richting aan de ontwikkeling en uitvoering van het programma.

Voor deze call is de aandacht voor kennisoverdracht, kennisbenutting en toepassing van de resultaten gedurende de gehele looptijd van de projecten van groot belang. Hiermee wordt de maatschappelijke inbedding van de call geoptimaliseerd en wordt draagvlak gecreëerd voor de bruikbaarheid van de uitkomsten voor beleid en uitvoering.

1.2 Beschikbaar budget

Voor deze call for proposals is 4,31 miljoen euro beschikbaar. Uit het beschikbare budget kunnen drie onderzoeksprojecten worden toegekend van maximaal 1,2 miljoen euro met een maximale looptijd van 5 jaar, en een overkoepelend project Kennissynthese en -benutting (KSB-project) van maximaal 710 duizend euro. Aangezien projectvoorstellen meer dan één thema en themacluster (zie 2.2) kunnen bedienen, wordt op voorhand géén verdeling van budget over de thema’s of themaclusters aangebracht.

1.3 Geldigheidsduur call for proposals

Deadline voor het indienen van vooraanmeldingen is donderdag 14 mei 2020, vóór 14:00 uur CE(S)T. Deadline voor het indienen van volledige aanvragen is dinsdag 15 september 2020, vóór 14:00 uur CE(S)T.

2 Doel

2.1 Doel van het programma

Deze call for proposals roept kennisinstellingen en andere geïnteresseerde partijen op tot het deelnemen aan consortia gericht op onderzoek en praktijkverbetering binnen het thema Vernieuwing van Toezicht. De consortia werken multi- en interdisciplinair en zijn kennisketenbreed samengesteld. Kennisketenbreed houdt in dat het programma fundamenteel-, toegepast- en praktijkgericht onderzoek verbindt en dat het programma de kennisbehoefte vanuit de maatschappelijke partijen daarop laat aansluiten.

Aan deze call nemen als maatschappelijke partijen de 21 toezichthouders deel (zie bijlage 6.3). Het werk van deze toezichthouders heeft betrekking op uiteenlopende economische en maatschappelijke sectoren. Er wordt nadrukkelijk ingezet op een overstijgende benadering, met expliciete betrokkenheid van zoveel mogelijk toezichthouders in de consortia. Die betrokkenheid dient zichtbaar te zijn in de samenstelling van het consortium en in de wijze van samenwerking op gebied van onderzoek en op gebied van kennisbenutting. Naast de toezichthouders wordt ook aangemoedigd andere relevante maatschappelijke stakeholders of praktijkpartijen in de consortia te betrekken (bijvoorbeeld partijen waarop toezicht zich richt).

Het programma stimuleert parallelle en gecoördineerde totstandkoming van kennisontwikkeling en kennisbenutting binnen en tussen de consortia en doorwerking ervan naar het bredere veld van toezicht. Daarom wordt naast drie onderzoeksprojecten een consortium-overkoepelend project Kennissynthese en -benutting (KSB- project) gefinancierd.

Deze call for proposals past binnen de NWA-route Veerkrachtige samenlevingen. Daarnaast zijn ook verbindingen te leggen met andere NWA-routes, zoals Big data (bijvoorbeeld, wat is de betekenis van big data voor het werk van toezichthouders), Conflict en coöperatie (bijvoorbeeld de bijdrage van goed functionerend toezicht aan het voorkomen van maatschappelijk conflict), en andere routes die verbonden zijn met een sector waarin toezicht een belangrijke rol speelt. Voorbeelden hiervan zijn routes als Logistiek en transport in een energieke, innovatieve en duurzame samenleving en Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs.

2.2 Inhoudelijk kader

Onafhankelijk publiek toezicht is een kerninstitutie van de rechtsstaat. Rijksinspecties en markttoezichthouders (kortweg toezichthouders) oefenen dit toezicht in Nederland uit. Toezicht waarborgt de veiligheid van leefomgeving en producten, de kwaliteit en betrouwbaarheid van diensten en de eerlijkheid op markten. Dankzij een goed werkende toezichtspraktijk kunnen burgers op dagelijkse basis vertrouwen op de kwaliteit van producten en diensten. Daarmee is het een van de pijlers van maatschappelijk vertrouwen en een veerkrachtige samenleving.

Maatschappelijk betrokkenen hechten grote waarde aan goed toezicht en gaan er over het algemeen ook vanuit dat het toezicht in Nederland goed is georganiseerd en goed wordt uitgevoerd.

Publiek toezicht staat echter in toenemende mate onder druk van allerlei maatschappelijke, soms ontwrichtende, dynamiek. Er is toenemende complexiteit in de economie. Globalisering en innovatie creëren nieuwe risico’s, die sneller, schadelijker en minder beheersbaar zijn. Wetgeving loopt vaker achter de feiten aan. Door vernetwerking ontstaan er complexe, internationale ketens die toezichthouders voor de vraag stellen welke schakels in de keten zij verantwoordelijk kunnen houden voor schadelijk gedrag. Horizontalisering zorgt ervoor dat de maatschappelijke positie en legitimiteit van toezichthouders niet langer vanzelfsprekend zijn. En het handhaven van wet- en regelgeving is, ten slotte, niet altijd meer voldoende om publieke belangen te borgen: van toezichthouders wordt verwacht dat zij flexibel omgaan met hun bevoegdheden om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke meerwaarde.

Al die tendensen vragen om nieuwe vormen voor de maatschappelijke functie van het toezicht: toezicht moet meebewegen met veranderingen in de samenleving, maar is daar op dit moment vaak nog niet voldoende toe in staat. De kernvraag voor toezicht is dus hoe het zich kan vernieuwen, om de borging van publieke belangen te blijven garanderen, wendbaarder en flexibeler te worden en responsiever te worden naar publieke verwachtingen. Daarvoor is een kennisketenbrede benadering nodig. Dit houdt in dat het programma fundamenteel-, toegepast- en praktijkgericht onderzoek verbindt en dat het programma de kennisbehoefte vanuit de maatschappelijke partijen daarop laat aansluiten. Het is aannemelijk en toegestaan dat deze verschillende typen onderzoek in verschillende fasen van het project tot resultaten komen. Wel is belangrijk dat volledige aanvragen beschrijven welke concrete tussenproducten bereikt zullen worden en hoe deze zullen zijn vervlochten met activiteiten gericht op kennisoverdracht, kennisbenutting en toepassing van resultaten.

Onderzoeksthema’s

Deze call for proposals richt zich op onderzoek naar generieke, sector-overstijgende vragen, die spelen rondom toezicht: de vragen die inherent zijn aan het vak van toezichthouden in een veranderende maatschappij. Deze vraagstukken over verandering en vernieuwing van toezicht zijn uitgewerkt in onderzoeksthema’s die zijn gebaseerd op de Wetenschapsagenda Toezicht (2018)1. In 2019 zijn de thema’s verder uitgewerkt en is er gekozen voor een prioritering in en clustering van de thema’s. Het resultaat is dat in deze call for proposals zes onderzoeksthema’s, ondergebracht in drie themaclusters, centraal staan:

Themacluster A. Legitimiteit en gezag van toezicht in een complexe samenleving

Dit thema gaat over de relatie tussen toezichthouders en hun veranderende maatschappelijke omgeving. De maatschappij verandert op allerlei manieren: globalisering, horizontalisering en toegenomen dynamiek zijn een aantal van de kernwoorden. Op welke verschillende manieren hebben die veranderingen betekenis voor de legitimiteit van toezichthouders, hun maatschappelijke rol en functie, en de verwachtingen in de samenleving over toezicht? Hoe kan toezicht effectief inspelen op de veranderingen in zijn omgeving?

Onderzoeksthema’s:

  • 1. Maatschappelijke veranderingen en hun betekenis voor toezicht

  • 2. De schuivende verhoudingen tussen private borging en publiek toezicht

Themacluster B. Kwaliteit en professionaliteit van toezicht

Het vak van toezicht is volop in beweging. Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen zorgen voor grote veranderingen in de werkwijzen van toezichthouders. Waar het eerste themacluster (A) zich richt op de positie van toezichthouders in hun bredere maatschappelijke context, focust dit tweede themacluster zich vooral op het vak van toezicht, en de veranderingen in dat vak. Hoe kan toezicht effectief blijven en zijn methoden voortdurend blijven vernieuwen? Nieuwe maatschappelijke risico’s vragen om innovaties in de techniek van toezicht. Nieuwe technieken brengen kansen met zich mee, maar ook nieuwe risico’s en dilemma’s.

Onderzoeksthema’s:

  • 3. Informatie als input voor maatschappelijk effectieve risicoanalyse

  • 4. Innovatieve toezichtsarrangementen: nieuwe verbindingen tussen toezichthouders en hun omgeving

  • 5. Bestuursgericht toezicht en de veranderende aangrijpingspunten voor toezicht

Themacluster C. Maatschappelijke verantwoording over de publieke waarde(n) van toezicht

Toezichthouders vervullen een belangrijke rol in het borgen van publieke belangen. Het is voor hen belangrijk om die bijdrage aan de borging van publieke belangen zo goed mogelijk inzichtelijk te maken voor de samenleving. Toezichthouders zoeken naar manieren om hun maatschappelijke waarde inzichtelijk te maken voor een breed publiek. Daarvoor is een mix van strategieën nodig: van cijfermatig inzicht in de effecten van toezicht tot het inzichtelijk maken van de dilemma’s waarmee toezichthouders te maken hebben.

Onderzoeksthema:

  • 6. Strategieën voor verantwoording en dialoog

Deze call for proposals roept op tot ontwikkeling van creatieve en uitdagende projectvoorstellen die specifiek zijn gericht op een of meerdere van de zes bovenstaande onderzoeksthema’s. De zes thema’s zijn uitgewerkt in bijlage 6.1. Het is belangrijk daarvan goed kennis te nemen. Ieder thema is voorzien van ‘mogelijke onderzoeksvragen’ die zijn bedoeld om onderzoekers en andere geïnteresseerden een indruk te geven van de breedte van onderzoeksvragen die rond het vak van toezicht spelen. De onderzoeksvragen hebben een inspirerende en illustratieve, maar geen limitatieve bedoeling.

Betrokkenheid en draagvlak toezichthouders

In deze call worden toezichthouders nauw betrokken als samenwerkingspartners bij het beoogde onderzoek. Onderzoekers, toezichthouders en eventueel ook andere maatschappelijke partners wordt gevraagd consortia te vormen die vanaf de start van de ontwikkeling van het projectvoorstel samenwerken en die bij toekenning van de aanvraag de uitvoering gezamenlijk ter hand nemen.

Overkoepelend project Kennissynthese en -benutting (KSB)

Het KSB-project is een samenwerking van de deelnemers uit de drie geselecteerde consortia in dit programma. Het doel van het KSB-project is om ervoor te zorgen dat kennis uit de verschillende projecten worden samengebracht en gesynthetiseerd. Door middel van dit syntheseonderzoek wordt inzicht verkregen in relevante kennis voor het vak toezicht en de opschaalbaarheid van handelingsopties voor vernieuwing van toezicht in verschillende sectoren.

In het KSB-project worden kennisdeling en kennisbenuttingsactiviteiten van de drie consortia op elkaar afgestemd. Parallel aan de werkzaamheden in de aparte drie projecten wordt vanuit het KSB-project gemonitord welke kennis relevant is om te delen (met elkaar, de begeleidingscommissie en het brede veld van Toezicht).

Alle 21 toezichthouders worden uitgenodigd om bij het KSB-project betrokken te zijn. De vorm en intensiteit waarin dit zal gaan plaatsvinden is afhankelijk van de wensen van de afzonderlijke toezichthouders. De begeleidingscommissie ziet erop toe dat de formulering van het KSB-project en de uitvoering van het KSB-project op effectieve wijze inhoud gaan geven aan de wens tot brede betrokkenheid van toezichthouders bij het programma Vernieuwing van Toezicht.

De samenwerkende toezichthouders organiseren eigenstandig activiteiten gericht op het ontwikkelen van een actieve gemeenschap van toezichthouders en onderzoekers. Dit vindt met name plaats via de Academie voor Toezicht die zich, inzet voor het verbinden van wetenschap en praktijk. Het KSB-project beschrijft hoe invulling wordt gegeven aan afstemming en synergie met de activiteiten van de Academie van Toezicht. Het programma is als volgt gestructureerd:

Begeleidingscommissie (in afstemming met Stuurgroep toezichthouders)

Overkoepelend project Kennissynthese & -benutting: 3 consortia en alle 21 toezichthouders, en eventueel benodigde aanvullende expertise.

Afstemming van kennisdeling en -benuttingsactiviteiten; samenbrengen van generieke en sector- overstijgende kennis; syntheseonderzoek ten behoeve van kennis voor het vak toezicht; inzicht in opschaalbaarheid van handelingsopties voor verschillende sectoren; samenwerking

met de Academie voor Toezicht

Project 1:

Project 2:

Project 3:

Onderzoekers en minimaal 3

toezichthouders

Onderzoekers en minimaal 3

toezichthouders

Onderzoekers en minimaal 3

toezichthouders

3 Richtlijnen voor aanvragers

3.1 Wie kan aanvragen

Aanvragen worden ingediend namens een consortium waarin de brede kennisketen, zoals omschreven in hoofdstuk 2, is vertegenwoordigd.

We onderscheiden vier categorieën van deelnemers aan een consortium:

  • 1. Penvoerder

  • 2. Aanvrager(s)

  • 3. Cofinancier(s) (niet verplicht in deze call)

  • 4. Samenwerkingspartners

In de aanvraag wordt voor elke deelnemer beschreven:

  • de rol van de deelnemer in het consortium;

  • de bijdrage van de deelnemer aan het voorgestelde project.

3.1.1 Penvoerder

De penvoerder dient namens het consortium de vooraanmelding en aanvraag in en is het aanspreekpunt (penvoerder) voor NWO. De penvoerder ontvangt de subsidie en is namens het consortium verantwoordelijk voor zowel de wetenschappelijke samenhang, de resultaten, als de financiële verantwoording. Onderzoekers van de volgende kennisinstellingen kunnen als penvoerder optreden:

  • Universiteiten gevestigd in het Koninkrijk der Nederlanden;

  • Universitaire medische centra;

  • KNAW- en NWO-instituten;

  • Hogescholen, zoals bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW);

  • TO2-instellingen;

  • het Nederlands Kanker Instituut;

  • het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek te Nijmegen;

  • Dubble-bundellijn bij de ESRF te Grenoble;

  • NCB Naturalis;

  • Advanced Research Centre for NanoLithography (ARCNL);

  • Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie.

De penvoerder dient aan de volgende kwalificaties te voldoen:

  • gepromoveerd of lector/senior onderzoeker;

  • aanstelling voor tenminste de looptijd van het aanvraagproces en het beoogde onderzoeksproject.

De penvoerder mag slechts één aanvraag indienen in de hoedanigheid van penvoerder. Een penvoerder mag daarnaast maximaal één keer als aanvrager deelnemen aan een ander consortium.

3.1.2 Aanvrager(s)
  • Een aanvrager is deelnemer in het consortium en ontvangt subsidie via de penvoerder.

  • Een aanvrager mag in maximaal twee consortia als aanvrager deelnemen.

  • Een consortium mag meerdere aanvragers als deelnemers hebben.

Voor organisaties waaraan een aanvrager is verbonden die niet vermeld zijn in paragraaf 3.1.1 geldt dat de organisatie moet voldoen aan de onderstaande genoemde cumulatieve voorwaarden:

  • is gevestigd in Nederland en

  • heeft een publieke taak en

  • is onafhankelijk in de uitvoering van onderzoek en

  • heeft geen winstoogmerk anders dan ten behoeve van het doen van verder onderzoek.

Let op: Deze voorwaarden worden voorafgaand aan het indienen van de volledige aanvraag getoetst door NWO2.

De organisatie van de aanvrager levert daartoe uiterlijk 10 werkdagen voor de deadline van indiening per e-mail in ieder geval de volgende documenten aan:

  • een recent uittreksel van de kamer van koophandel;

  • de oprichtingsakte c.q. statuten c.q. ander formeel document waaruit de publieke taak en het ontbreken van winstoogmerk blijkt;

  • de laatst beschikbare jaarrekening voorzien van controleverklaring.

Indien de toetsing door NWO van de aanvragers niet op voorhand plaats gevonden heeft, kan NWO de volledige aanvraag niet in behandeling nemen.

De organisaties onder 3.1.1. genoemd kunnen standaard deelnemen als aanvrager.

3.1.3 Cofinanciers

Cofinanciering is binnen deze call niet verplicht. Cofinanciers zijn organisaties die deelnemen aan het consortium en in cash en/of in kind bijdragen aan het project. Cofinanciers ontvangen nooit subsidie van NWO. De voorwaarden omtrent cofinanciering zijn gespecificeerd in paragraaf 3.5.

Kennisinstellingen die conform de onder in 3.1.1. gegeven beschrijving in aanvragen deel mogen nemen, mogen in deze call for proposals niet deelnemen als cofinancier.

Een uitzondering hierin wordt gemaakt voor TO2-instellingen. Zij mogen in een consortium wel deelnemen als cofinancier, mits zij in hetzelfde consortium niet ook als penvoerder of aanvrager deelnemen.

3.1.4 Samenwerkingspartners

Een samenwerkingspartner is een partij die geen subsidie ontvangt en geen cofinanciering bijdraagt aan de aanvraag, maar wel nauw betrokken is bij de uitvoering van het onderzoek en/of de kennisbenutting. Hierbij kan gedacht worden aan partijen die betrokken zijn door middel van deelname aan een advies-, begeleidings- of gebruikerscommissie, of partijen die op voorhand niet in staat zijn om hun bijdrage te kapitaliseren. De aanvragers kunnen hierbij ook al partijen benoemen die zij, middels inhuur, willen betrekken bij kennisbenutting.

Voorstellen dienen zich niet te beperken tot toezicht in één economische of maatschappelijke sector. Om dit te bevorderen is de eis dat tenminste drie verschillende toezichthouders als samenwerkingspartner onderdeel uitmaken van ieder indienend consortium. Van deze partners wordt verwacht dat zij betrokken zijn bij het ontwikkelen van het projectvoorstel en (indien het voorstel wordt toegekend) bij de uitvoering van het onderzoek. Een volledige aanvraag dient vergezeld te gaan van adhesiebetuigingen van de toezichthouders waarin staat uitgewerkt welke deelname de toezichthouder zal hebben in het betreffende consortium en aan welke inspanningen de toezichthouder zich in dat kader verbindt (zie 3.4.2).

De mate van betrokkenheid van de toezichthouders kan verschillen. Toezichthouders hebben de mogelijkheid om zich aan voorstellen te verbinden als actieve participant, als leverancier van data, als afnemer van kennis, als geïnteresseerde op afstand, etc.

Na toekenning van de projecten is het mogelijk om alsnog toezichthouders als samenwerkingspartners toe te voegen aan een consortium, mits dat aansluit bij het project en het consortium daarmee instemt. Dit is met name relevant voor de toezichthouders die gecommitteerd waren aan projectvoorstellen die uiteindelijk niet zijn gehonoreerd. Betrokkenheid is mogelijk in verschillende vormen: door actieve deelname aan de uitvoering van het onderzoek in de vorm van verzamelen van data of deelname aan een test of enquête; door deelname aan de verspreiding en benutting van de kennis, of door lichtere vormen van deelname zoals geïnformeerd blijven over de voortgang van het project. Betrokkenheid en de vorm die dit aanneemt (en de daarmee verbonden rechten en plichten) wordt vastgelegd in de Consortiumovereenkomst (zie 3.4.1.) of in een addendum bij deze overeenkomst.

3.2 Wat kan aangevraagd worden

De begroting bij de vooraanmelding en volledige aanvraag wordt opgebouwd aan de hand van NWO-breed gestandaardiseerde bouwstenen, de zogenaamde modules. In de aanvraagbegroting kiezen de aanvragers welke combinatie van modules nodig is om de onderzoeksvraag te beantwoorden, en hoe vaak elke module wordt ingezet.

Voor deze call zijn volgende modules aan te vragen:

  • 1. Personele kosten

  • 2. Materiële kosten

  • 3. Kennisbenutting

  • 4. Internationalisering

  • 5. Money follows Collaboration

In deze call kunnen alle modules, met uitzondering van de modules voor Vervanging (1e), zo vaak worden aangevraagd als nodig is voor het beoogde onderzoek.

Bij het opstellen van de begroting van de aanvraag dient men te beargumenteren hoe de voorgestelde bestedingen aan de verschillende posten bijdragen aan het voorstel. Er wordt een begrotingsformulier beschikbaar gesteld dat bij de aanvraag als verplichte bijlage ingediend moet worden. Financiering dient in overeenstemming c.q. verenigbaar te zijn met de Europese regelgeving voor staatssteun en aanbestedingen3.

De specificatie van de modules is beschreven in bijlage 6.2 bij deze call. De drie bijlages maken een integraal deel uit van deze call for proposals.

3.3 Wanneer kan aangevraagd worden

De deadline voor het indienen van vooraanmeldingen is donderdag 14 mei 2020, vóór 14:00 uur CE(S)T.

De deadline voor het indienen van volledige aanvragen is dinsdag 15 september 2020, vóór 14:00 uur CE(S)T.

3.4 Het opstellen van de aanvraag

3.4.1 Het opstellen van de vooraanmelding

In deze call for proposals wordt met vooraanmeldingen gewerkt om zo de inspanning en tijdsinvestering van aanvragers te beperken. Het indienen van een vooraanmelding is een verplicht onderdeel van deze call. De vooraanmeldingen bevatten een beknopt en krachtig geformuleerd projectidee dat de bestaansreden van het consortium en het beoogde onderzoek beschrijft.

Het aanvraagformulier voor vooraanmeldingen is te vinden in ISAAC en op de subsidiepagina van deze call. De instructies voor het opstellen van de vooraanmelding zijn te vinden in het aanvraagformulier.

  • Download het aanvraagformulier voor vooraanmeldingen vanuit het online aanvraagsysteem ISAAC of vanaf de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument).

  • Vul het aanvraagformulier voor vooraanmeldingen in.

  • Sla het ondertekende formulier op als pdf en upload het in ISAAC.

  • Let op: De voertaal voor het opstellen van de vooraanmelding is Engels.

3.4.2 Het opstellen van de volledige aanvraag

Het indienen van een volledige aanvraag staat alleen open voor penvoerders die een vooraanmelding hebben ingediend welke door NWO in behandeling is genomen. Het aanvraagformulier voor volledige aanvragen en templates voor de hieronder genoemde bijlages zijn te vinden in ISAAC en op de subsidiepagina van deze call. De instructies voor het opstellen van volledige aanvragen zijn te vinden in het aanvraagformulier.

  • Download de benodigde documenten vanuit het online aanvraagsysteem ISAAC of van de website van NWO (onderaan de webpagina van het betreffende financieringsinstrument).

  • Vul de formulieren in.

  • Sla het aanvraagformulier op als pdf en upload het in ISAAC.

  • Voeg de overige gevraagde bijlages toe.

  • Let op: De voertaal voor het opstellen van de volledige aanvraag is Engels. Bijlagen mogen in het Nederlands.

Bijlagen:

Bij het indienen van de volledige aanvraag zijn de volgende bijlages verplicht:

  • adhesiebetuigingen van samenwerkingspartners, waaronder minimaal drie toezichthouders (zie paragraaf 3.1.4);

  • steunbrieven van cofinanciers (alleen indien van toepassing);

  • het begrotingsformat.

Andersoortige bijlages worden niet toegestaan. Bijlages dienen los van de volledige aanvraag in ISAAC geüpload te worden. Alle bijlages, met uitzondering van de begroting, dienen als pdf bestand te worden geüpload. De begroting kan als Excel bestand worden geüpload in ISAAC.

3.4.3 Het opstellen van voorstel overkoepelend project Kennissynthese & -benutting

Een aanvraag voor het project Kennissynthese en -benutting (KSB) wordt opgesteld na toekenning van de drie projecten. Er zal daartoe een nieuwe call gepubliceerd worden. Deze call zal in ieder geval het doel van het KSB- project, de indienings- en de beoordelingscriteria bevatten. Alle drie consortia van de toegekende projecten worden geacht in deze nieuwe call in te dienen en, bij toekenning, aan het KSB-project deel te nemen. In dit KSB project is ruimte voor het betrekken van expertise van buiten de drie consortia indien nodig.

3.5 Subsidievoorwaarden

Op alle aanvragen zijn de NWO Subsidieregeling 2017 en het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek van toepassing.

Looptijd

De aanvraag behelst een project met een maximale looptijd van vijf jaar. Aanvragen voor een project met een langere looptijd dan het hier gestelde neemt NWO niet in behandeling.

Cofinanciers

Cofinanciering is in deze call niet verplicht. Het is wel mogelijk cofinanciers toe te voegen in het projectvoorstel. Onderscheid wordt gemaakt tussen in-cash cofinanciering, die dient als dekking voor de begroting van de projectactiviteiten beschreven in de aanvraag, en in-kind cofinanciering, die kan bestaan uit inzet van middelen van de betrokken organisaties.

NWO factureert na toekenning van de aanvraag de private of publieke partij die zich met een in-cash bijdrage heeft gecommitteerd. Na ontvangst worden deze middelen door NWO toegewezen op het project.

Voorwaarden in-kind cofinanciering

In-kind cofinanciering dient gekapitaliseerd ofwel contant gemaakt te worden (opgebouwd uit aantal eenheden tegen kostprijs of uren x tarief) en maakt deel uit van de begroting.

De cofinancierende organisatie dient de gehanteerde tarieven te onderbouwen en te bewijzen. NWO bepaalt of de tarieven moeten worden aangepast.

Waardebepaling in-kind cofinanciering

Voor het bepalen van het uurtarief kan worden uitgegaan van het maximaal kostendekkend tarief inclusief de hierbij geldende opslagen. Het uurtarief wordt berekend op basis van de gehanteerde standaard productief aantal uur van de organisatie. Om tot een kostendekkend uurtarief te komen kunnen de volgende elementen meegenomen worden:

  • (gemiddeld) brutoloon behorende bij de functie van de medewerker die zal bijdragen aan het project;

  • vakantiegeld en 13e maand (indien van toepassing in de geldende CAO) naar rato van de inzet in FTE;

  • sociale lasten;

  • pensioenlasten.

Cofinanciers dienen opbouw en hoogte van de opgevoerde uurtarieven te motiveren in de steunbrief. Uurtarieven voor personele in-kind bijdragen van cofinanciers zijn gemaximeerd op 125 euro per uur ongeacht van toepassing zijnde fiscale wet- en regelgeving bij de cofinancier.

NWO kan verzoeken om onderbouwing en bewijsstukken van de gehanteerde tarieven en eveneens om aanpassing. Voor de inzet van studenten geldt een maximum tarief van 25 euro per uur.

Toelaatbaar als in-kind cofinanciering is:

  • Personele inzet en materiële bijdragen als cofinanciering worden geaccepteerd op voorwaarde dat deze gekapitaliseerd worden en dat deze volledig onderdeel uitmaken van het project. Dit wordt duidelijk in de beschrijving en de planning/fasering van het onderzoek. Voor toegezegde apparatuur wordt de actuele dagwaarde gehanteerd.

  • Het is mogelijk dat een gedeelte van het onderzoek wordt uitgevoerd door derden. Bij personele inzet is voorwaarde dat de geleverde expertise in de vorm van mensuren niet reeds beschikbaar is op de onderzoeksinstelling(en) en dus specifiek voor het project wordt ingezet. Het kapitaliseren van personele inzet door derden is gebonden aan de hierboven genoemde waardebepaling in-kind cofinanciering.

  • Bij materiële bijdragen in de vorm van levering van diensten is voorwaarde dat deze als nieuwe inspanning kan worden geïdentificeerd. De dienst is niet reeds beschikbaar op de onderzoeksinstelling(en) die het onderzoek uitvoer(t)en. Het kan voorkomen dat men reeds geleverde diensten (bijvoorbeeld een database of software) als in-kind cofinanciering wil opvoeren. Acceptatie is in dit geval niet vanzelfsprekend. Hierover dient de penvoerder vooraf contact op te nemen met NWO. NWO bepaalt of voor deze levering een concrete waarde is vast te stellen.

Verantwoording in-kind cofinanciering

Private en publieke partijen dienen hun in-kind bijdrage aan NWO te verantwoorden door een opgave van ingebrachte kosten te verstrekken aan de penvoerder, binnen drie maanden na afloop van het onderzoeksproject waaraan de bijdrage is geleverd. De verantwoording van de cofinancier(s) dient door de penvoerder tezamen met de financiële verantwoording van het project bij NWO te worden aangeleverd ten behoeve van de subsidievaststelling. Indien de door één cofinancier te verantwoorden in-kind bijdrage hoger is dan 125.000 euro, dient door deze cofinancier een controleverklaring aangeleverd te worden; in andere gevallen volstaat een schriftelijke verklaring van de penvoerder waarin vastgelegd is dat de ingebrachte in natura inspanningen daadwerkelijk aan het project zijn toegeschreven.

Bij in gebreke blijven van verantwoording van de toegezegde cofinanciering dan wel het leveren van de toegezegde cofinanciering heeft NWO het recht de gehele subsidie in te trekken.

Niet toelaatbaar als cofinanciering (zowel in-cash als in-kind):

  • door NWO toegekende financiering4;

  • PPS-toeslag;

  • cofinanciering afkomstig van de organisaties waar de penvoerder of aanvrager(s) werkzaam zijn;

  • kortingen op commerciële tarieven, o.a. op materialen, apparaten en diensten;

  • kosten m.b.t. overhead, begeleiding, consultancy en/of deelname aan de begeleidingscommissie;

  • kosten voor diensten die voorwaardelijk zijn. Er worden geen voorwaarden gesteld aan de levering van de cofinanciering. De levering van de cofinanciering is niet afhankelijk van het al dan niet bereiken van een bepaald stadium in het onderzoeksplan (bijvoorbeeld go/no-go moment);

  • kosten die volgens de call for proposals niet worden vergoed;

  • kosten van apparatuur indien een van de (hoofd)doelen van de aanvraag is verbetering/meerwaarde te creëren van deze apparatuur.

Steunbrief deelnemende cofinanciers

In een steunbrief spreekt de cofinancier zowel inhoudelijke als financiële steun uit aan het project en bevestigt deze de toegezegde cofinanciering. De steunbrief van cofinanciers genoemd in de aanvraag zijn verplichte bijlages bij de volledige aanvraag. Deze moet zijn ondertekend door een tekenbevoegd persoon van de cofinancier en op briefpapier van de cofinancier zijn geprint. In geval van honorering zal NWO de cofinancier vragen de bijdrage(n) te bevestigen (o.a. ter facturering in geval van in-cash). NWO zal een format voor de steunbrief beschikbaar stellen.

Adhesiebetuiging samenwerkingspartners

Een volledige aanvraag dient vergezeld te gaan van adhesiebetuigingen van tenminste drie toezichthouders. Een adhesiebetuiging beschrijft welke deelname de toezichthouder zal hebben in het betreffende consortium en aan welke inspanningen de toezichthouder zich in dat kader verbindt (zie 3.4.2).

Consortiumovereenkomst

De consortiumpartners moeten voorafgaand aan de start van het toegekende project een consortiumovereenkomst ondertekenen. In deze overeenkomst zijn rechten (bijvoorbeeld copyrights, publicaties, intellectueel eigendom etc. op producten of zaken die binnen het project worden ontwikkeld), kennisoverdracht en andere zaken zoals betalingen, voortgangs- en eindverslagen en geheimhouding geregeld. Daarnaast staan in de consortiumovereenkomst afspraken over de governance van het consortium (die afdoende garantie moet bieden voor een effectieve samenwerking), financiën, waar van toepassing in te brengen basiskennis, aansprakelijkheid, geschillen en regeling van onderlinge informatieverstrekking. Het initiatief voor het maken van deze afspraken ligt bij de penvoerder. De afspraken worden door NWO getoetst aan de NWO Subsidieregeling 2017.

Inhoudelijke monitoring met behulp van een begeleidingscommissie

NWO draagt zorg voor de inhoudelijke monitoring van de gehonoreerde aanvragen. Ter versterking hiervan en om het draagvlak voor de uitvoering van de projecten te vergroten zal een begeleidingscommissie worden ingesteld door het bestuur van het NWO-domein SGW. Deze commissie heeft adviserende en rapporterende taken richting het bestuur van het NWO-domein SGW. De commissie zal bestaan uit leden van de Stuurgroep toezichthouders en mensen met onderzoeksexpertise en mensen met ervaring in praktijkontwikkeling. De commissie monitort de verbinding tussen de verschillende thema’s, monitort de voortgang van alle projecten en de behaalde resultaten met een focus op kennisoverdracht, kennisbenutting en toepassing van de resultaten. De commissie adviseert de indieners van een voorstel voor het KSB-project over de opzet ervan. Na toekenning van dit project valt monitoring van de voortgang van KSB onder de taken van de commissie. Er zullen geregeld bijeenkomsten en desgewenst ‘site visits’ worden georganiseerd. Voor de bijeenkomsten van de begeleidingscommissie worden vertegenwoordigers van alle consortia gevraagd om input en deelname aan de bijeenkomsten. Waar gewenst worden experts uitgenodigd.

Verantwoording tijdens het project

Gedurende het project zal de penvoerder verantwoordelijk zijn voor rapportages over het project (midterm en eindrapportage). NWO kan met het oog op monitoring van de voortgang van het project tussentijds inhoudelijk en financiële rapportages opvragen.

Afsluiting van een project

Bij afronding van een project zullen inhoudelijke en financiële eindrapportages worden opgevraagd. Daarna wordt de hoogte van de subsidie vastgesteld door NWO.

Intellectueel Eigendom & Publicaties (IE&P)

Om de kansen op nieuwe vindingen en innovaties te vergroten, wordt het verwerven, onderhouden en benutten van intellectuele eigendomsrechten (octrooien en auteursrechten) bij de kennisinstellingen gestimuleerd. Daartoe worden consortia bij de NWA gevraagd aandacht te geven aan intellectuele eigendomsrechten. Hierbij is het van belang dat onderzoeksresultaten op een verantwoorde wijze behandeld worden met het oog op bijdragen aan de wetenschap en toepassen van de kennis. Het doel is om enerzijds de onderzoeksresultaten zo breed mogelijk te exploiteren en te publiceren en anderzijds de samenwerking tussen de kennisketen en (semi)publieke partners en het bedrijfsleven te stimuleren. De NWO Subsidieregeling 2017 voorziet in mogelijkheden om Intellectueel Eigendom (IE)-rechten te vestigen door de aanvragers en ook in eventuele overdracht of licentieverlening daarvan aan de cofinanciers. Voor de IE-rechten zijn de bepalingen zoals weergegeven in hoofdstuk 4 van deze subsidieregeling van toepassing waarbinnen de IE-rechten op de resultaten toekomen aan de begunstigde kennisinstelling, wiens medewerker de betreffende resultaten heeft gegenereerd (ownership follows inventorship). Voor de IE-rechten op de resultaten van cofinanciers gelden de weergegeven percentages tenzij gerechtvaardigd is hiervan af te wijken.

Open Access

Als ondertekenaar van de Berlin Declaration on Open Access to Knowlegde in the Sciences and Humanities(2003) zet NWO zich in om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek dat door NWO gefinancierd wordt vrij toegankelijk te maken via internet (open access). Daarmee geeft NWO invulling aan het beleid van de Nederlandse regering om al het publiek gefinancierde onderzoek open access te maken. Alle wetenschappelijke publicaties van onderzoek dat is gefinancierd op basis van toekenningen voortvloeiend uit deze call for proposals dienen daarom onmiddellijk (op het moment van publicatie) open access beschikbaar te zijn. NWO accepteert daarbij verschillende routes:

  • publicatie in een open access tijdschrift,

  • deponeren van een versie van het artikel in een repository of

  • publicatie in een hybride tijdschrift waarover de VSNU overeenkomsten heeft gemaakt met uitgevers. Zie daarover www.openaccess.nl.

Eventuele kosten voor publiceren in open access tijdschriften kunnen worden begroot in de projectbegroting. NWO vergoedt geen kosten voor publicaties in hybride tijdschriften. Deze voorwaarden geldt voor alle vormen van wetenschappelijke publicaties voortkomend uit deze call for proposals. Ook wetenschappelijke monografieën, edited volumes, proceedings en hoofdstukken. Voor een nadere toelichting op het open access beleid van NWO zie: www.nwo.nl/openscience.

Datamanagement

Resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten kunnen worden gerepliceerd, geverifieerd en gefalsifieerd. In het digitale tijdperk betekent dit dat behalve publicaties ook onderzoeksdata zo veel mogelijk vrij toegankelijk moeten zijn. NWO verwacht dat de onderzoeksdata die voortkomen uit projecten die door NWO zijn gefinancierd zo veel mogelijk vrij beschikbaar komen voor hergebruik door andere onderzoekers. NWO hanteert daarbij het principe: “zo open als mogelijk, beschermd indien nodig”. Van onderzoekers wordt verwacht dat zij ten minste die data en/of niet-numerieke resultaten die ten grondslag liggen aan de conclusies van binnen het project gepubliceerde werken openbaar maken, gelijktijdig met de publicatie zelf. Eventuele kosten die hiervoor worden gemaakt, kunnen worden meegenomen in de projectbegroting. Onderzoekers maken kenbaar hoe met data voortkomend uit het project wordt omgegaan middels de datamanagementparagraaf in de onderzoeksaanvraag, en het datamanagementplan na honorering.

  • 1. Datamanagementparagraaf

    De datamanagementparagraaf maakt deel uit van de onderzoeksaanvraag. Onderzoekers worden dus gevraagd reeds voor aanvang van het onderzoek te bedenken hoe de verzamelde data geordend en gecategoriseerd moeten worden zodat zij vrij beschikbaar kunnen worden gesteld. Vaak zullen al vóór het tot stand komen van de data en de analyse daarvan maatregelen getroffen moeten worden om opslag en deling later mogelijk te maken. Indien niet alle data voortkomende uit het project openbaar gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld om redenen van privacy, ethiek of valorisatie, dient de aanvrager dit beargumenteerd kenbaar te maken in de datamanagementparagraaf.

  • 2. Datamanagementplan

    Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de datamanagementparagraaf uit te werken tot een datamanagementplan. De onderzoeker beschrijft in het plan of gebruik gemaakt wordt van bestaande data of dat het om een nieuwe dataverzameling gaat en hoe de dataverzameling dan FAIR: vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar gemaakt wordt. Het datamanagementplan dient voor indiening te zijn afgestemd met een data steward of vergelijkbare functionaris van de kennisinstelling waar het onderzoek wordt uitgevoerd. Uiterlijk 4 maanden na honorering van de aanvraag moet dat plan via ISAAC zijn ingediend bij NWO. NWO keurt het plan zo snel mogelijk goed. Goedkeuring van het datamanagementplan door NWO is voorwaarde voor de subsidieverlening. Het plan kan tijdens het onderzoek worden bijgesteld.

    Meer informatie over het datamanagementprotocol van NWO staat op: www.nwo.nl/datamanagement.

Nagoya Protocol

Het Nagoya Protocol is op 12 oktober 2014 van kracht gegaan en zorgt voor een eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit het gebruik van genetische rijkdommen (Access and Benefit Sharing; ABS).

Onderzoekers die voor hun onderzoek gebruikmaken van genetische bronnen in/uit het buitenland dienen zich op de hoogte te stellen van het Nagoya Protocol (www.absfocalpoint.nl). NWO gaat er vanuit dat zij de noodzakelijke acties ten aanzien van het Nagoya Protocol nemen.

3.6 Het indienen van een aanvraag

Het indienen van een aanvraag kan alleen via het online aanvraagsysteem ISAAC. Aanvragen die niet via ISAAC zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Een penvoerder is verplicht zijn/haar aanvraag via zijn/haar eigen ISAAC-account in te dienen. Indien de penvoeder nog geen ISAAC-account heeft, dient hij/zij dat minimaal een dag voor het indienen aan te maken. Dit om eventuele aanmeldproblemen op tijd te kunnen verhelpen. Indien de penvoeder al een account bij NWO heeft, hoeft deze geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen.

Bij het indienen van uw aanvraag in ISAAC dient u ook online nog gegevens in te voeren. Begin daarom ten minste één dag vóór de deadline van deze call for proposals met het indienen van uw aanvraag. Aanvragen die na de deadline worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Voor vragen van technische aard verzoeken wij u contact op te nemen met de ISAAC-helpdesk, zie paragraaf 5.2

4 Beoordelingsprocedure

Voor alle bij de beoordeling en/of besluitneming betrokken personen en betrokken NWO-medewerkers is de NWO Code omgang met persoonlijke belangenvan toepassing.

Fasering

De procedure verloopt in drie fases, welke vooraf worden gegaan door een Matchmakingbijeenkomst.

Matchmaking

Er wordt een openbare informatie- en matchmakingsbijeenkomst georganiseerd op 24 maart 2020 als onderdeel van het Toezichtfestival.De matchmaking heeft als doel om toezichthouders en verschillende onderzoekpartijen (ketenbreed, multi- en interdisciplinair) bij elkaar te brengen en te verbinden. Geïnteresseerde toezichthouders zijn hier aanwezig, zij zijn in de gelegenheid te verkennen of en zo ja met welke onderzoekspartijen zij eventueel als samenwerkingspartner een consortium zouden willen ontwikkelen. Bij de toezichthouders zal tevoren worden geïnventariseerd welke onderzoeksthema’s en/of themaclusters hun voorkeur genieten. Deze inventarisatie van prioriteiten vanuit de toezichthouders, wordt benut om de bijeenkomst met de onderzoekers te structureren.

Onderzoekers en toezichthouders wordt de mogelijkheid geboden om een ideeën voor onderzoek aan te melden voor een pitch tijdens de matchmakingsbijeenkomst.

De matchmaking is niet verplicht maar deelname wordt wel sterk aangeraden voor alle geïnteresseerden in deze call.

Fase 1 – Vooraanmelding

In fase 1 werken de consortia een vooraanmelding uit (zie 3.4.1). De vooraanmelding is een verplicht onderdeel van deze call en wordt ingediend door de penvoerder van een consortium waarin de brede kennisketen is vertegenwoordigd. In ieder consortium nemen tenminste drie toezichthouders deel als samenwerkingspartner, bij voorkeur uit verschillende sectoren. Toezichthouders kunnen aan meer dan één consortium als samenwerkingspartner deelnemen. Een consortium kan daarnaast andere partners omvatten, bijvoorbeeld een partij waarop het toezicht zich richt (zie 3.1 Wie kan aanvragen). Na de beoordeling en selectie van de vooraanmeldingen, zullen circa zes tot negen consortia (op basis van een niet bindend advies, zie 4.1.3) worden uitgenodigd tot fase 2 waarin volledige aanvragen worden ingediend (zie 3.4.2).

Fase 2 – Volledige aanvraag

Het indienen van een volledige aanvraag staat alleen open voor penvoerders die in de eerste fase een vooraanmelding hebben ingediend welke door NWO in behandeling is genomen. De volledige aanvragen beschrijven de onderzoeksactiviteiten, het consortium en de activiteiten gericht op kennisoverdracht, kennisbenutting en toepassing van de resultaten. Na de beoordelingsprocedure van de volledige aanvragen zullen maximaal drie onderzoeksprojecten worden gehonoreerd.

Fase 3 – Overkoepelend project Kennissynthese en -benutting

De drie geselecteerde consortia uit fase 2 worden geacht tot een gezamenlijk voorstel te komen voor het overkoepelende KSB-project (zie 3.4.1).

4.1 Procedure

De eerste stap in de beoordelingsprocedure van zowel de vooraanmeldingen als volledige aanvragen is een toets of de aanvraag in behandeling genomen kan worden. Hiervoor gelden de voorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze call for proposals. Alleen vooraanmeldingen en volledige aanvragen die aan deze voorwaarden voldoen, neemt NWO in behandeling.

Wanneer correctie van de aanvraag mogelijk is (ter beoordeling van NWO), zal de penvoerder de gelegenheid krijgen om haar/zijn aanvraag binnen vijf werkdagen5 aan te passen. Als de gecorrigeerde aanvraag niet binnen de gestelde tijd is ontvangen, neemt NWO de aanvraag niet in behandeling. Gecorrigeerde aanvragen, die tijdig zijn ontvangen, worden na goedkeuring alsnog in behandeling genomen.

4.1.1 Beoordelingscommissie

Het bestuur van NWO-domein Sociale en Geesteswetenschappen (SGW) stelt de brede beoordelingscommissie aan voor deze call. Dit betekent dat niet alleen wetenschappers maar vertegenwoordigers uit de hele kennisketen, inclusief maatschappelijke stakeholders die goed in het onderwerp zitten, in de beoordelingscommissie zitting nemen.

4.1.2 Beoordeling van vooraanmeldingen

Bij beoordeling van vooraanmeldingen hanteert de beoordelingscommissie de criteria uit paragraaf 4.2. Dit levert een rangordening van de vooraanmeldingen. Vanuit de rangordening stelt de beoordelingscommissie een selectie van (circa zes tot negen) vooraanmeldingen op. De penvoerders van geselecteerde vooraanmeldingen ontvangen een uitnodiging voor fase 2, de overige vooraanmeldingen zullen via de penvoerder worden ontraden deel te nemen aan fase 2. Dit advies is overigens niet bindend.

4.1.3 Beoordeling van volledige aanvragen

Volledige aanvragen worden beoordeeld door ten minste drie (inter)nationale experts (referenten). Deze stellen een rapport op, gebaseerd op de criteria beschreven in sectie 4.2 van deze call. Aanvragers krijgen de gelegenheid een schriftelijke reactie (weerwoord) op te stellen naar aanleiding van de referentrapporten. De beoordelingscommissie beoordeelt vervolgens de volledige aanvragen en gebruikt daarvoor de aanvraag, de referentrapporten en het weerwoord. De commissie bespreekt en beoordeelt alle aanvragen in een vergadering. Op basis van de inhoudelijke beoordeling stelt de commissie een prioritering van alle aanvragen op, en volgt een kwalificatie van iedere aanvraag. Beoordeling, kwalificatie en prioritering worden in de vorm van een advies aangeboden aan de raad van bestuur van NWO, die vervolgens een besluit neemt over toekenning (subsidiebesluit) en afwijzing van aanvragen.

De datamanagementparagraaf in de aanvraag wordt niet beoordeeld en derhalve ook niet meegewogen in de beslissing om een aanvraag al of niet toe te kennen. Zowel de referenten als de commissie kunnen wel advies geven met betrekking tot de datamanagementparagraaf. Na honorering van een aanvraag dient de onderzoeker de paragraaf uit te werken in een datamanagementplan. Aanvragers kunnen hierbij gebruik maken van het advies van de referenten en commissie. Het project kan van start gaan zodra het datamanagementplan is goedgekeurd door NWO

NWO voorziet alle volledige aanvragen van een kwalificatie. Deze kwalificatie wordt aan de aanvrager bekend gemaakt bij het besluit over al dan niet toekennen van financiering.

Om voor financiering in aanmerking te kunnen komen, dient een aanvraag ten minste de kwalificatie ‘zeer goed’ te krijgen.

Voor meer informatie over de kwalificaties zie: http://www.nwo.nl/kwalificaties.

Indicatief tijdspad

Dinsdag 24 maart 2020

Matchmakingsbijeenkomst

Donderdag 14 mei 2020, vóór 14:00 uur CE(S)T

Deadline indienen vooraanmelding

Midden juni 2020

Vergadering beoordelingscommissie

Begin juli 2020

Indieners vooraanmelding ontvangen bericht over de beoordeling en selectie

Dinsdag 15 september 2020, vóór 14:00 uur CE(S)T

Deadline indienen volledige aanvraag

September, oktober, november 2020

Raadplegen referenten Inwinnen weerwoord indieners

November-december 2020

Vergadering beoordelingscommissie

December 2020

RvB besluit over toekenning en afwijzing

December 2020

NWO informeert indieners over het besluit

4.2 Criteria

De vooraanmeldingen en volledige aanvragen worden beoordeeld op de volgende drie criteria:

  • I. Kwaliteit van het projectvoorstel;

  • II. Kwaliteit van het consortium;

  • III. Potentiële wetenschappelijke en/of maatschappelijke doorbraken.

De criteria wegen even zwaar en tellen elk voor één derde mee in het totaaloordeel. De beoordelingscriteria worden hieronder op een aantal deelaspecten geoperationaliseerd:

  • I. Kwaliteit van het projectvoorstel

    • Wetenschappelijk belang van het voorgestelde project.

    • De probleemstelling en onderzoeksvragen zijn helder geformuleerd en passen binnen het doel (en de thema’s) van het programma Vernieuwing van Toezicht.

    • De probleemstelling, onderzoeksvragen en verwachte opbrengsten hebben generieke waarde en zijn relevant voor meer dan één economische of maatschappelijke sector.

    • Het voorgestelde project is kennisketenbreed en omvat fundamenteel, toegepast en praktijkgericht onderzoek in onderling verband.

    • De geschiktheid van de onderzoeksmethode(n) en benadering(en) is aangetoond in de aanvraag.

    • De haalbaarheid van de geplande activiteiten is onderbouwd.

    • De begroting is passend voor het uit te voeren onderzoek: de verschillende begrotingsposten zijn gemotiveerd.

  • II. Kwaliteit van het consortium

    • Multi- en interdisciplinariteit: zijn alle disciplines die nodig zijn voor een adequate aanpak van het probleem in het voorstel opgenomen en is hun rol overtuigend beschreven?

    • Kennisketenbreed: wordt overtuigend aangetoond dat de voor een adequate aanpak van het probleem noodzakelijke partijen uit de kennisketen in het voorstel zijn opgenomen en is hun rol overtuigend beschreven?

    • Zijn de voor het voorstel noodzakelijke samenwerkingspartners in het consortium opgenomen?

    • Is de samenhang, complementariteit en diversiteit van het consortium duidelijk beschreven ten aanzien van het voorgestelde onderzoek?

  • III. Potentiële wetenschappelijke en/of maatschappelijke doorbraken

    • Mate waarin het voorstel gericht is op wetenschappelijke en/of maatschappelijke doorbraken.

    • Mate van betrokkenheid en commitment van publieke en private partijen.

    • Wijze waarop de samenleving / het bredere publiek / specifieke doelgroepen in het voorstel worden betrokken én een rol hebben bij eventuele uitvoering.

    • Ambitie en haalbaarheid van het kennisbenuttingsplan (inclusief kennisoverdracht, utilisatie van resultaten en valorisatie)

5 Contact

5.1 Contact

5.1.1 Inhoudelijke vragen

Voor inhoudelijke vragen over Nationale Wetenschapsagenda en deze call for proposals neemt u contact op met:

  • Rob Heinsbroek

  • tel. +31(0)70 3440987

  • E-mail: nwa-toezicht@nwo.nl

5.1.2 Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem ISAAC

Bij technische vragen over het gebruik van ISAAC kunt u contact opnemen met de ISAAC-helpdesk. Raadpleeg eerst de handleiding voordat u de helpdesk om advies vraagt. De ISAAC-helpdesk is bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 10.00 tot 17.00 uur op telefoonnummer +31 (0)20 346 71 79. U kunt uw vraag ook per e-mail stellen via isaac.helpdesk@nwo.nl. U ontvangt dan binnen twee werkdagen een reactie.

6 Bijlagen

6.1 Uitwerking onderzoeksthema’s

Themacluster A: Legitimiteit en gezag van toezicht in een complexe samenleving

Dit thema gaat over de relatie tussen toezichthouders en hun veranderende maatschappelijke omgeving. De maatschappij verandert op allerlei manieren: globalisering, horizontalisering en toegenomen dynamiek zijn een aantal van de kernwoorden. Op welke verschillende manieren hebben die veranderingen betekenis voor de legitimiteit van toezichthouders, hun maatschappelijke rol en functie, en de verwachtingen in de samenleving over toezicht? Hoe kan toezicht effectief inspelen op de veranderingen in zijn omgeving?

Onderzoeksthema 1. Maatschappelijke veranderingen en hun betekenis voor toezicht

Toezichthouders worden geconfronteerd met een snel veranderende samenleving, die allerlei nieuwe vraagstukken met zich meebrengt. Globalisering en innovatie creëren nieuwe risico’s, die sneller, schadelijker, en minder beheersbaar zijn. Wetgeving loopt vaker achter de feiten aan. Tegelijk stelt de samenleving veel verschillende en soms tegenstrijdige eisen aan toezichthouders. Er bestaan hoge verwachtingen van toezichthouders, waardoor het afbreukrisico groot is. Maatschappelijke veranderingen zorgen ervoor dat toezichthouders hun toezicht voortdurend aan moeten passen: ze moeten adaptief te werk gaan. Ook zorgen veranderingen in de samenleving voor meer fundamentele vragen rond de maatschappelijke waarde van publiek toezicht. Bestaat publiek toezicht nog over 20 jaar?

Onderzoeksvragen binnen thema 1 zijn bijvoorbeeld:

  • a. Hoe verandert de maatschappelijke positie van toezichthouders? Wat betekent dit voor hun legitimiteit en maatschappelijke inbedding?

  • b. Hoe ziet de toekomst van publiek toezicht eruit? Bestaat de kans dat de samenleving op zeker moment zonder overheidstoezicht kan?

  • c. Hoe verandert de rol van toezichthouders in een netwerksamenleving, waarin effecten vaak niet herleidbaar zijn tot één actor? Hoe moeten zij zich daartoe verhouden?

  • d. Wat betekent het voor toezichthouders dat de maatschappij van hen vraagt om publieke waarden centraal te stellen, in plaats van enkel te zorgen voor de naleving van regels?

  • e. Wat is de betekenis van maatschappelijk vertrouwen voor toezichthouders? Hoe (her)winnen zij maatschappelijk vertrouwen?

  • f. Hoe werkt gezag van toezichthouders? Wat verleent hen gezag? Gaat het om effectiviteit of om autoriteit, moet er afstand zijn of juist responsiviteit? Welke dynamiek kan het gezag van een toezichthouder vergroten?

  • g. Hoe kan een toezichthouder zijn toezicht adaptief vormgeven? Hoe bouw je de flexibiliteit in die nodig is om in te spelen op de dynamiek van vraagstukken en schuivende risico’s?

  • h. Wanneer is adaptief toezicht gewenst, en wanneer moet toezicht robuust en consistent zijn? Wat zijn de risico’s van een te grote focus op adaptiviteit?

  • i. Hoe is adaptiviteit van toezichthouders (die te maken heeft met lerend vermogen, creativiteit en netwerkend werken) te rijmen met het wezen van toezichthouders als organisaties waarin het gaat om regelgestuurd werken, met protocollen, betrouwbaarheid, consistentie en éénduidigheid?

Onderzoeksthema 2. De schuivende verhoudingen tussen private borging en publiek toezicht

Publieke toezichthouders hebben geen monopolie op toezicht. Hun werk wordt aangevuld door een groeiend geheel van private certificeringsinstellingen, private toezichtsarrangementen en burgerbewegingen die voorzien in vormen van toezicht: de private borging van publieke belangen. Die ontwikkeling kan ook worden gezien als de vermaatschappelijking van toezicht: een steeds groter en diverser geheel van partijen ziet toe op maatschappelijke activiteiten. Wat is de betekenis van deze trend voor publieke toezichthouders? En welke rol hebben zij in aanvulling op dit soort vormen van toezicht en zelfregulering? Wat is hun toegevoegde waarde?

Onderzoeksvragen binnen thema 2 zijn bijvoorbeeld:

  • a. Wat is een zinvolle definitie van toezicht in het licht van de opkomst van allerlei nieuwe vormen van toezicht? Wanneer zijn bijvoorbeeld burgeractiviteiten als publiek toezicht te beschouwen?

  • b. Is het onderscheid tussen publiek toezicht en vormen van private borging behulpzaam? Doet de juridische vorm en positie van de toezichthouder ertoe? Zijn er alternatieve classificaties denkbaar? Wat betekent dat voor toezichthouders?

  • c. Hoe moeten publieke toezichthouders zich verhouden tot de vermaatschappelijking van toezicht? Welke kansen en bedreigingen levert deze trend op voor toezichthouders?

  • d. Onder welke condities kunnen publieke toezichthouders vertrouwen op private borging? Met welke dilemma’s gaat dit gepaard? Is er een onderscheid te maken naar fenomenen waarvoor private borging een goed alternatief voor publiek toezicht vormt, en fenomenen waarvoor dat niet geldt?

  • e. Welke aandachtspunten leveren vormen van burgertoezicht op voor publieke toezichthouders? Wanneer kunnen toezichthouders hier gebruik van maken?

  • f. Wat is de historische ontwikkeling in het denken over toezicht, inspectie, handhaving, onafhankelijkheid, verhouding tot beleidsontwikkeling, en welke trends zijn er nu zichtbaar? Hoe verhoudt zich die ontwikkeling tot internationale opvattingen over toezicht?

Themacluster B. Kwaliteit en professionaliteit van toezicht

Het vak van toezicht is volop in beweging. Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen zorgen voor grote veranderingen in de werkwijzen van toezichthouders. Waar het eerste themacluster (A) zich richt op de positie van toezichthouders in hun bredere maatschappelijke context, focust dit tweede themacluster zich vooral op het vak van toezicht, en de veranderingen in dat vak. Hoe kan toezicht effectief blijven en zijn methoden voortdurend blijven vernieuwen? Nieuwe maatschappelijke risico’s vragen om innovaties in de techniek van toezicht. Nieuwe technieken brengen kansen met zich mee, maar ook nieuwe risico’s en dilemma’s.

Onderzoeksthema 3. Informatie als input voor maatschappelijk effectieve risicoanalyse

Effectief toezicht kan niet zonder goede informatie. De informatiepositie van toezichthouders is een belangrijke basis onder hun werk. Toezicht wordt steeds meer datagestuurd. Dat biedt kansen, maar zorgt ook voor nieuwe vragen. Adequate informatie is essentieel voor bijvoorbeeld het uitvoeren van risicoanalyses. De maatschappij verwacht dat toezicht haar beschermt tegen de belangrijkste risico’s. Toezichthouders baseren hun toezichtsactiviteiten voor een belangrijk deel op risicoanalyses, die het mogelijk maken om het toezicht te richten op die verschijnselen waar toezicht de grootst mogelijke meerwaarde kan hebben. Het gebruik van risicoanalyses brengt vragen met zich mee. Welke kaders worden gebruikt om risico’s vast te stellen? Het instrument van risicoanalyses kan door wetenschappelijke kennis worden versterkt en gevoed. Tegelijkertijd roept het gebruik van risicoanalyses ook meer fundamentele vragen op, bijvoorbeeld rond de onderliggende afwegingen bij het identificeren van risico’s. In hoeverre moeten bijvoorbeeld maatschappelijke wensen, publieke beelden en emoties meespelen in het benoemen van risico’s?

Onderzoeksvragen binnen thema 3 zijn bijvoorbeeld:

  • a. Wat zijn de kansen van big data voor toezicht, en met welke risico’s gaat de opkomst van data gepaard voor toezichthouders?

  • b. Wat zijn voor toezicht geschikte nieuwe databronnen?

  • c. Welke ethische dilemma’s roept de steeds grotere beschikbaarheid van data voor toezichthouders op? Wat zijn zinvolle manieren om met deze dilemma’s om te gaan?

  • d. In hoeverre ondermijnt datagestuurd en ict-gedreven toezicht het maatschappelijk vertrouwen in de overheid en/of in rechtvaardigheid?

  • e. Hoe kunnen risico’s gedefinieerd en herkend worden in het licht van soms ongrijpbare maatschappelijke dynamiek?

  • f. Zijn er alternatieven denkbaar voor de risicogerichte benadering van toezichthouders? Hoe zou bijvoorbeeld een strategie eruit zien die zich niet richt op risico’s, maar juist op successen – dat wat er goed gaat?

  • g. Welke alternatieve methoden en benaderingen van risicoanalyse zijn er denkbaar, bijvoorbeeld in de sfeer van AI?

  • h. Wat zijn de sterktes en zwaktes van verschillende methoden voor risicoanalyse? Zijn die afhankelijk van het type risico dat in het spel is? Welke factoren bepalen wat de beste methoden en technieken voor risicoanalyse zijn?

  • i. Welke methoden zijn er denkbaar voor de evaluatie van risicoanalyses?

  • j. Welke factoren zouden moeten bijdragen aan het identificeren van risico’s en het uitvoeren van risicoanalyses? Is risicoanalyse een rationele exercitie (kans x impact), of moeten maatschappelijke wensen en percepties ook meewegen? En zo ja, hoe?

  • k. Wat kunnen toezichthouders leren van sociaalpsychologisch onderzoek over risicoperceptie? Hoe is die kennis te vertalen naar werkwijzen? Zijn risicopercepties te beïnvloeden? Kan risicoperceptie bijdragen of afbreuk doen aan het ervaren van eigen verantwoordelijkheid?

  • l. Hoe werkt risicotolerantie bij burgers? Zijn verschillende categorieën burgers even risico(in)tolerant? Verandert hun tolerantie door incidenten, of door informatie, door persoonlijke ervaringen, of door wetgeving? Is er voor burgers een verband tussen (veiligheids- kwaliteits- en gezondheids-)risico’s en toezicht?

  • m. Hoe kunnen risicoanalyses betekenisvol verenigd worden met meer klassieke elementen van het toezichtsvak, zoals de professionele intuïtie van de toezichthouder?

Onderzoeksthema 4. Innovatieve toezichtsarrangementen: nieuwe verbindingen tussen toezichthouders en hun omgeving

Toezichthouders moeten om effectief te zijn verbindingen tot stand brengen met partijen uit de sector. De WRR introduceerde in zijn rapport Toezien op Publieke belangen de governancebenadering van toezicht. In die visie is het belangrijk dat toezichthouders zich bewust zijn van het krachtenveld dat hen omringt, en dat krachtenveld inzetten in hun toezicht. De vraag is dan welke meerwaarde toezicht in dat krachtenveld kan hebben om publieke belangen te borgen. “Toezicht kan het niet alleen”, aldus de WRR, en moet daarom inzetten op “constructieve interactie met onder andere burgers, bedrijven en instellingen”. Welke hefbomen bevinden zich in de omgeving van toezichthouders, en hoe kan toezicht daar gebruik van maken? Een aantal jaar zijn verstreken sinds de publicatie van het WRR-rapport. Hoe is de governancebenadering toe te passen in de realiteit van 2020 en de nabije toekomst? Hoe kunnen toezichthouders vruchtbare verbindingen met hun omgeving tot stand brengen, welke kansen biedt dat en welke risico’s brengt dat met zich mee?

Onderzoeksvragen binnen thema 4 zijn bijvoorbeeld:

  • a. Welke innovaties zijn er mogelijk in toezichtsarrangementen en de manier waarop toezichthouders zich verhouden tot hun omgeving?

  • b. Hoe kan co-creatie van toezichtsarrangementen in samenwerking met ondertoezichtstaanden vorm krijgen?

  • c. Hoe krijgt een toezichthouder goed inzicht in de hefbomen die er een zijn omgeving bestaan voor gedragsbeïnvloeding?

  • d. Hoe kunnen toezichthouders actoren in het krachtenveld inzetten voor de borging van publieke belangen? Hoe kunnen bijvoorbeeld grote Tech-bedrijven worden ingezet om bij te dragen aan het borgen van het publieke belang?

  • e. Hoe kunnen toezichthouders door gericht informatie te delen burgers, instellingen en bedrijven empoweren?

  • f. Hoe vindt een toezichthouder balans tussen onafhankelijkheid en verbinding met de sector?

  • g. Kan samenwerking tussen toezichthouders onderling, en samenwerking met andere maatschappelijke partners, een antwoord vormen op de onbegrensdheid van maatschappelijke opgaven?

Onderzoeksthema 5. Bestuursgericht toezicht en de veranderende aangrijpingspunten voor toezicht

Toezichthouders worden in toenemende mate geconfronteerd met de vraag welke actor aanspreekbaar is voor overtredingen. Door bijvoorbeeld vernetwerking ontstaan er complexe, internationale, ketens die toezichthouders voor de vraag stellen welke schakels in de keten zij verantwoordelijk kunnen houden voor schadelijk gedrag. In andere gevallen is voor toezichthouders vooral de vraag: wat is het meest effectieve aangrijpingspunt voor toezicht en handhaving? Hoe kunnen grote ondernemingen, zorgaanbieders en onderwijsinstellingen optimaal worden aangesproken op hun gedrag? Toezichthouders experimenteren in dit kader met een bestuursgerichte benadering, waarbij toezicht zich primair richt op het bestuur als aanspreekpunt. Dit soort aanpakken, die proberen om nieuwe aangrijpingspunten voor toezicht te vinden, zijn kansrijk maar roepen ook specifieke kennisvragen op. Daarop richt dit thema zich.

Onderzoeksvragen binnen dit thema 5 zijn bijvoorbeeld:

  • a. Toezicht richtte zich historisch gezien altijd op rechtspersonen. Hoe ziet toezicht in de platformeconomie eruit? Is toezicht op algoritmen mogelijk?

  • b. Waar kan toezicht aangrijpen op internationale waardeketens? Wanneer zorgen prikkels in ketens voor ongewenst gedrag, en hoe kunnen toezichthouders hun werkwijzen zo inrichten dat ook gedrag in ketens effectief beïnvloed kan worden?

  • c. Wat zijn de kansen en zwaktes van bestuursgericht toezicht? Hoe kunnen bestuursgerichte interventies vorm krijgen?

  • d. Wat is de verhouding tussen intern toezicht in organisaties en extern toezicht op die organisaties? Hoe kunnen die twee elkaar zo goed mogelijk aanvullen en versterken? Wat is er bekend over het gedrag van organisaties als systemen, hoe verschilt dat van wetenschappelijke kennis over het gedrag van individuen, en wat is de implicatie daarvan voor de toezichtspraktijk? Welke kenmerken of contextfactoren zijn relevant voor de compliance van organisaties? Hoe zijn ongrijpbare grootheden, zoals just culture en het lerend vermogen van ondertoezichtstaande organisaties, zichtbaar te maken?

Themacluster C. Maatschappelijke verantwoording over de publieke waarde(n) van toezicht

Toezichthouders vervullen een belangrijke rol in het borgen van publieke belangen. Het is voor hen belangrijk om die bijdrage aan de borging van publieke belangen zo goed mogelijk inzichtelijk te maken voor de samenleving. Toezichthouders zoeken naar manieren om hun maatschappelijke waarde inzichtelijk te maken voor een breed publiek. Daarvoor is een mix van strategieën nodig: van cijfermatig inzicht in de effecten van toezicht tot het inzichtelijk maken van de dilemma’s waarmee toezichthouders te maken hebben.

Onderzoeksthema 6. Strategieën voor verantwoording en dialoog

Om zich op een goede manier aan de samenleving te verantwoorden, hebben toezichthouders een mix van strategieën nodig. Deels is dat cijfermatig inzicht in de effecten van toezicht. Toezichthouders zijn op zoek naar inzicht in de manier waarop ‘goed toezicht’ kan worden gemeten, met aandacht voor de bedoeling van toezicht. Hoe kan die in beeld worden gebracht? Minstens zo belangrijk is echter het aangaan van een bredere dialoog met de samenleving, waarin ruimte is voor ook de niet-meetbare aspecten van toezicht.

Onderzoeksvragen binnen dit thema zijn bijvoorbeeld:

  • a. Op welke manier kunnen toezichthouders zich betekenisvol publiek verantwoorden over hun (bijdrage aan) maatschappelijke opbrengsten?

  • b. Hoe vinden toezichthouders een balans in de vraag naar effectmetingen en het vertellen van een breder verhaal over de waarde van toezicht in de samenleving?

  • c. Hoe sluit ‘rationele’ verantwoording, gebaseerd op cijfers, aan bij maatschappelijke verwachtingen over toezicht, waarin ook andere rationaliteiten een rol spelen?

  • d. Hoe kunnen toezichthouders van elkaar leren als het gaat om hun effectiviteit en het inzichtelijk maken van die effecten?

  • e. Hoe zijn toezichthouders bezig om publieke waarden centraal te stellen in hun toezicht? Zijn die waarden te vertalen in meetbare indicatoren? Of zijn er alternatieve methoden om de bijdrage van toezicht aan het bereiken van publieke waarden vast te stellen?

  • f. Wat zijn (nieuwe) manieren om effecten van toezicht in kaart te brengen?

  • g. Hoe ziet een balans tussen leren van evaluaties en effectmetingen enerzijds en maatschappelijke/democratische verantwoording anderzijds eruit?

6.2 Begrotingsmodules

Voor onderzoeksvoorstel in deze ronde kan in totaal maximaal 1,2 miljoen euro worden aangevraagd. De budgetmodules (inclusief de maximum bedragen) die binnen deze call for proposals beschikbaar zijn staan vermeld in de tabel hieronder. Vraag alleen datgene dat essentieel is om het onderzoek uit te voeren.

Budgetmodule

Maximaal bedrag

Promovendus

volgens VSNU-tarieven of NFU-tarieven16

Professional Doctorate in engineering (PDeng)

in combinatie met promovendi en/of postdoc(s), volgens VSNU- tarieven of NFU-tarieven1

Postdoc

volgens VSNU-tarieven of NFU-tarieven1

Niet-wetenschappelijk personeel (NWP) bij universiteiten

volgens VSNU-tarieven of NFU-tarieven1,in combinatie met promovendi en/of postdoc(s)

Overig wetenschappelijk personeel (OWP) bij universiteiten

in combinatie met promovendus en/of postdoc

Vervanging

Maximaal 10% van het bij NWO aangevraagde budget, volgens VSNU-tarieven of NFU-tarieven1

Personeel hogescholen en overige instellingen

tarieven op basis van Handleiding Overheidstarieven 2017

Materiële kosten

€ 15.000 per jaar per fte wetenschappelijke positie

Kennisbenutting

n.v.t.

Internationalisering

n.v.t.

Money follows Cooperation

minder dan 50% van het totale aangevraagde budget

X Noot
1

Voor personeel in het buitenland worden de lokale tarieven vergoed tot maximaal de VSNU-tarieven.

Bij het opstellen van de begroting van de volledige aanvraag dient men te beargumenteren hoe de voorgestelde bestedingen aan de verschillende posten bijdragen aan het voorstel. NWO stelt een begrotingsformulier beschikbaar dat bij de volledige aanvraag als verplichte bijlage moet worden ingediend. Financiering dient in overeenstemming c.q. verenigbaar te zijn met de Europese regelgeving voor staatssteun en aanbestedingen6.

6.2.1 Toelichting op budgetmodules voor personeel

Voor personeel dat een substantiële bijdrage levert aan het onderzoek kan financiering voor de salariskosten worden aangevraagd. Deze salariskosten zijn afhankelijk van het type aanstelling en de organisatie waar het personeel is/wordt aangesteld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het financieren van personeel aangesteld aan academische instellingen7 en personeel bij hogescholen en overige instellingen8.

Op basis van de instelling waar het personeel werkzaam zal zijn, wordt bepaald volgens welke tarieven de salariskosten worden vergoed:

Personeel academische instellingen

Voor de financiering van salariskosten van personeel aangesteld bij een academische instelling zijn de volgende budgetposten beschikbaar: promovendus/Professional Doctorate in Engineering/MD PhD9; postdoc; niet- wetenschappelijk personeel; overig wetenschappelijk personeel; vervangingssubsidie. De budgetposten worden hieronder nader toegelicht.

Voor de budgetposten ‘Promovendus’, ‘PDEng’en ‘Postdoc’ komt bovenop de salariskosten een eenmalige persoonsgebonden benchfee van 5.000 euro ter stimulering van de wetenschappelijke carrière van de door NWO gefinancierde projectmedewerker. Dit wordt apart opgenomen in de begroting. Vergoedingen voor promotiestudenten/beursalen aan een Nederlandse universiteit komen niet in aanmerking voor subsidie van NWO. Hieronder volgt een toelichting op de beschikbare budgetposten.

Promovendus (incl. MD-PhD)

Een promovendus wordt 48 maanden voor 1,0 fte aangesteld. Het equivalent van 48 voltijdsmaanden, bijvoorbeeld een aanstelling van 60 maanden voor 0,8 fte, is ook mogelijk. Indien voor de uitvoering van het voorgestelde onderzoek een afwijkende aanstellingsduur noodzakelijk wordt geacht, kan, mits goed gemotiveerd, hier van afgeweken worden. De aanstellingsduur moet wel altijd minimaal 48 maanden zijn.

Professional Doctorate in Engineering (PDEng)

Financiering voor de aanstelling van een PDEng kan alleen aangevraagd worden als er ook financiering voor een promovendus of postdoc wordt aangevraagd.

De aanstelling voor een PDEng-positie is maximaal 1,0 fte voor 24 maanden. De PDEng-trainee is in dienst van de aanvragende instelling en kan voor bepaalde tijd werkzaamheden binnen het onderzoek bij een industriële partner uitvoeren. Bij honorering van het onderzoeksvoorstel moet met de betrokken industriële partner(s) een overeenkomst afgesloten worden. In de subsidieaanvraag dient het achterliggende ‘Technological Designer Programme’ beschreven te worden.

Postdoc

De omvang van de aanstelling van een postdoc is minimaal 6 voltijdsmaanden en maximaal 48 voltijdsmaanden. De inzet kan naar eigen inzicht worden ingericht, maar is altijd minstens 0,5 fte óf de looptijd is minstens 12 maanden. Het product van fte x looptijd dient altijd minimaal 6 voltijdsmaanden te zijn.

Voor een beperktere inzet van een postdoc staat het materieel budget ter beschikking.

Niet-wetenschappelijk Personeel (NWP)

Financiering voor de aanstelling van niet-wetenschappelijk personeel dat noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoeksproject kan alleen worden aangevraagd als er ook financiering voor een promovendus of postdoc wordt aangevraagd. Het kan hier gaan om student-assistenten, programmeurs, technisch assistenten of analisten.

Afhankelijk van het functieniveau kan worden gekozen uit de salaristabellen NWP MBO, NWP HBO en NWP Academisch.

De omvang van de aanstelling is minimaal 6 voltijdsmaanden en maximaal 48 voltijdsmaanden. De inzet kan naar eigen inzicht worden ingericht, maar is altijd minstens 0,5 fte óf de looptijd is minstens 12 maanden. Het product van fte x looptijd dient altijd minimaal 6 voltijdsmaanden te zijn.

Voor een beperktere inzet van NWP staat het materieel budget ter beschikking.

Overig Wetenschappelijk Personeel (OWP)

Financiering voor de aanstelling van overig wetenschappelijk personeel (OWP), zoals AIOS (arts in opleiding tot specialist), ANIOS (arts niet in opleiding tot specialist), of mensen met een universitaire master of de titel drs. of ir., kan alleen aangevraagd worden als er ook financiering voor een promovendus of postdoc wordt aangevraagd.

Hiervoor kan maximaal € 100.000 aangevraagd worden.

De omvang van de aanstelling is minimaal 6 voltijdsmaanden en maximaal 48 voltijdsmaanden. De inzet kan naar eigen inzicht worden ingericht, maar is altijd minstens 0,5 fte óf de looptijd is minstens 12 maanden. Het product van fte x looptijd dient altijd minimaal 6 voltijdsmaanden te zijn.

Vervanging van aanvragers

Met deze budgetmodule kan financiering worden aangevraagd voor de kosten van de te vervangen hoofd- en/of mede-aanvrager(s). Hiermee kan de werkgever van de betreffende aanvrager de kosten dekken om hem/haar vrij te stellen van onderwijs-, begeleidings-, bestuurs- of beheertaken (geen onderzoekstaken). De door de vervanging vrijgekomen tijd mag/mogen de aanvrager(s) alleen inzetten voor werkzaamheden in het kader van het project. In de aanvraag moet beschreven worden welke werkzaamheden in het kader van het project de aanvrager(s) in de vrijgestelde tijd zullen verrichten.

Er kan voor maximaal het equivalent van 5 voltijdsmaanden vervanging worden aangevraagd. NWO financiert de vervanging op basis van de op het moment van subsidieverlening geldende salaristabellen (www.nwo.nl/salaristabellen)voor een senior wetenschappelijk medewerker (schaal 11.0).

Personeel hogescholen overige instellingen

Voor de financiering van loonkosten van personeel dat werkzaam is bij een hogeschool, TO2-instelling, Rijkskennisinstelling of andere organisatie in de categorie aanvrager (zie paragraaf 3.1.2) worden de volgende maximale tarieven (uur/dag) gehanteerd, conform de Handleiding Overheidstarieven uit het jaar 2017, tabel 2.2, kostendekkend tarief per uur.

6.2.2 Materiële kosten

Voor academische instellingen geldt dat per fte aangevraagde wetenschappelijke positie (promovendus, postdoc, PDEng) kan per jaar van de aanstelling maximaal € 15.000 materieel budget worden aangevraagd.

Voor hogescholen en overige instellingen geldt dat per 0,2 fte aangevraagde wetenschappelijke medewerker (junior-, medior- en seniorniveau, met minimale aanstelling van 0,2 fte gedurende 12 maanden) per jaar van de aanstelling maximaal € 15.000 materieel budget kan worden aangevraagd.

De verdeling van het totaalbedrag aan materieel budget over de door NWO gesubsidieerde personeelsposities ligt bij de aanvrager. Materieel krediet voor kleinere aanstellingen wordt naar rato aangevraagd en door NWO beschikbaar gesteld.

Het aan te vragen materiaal krediet is gespecificeerd naar de onderstaande drie budgetposten:

Projectgebonden goederen/diensten

  • verbruiksgoederen (glaswerk, chemicaliën, cryogene vloeistoffen, etc.)

  • apparatuur en/of software (bijv. lasers, specialistische computers of computerprogramma's, etc.). Voor deze kleine apparatuur en/of software geldt dat het bedrag per aanvraag niet meer dan 160.000 euro mag bedragen

  • meet- en rekentijd (bijv. supercomputertoegang, etc.)

  • kosten voor aanschaf of gebruik van dataverzamelingen (bijv. CBS)

  • toegang tot grote (inter)nationale faciliteiten (bijv., cleanrooms, synchrotrons, datasets, etc.)

  • werk door derden (bijv. laboratoriumanalyses, dataverzameling, etc.)

  • personele kosten voor een kleinere omvang dan aangeboden in de module personeelskosten.

Reis- en verblijfskosten ten behoeve van de aangevraagde wetenschappelijke posities

  • reis- en verblijfskosten (nationaal en internationaal)

  • congresbezoek (maximaal 2 per jaar)

  • veldwerk

  • werkbezoek

Uitvoeringskosten

  • zelf te organiseren binnenlands symposium/conferentie/workshop

  • kosten Open Access publiceren

  • kosten datamanagement

  • kosten voor vergunningaanvragen (bijv. dierproeven)

Niet aangevraagd kunnen worden:

  • Basisvoorzieningen binnen de instelling (bijvoorbeeld laptops, bureaus etc.)

  • Onderhouds- en verzekeringskosten

Indien het maximumbedrag van 15.000 euro per jaar per fte wetenschappelijke positie niet toereikend is voor het uitvoeren van het onderzoek, kan, mits goed gemotiveerd in de aanvraag, daarvan afgeweken worden. Het maximumbedrag voor kleine apparatuur (160.000 euro) is hierop een uitzondering.

6.2.3 Kennisbenutting

In de aanvraag dient ten minste 5% van het totale bij NWO aangevraagde budget gereserveerd te worden voor activiteiten op dit gebied. In de aanvraagbegroting dient te worden gespecificeerd welke kosten nodig zijn. Het doel van deze module is het bevorderen van de benutting van de uit het onderzoek voortkomende kennis10.

Aangezien kennisbenutting in de verschillende wetenschapsgebieden zeer veel verschillende vormen kent, is het aan de aanvrager om te specificeren welke kosten nodig zijn, bijvoorbeeld voor het maken van een lespakket, een haalbaarheidsstudie naar toepassingsmogelijkheden, of kosten voor het indienen van een octrooiaanvraag.

Het aangevraagde budget dient in de aanvraag adequaat gespecificeerd te worden.

6.2.4 Internationalisering

Met budget voor internationalisering wordt het stimuleren van internationale samenwerking beoogd. Het aangevraagde budget mag niet hoger zijn dan € 25.000. Het aangevraagde bedrag moet gespecificeerd zijn. Indien het maximumbedrag niet toereikend is voor het uitvoeren van het onderzoek, kan, mits goed gemotiveerd in de aanvraag, daarvan afgeweken worden.

Subsidiabel zijn:

  • reis- en verblijfskosten voor zover het om directe onderzoekskosten gaat voortvloeiende uit de internationale samenwerking en additionele kosten voor internationalisering die niet op een andere manier – bijvoorbeeld vanuit de benchfee – worden gedekt;

  • reis- en verblijfskosten voor buitenlandse gastonderzoekers;

  • kosten voor de organisatie van internationale workshops/ symposia / wetenschappelijke bijeenkomsten.

6.2.5 Money follows Cooperation

De module Money follows Cooperation geeft de mogelijkheid om een deel van het project aan een kennisinstelling met een publieke taak buiten Nederland uit te voeren.

De aanvrager moet overtuigend onderbouwen op welke wijze de onderzoeker van de buitenlandse kennisinstelling specifieke expertise aan het onderzoeksproject bijdraagt die in Nederland niet op het voor het project noodzakelijke niveau beschikbaar is.

Deze voorwaarde geldt niet wanneer NWO een bilaterale overeenkomst omtrent Money follows Cooperation heeft gesloten met de nationale onderzoeksfinancier van het land waar de buitenlandse kennisinstelling zich bevindt.

Het aangevraagde budget binnen deze module moet minder dan 50% van het totale aangevraagde budget bedragen.

Een onderzoeker van de buitenlandse kennisinstelling dient aan de in paragraaf 3.1 van deze call for proposals gestelde vereisten voor medeaanvragers te voldoen, met uitzondering van de voorwaarde dat de medeaanvrager binnen het Koninkrijk der Nederlanden gevestigd dient te zijn.

De aanvrager ontvangt de subsidie en is verantwoordelijk voor het overmaken aan de buitenlandse kennisinstelling en het verantwoorden van het MfC-deel van de subsidie.

Het wisselkoersrisico ligt bij de aanvrager. Baten of lasten door wisselkoersen zijn derhalve niet subsidiabel. De aanvrager is verantwoordelijk voor:

  • de financiële verantwoording van alle kosten in zowel Euro’s als de lokale munteenheid, waarbij de gehanteerde wisselkoers zichtbaar moet zijn;

  • een redelijke vaststelling van de hoogte van de wisselkoersen. Op aanvraag van NWO moet de aanvrager een beschrijving van deze redelijke vaststelling te allen tijde kunnen geven.

NWO verstrekt geen subsidie aan medeaanvragers in het buitenland die vallen onder (inter-)nationale sanctiewet- en regelgeving. De EU Sanctions map (https://www.sanctionsmap.eu) is hiervoor richtinggevend.

6.3 Overzicht van de betrokken toezichthouders

De volgende 21 Rijksinspecties en markttoezichthouders zijn betrokken bij deze call. Ze zijn onderdeel van of verbonden aan de 10 bij deze call betrokken ministeries (JenV, Defensie, Financiën, EZK, SZW, VWS, OCW, IenW, LNV en BZ):

Rijksinspecties

  • 1. Agentschap Telecom

  • 2. Inspectie J&V

  • 3. Inspectie Veiligheid Defensie

  • 4. Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht

  • 5. Staatstoezicht op de Mijnen

  • 6. Inspectie SZW

  • 7. Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

  • 8. Inspectie voor het Onderwijs

  • 9. Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed

  • 10. Inspectie Leefomgeving en Transport

  • 11. Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Straling (ANVS)

  • 12. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

  • 13. Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie

  • 14. Belastingdienst/Douane

Markttoezichthouders

  • 15. Autoriteit Persoonsgegevens (AP)

  • 16. Kansspelautoriteit

  • 17. Autoriteit Financiële Markten (AFM)

  • 18. De Nederlandsche Bank (DNB)

  • 19. Autoriteit Consument en Markt (ACM)

  • 20. Nederlands Zorgautoriteit (NZa)

  • 21. Commissariaat voor de Media


X Noot
2

De 29 Nederlandse publieke kennisorganisaties (zie voor de lijst van deze Rijkskennisinstellingen: https://www.rathenau.nl/nl/kennisgedreven- democratie/publieke-kennisorganisaties/faq#faq-item1)hoeven de genoemde documenten niet op voorhand aan te leveren, aangezien NWO ervan uit gaat dat deze organisaties in beginsel zullen voldoen aan de in paragraaf 3.1.2 gestelde voorwaarden. Indien NWO nadere toetsing na indiening van het voorstel toch noodzakelijk acht, dient de aanvrager van een dergelijke organisatie op verzoek van NWO deze documenten alsnog aan te leveren.

X Noot
3

zie Verordening EU 1407/2013 van 18/12/2013, de EU 651/2014 van 17/06/2014 en de mededeling van de Europese Commissie 2014/C 198/01 om te controleren of er sprake is van verenigbaarheid met deze steunregelingen. Voor aanbestedingsregels verwijzen we naar: http://wetten.overheid.nl/BWBR0032203/2016-07-01

X Noot
4

Onder door NWO toegekende financiering wordt verstaan financiering welke verkregen is door honorering van een aanvraag bij NWO. Hierbij is het niet relevant in welk programma deze financiering verkregen is, of wie de ontvanger van de subsidie is.

X Noot
5

Werkdagen worden gedefinieerd als de door de wet bepaalde werkdagen. In de vaststelling van de deadline voor het indienen van een gecorrigeerd voorstel kan NWO geen rekening houden met de persoonlijke werkdagen.

X Noot
6

zie Verordening EU 1407/2013 van 18/12/2013, de EU 651/2014 van 17/06/2014 en de mededeling van de Europese Commissie 2014/C 198/01 om te controleren of er sprake is van verenigbaarheid met deze steunregelingen. Voor aanbestedingsregels verwijzen we naar: http://wetten.overheid.nl/BWBR0032203/2016-07-01

X Noot
7

Universiteiten en universitaire medische centra gevestigd in het Koninkrijk der Nederlanden, KNAW- en NWO-instituten, het Nederlands Kanker Instituut, het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek te Nijmegen, Dubble-bundellijn bij de ESRF te Grenoble, NCB Naturalis, Advanced Research Centre for NanoLithography (ARCNL), Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie.

X Noot
8

Hogescholen, TO2-instellingen, Rijkskennisinstellingen en andere organisaties die participeren als aanvrager maar niet vallen onder de academische instellingen zoals hierboven genoemd.

X Noot
9

In lijn met de NWO strategie worden onder deze categorie ook Industrial en Societal Doctorates verstaan. In geval van aanstelling van een Industrial of Societal Doctorate dient de private of publieke organisatie waarbij de doctorate promoveert, zorg te dragen voor (een deel van) de salariskosten.

X Noot
10

In deze module wordt aangesloten bij de definitie voor “kennisoverdracht” die de Europese Commissie hanteert in de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2014, C 198).

Naar boven