Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 13 februari 2019, nr. WJZ/ 18327581, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie in verband met meting per beschikking van productie bij bepaalde productie-installaties, gebruik van lignine, overgangsbepalingen inzake duurzame biomassa en regulier onderhoud)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 56, zevende lid, 62, vierde lid, en 63, tweede lid, van het Besluit stimulering duurzame energie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt al volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling van cumulatietoets vervalt.

2. Op alfabetische volgorde worden drie begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

bioraffinage:

proces waarbij biomassa wordt gescheiden in verschillende stromen waarbij het hoofdproduct, eventueel na verdere verwerking, wordt gebruikt ter verdringing van grondstoffen van fossiele oorsprong en waarbij restproducten zoals lignine kunnen ingezet worden voor energietoepassingen;

cumulatietoets:

toets aan de steunruimte zoals die is gemaximeerd in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014 C 200);

NTA 8003:2017:

de Nederlands Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassingen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut, zoals deze luidde op 30 november 2017;

B

Artikel 2b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie met een vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWp door middel van zonnepanelen met een zonvolgsysteem, een zonne-energieopbrengstberekening.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, wordt voor wat betreft de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie, niet zijnde windenergie op zee, voor de windenergie-opbrengstberekening per windturbinelocatie op de beoogde ashoogte de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, eigen consumptie, turbinerendement, terugregelverliezen en een berekende windsnelheid opgenomen, waarbij de berekende windsnelheid:

    • a. gebaseerd is op de omgevingseffecten en lokale windgegevens voor de windturbinelocatie over een aaneengesloten periode van minimaal 10 jaar; en

    • b. niet hoger is dan de gemiddelde windsnelheid volgens een middel dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.

3. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De zonne-energieopbrengstberekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, is gebaseerd op een gemiddelde jaarlijkse instraling op een horizontaal vlak van ten hoogste 1.000 kWh per m2 en bevat ten minste:

    • a. technische specificaties van de zonnepanelen, waaronder minimaal het piekvermogen en het aantal panelen;

    • b. technische specificaties van het automatische zonvolgsysteem, waaronder minimaal een beschrijving of verstelling van de hellingshoek, verstelling in oost-westoriëntatie of verstelling van de hellingshoek en verstelling in oost-westoriëntatie van de zonnepanelen wordt toegepast;

    • c. het totale vermogen van omvormers en het aansluitvermogen van de netaansluiting;

    • d. verliezen ten gevolge van reflectie, schaduwwerking, vervuiling en degradatie van de zonnepanelen; en

    • e. een berekening van gemiddelde netto elektriciteitsproductie op jaarbasis, rekening houdend met de verliezen, bedoeld in onderdeel d, over een periode van 15 jaar van het zonne-energiesysteem.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ Geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De minister kan ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, indien de beschikking betrekking heeft op een productie-installatie:

    • a. die is zijn aangewezen onder artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit; of

    • b. die in capaciteit wordt uitgebreid.

  • 3. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden en voorschriften verbonden worden.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘industriële stoom’ vervangen door ‘stoom’.

2. In het tweede lid wordt ‘conformiteitsverklaringen’ vervangen door ‘conformiteitsbeoordelingsverklaringen’.

3. Na het derde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor wat betreft het aantonen van de duurzaamheidseisen, genoemd in Bijlage B, onderdelen P3 tot en met P11 van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen, kan in aanvulling op het tweede lid de vaste biomassa die de subsidieontvanger gebruikt tevens vergezeld gaan van conformiteitsbeoordelingsverklaringen die door een conformiteitsbeoordelingsinstantie is afgegeven overeenkomstig een certificatieschema dat onder verwijzing naar dit lid door de minister bekend wordt gemaakt op de website van RVO.nl.

  • 5. Het vierde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2020.

E

§3.3 komt te luiden:

§ 3.3 Verplichtingen vergisting en co-vergisting van dierlijke meststoffen

Artikel 7c

De subsidieontvanger die een productie-installatie bedrijft waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas wordt geproduceerd door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke meststoffen:

  • a. voldoet aan de artikelen 33 en 39 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en de artikelen 38, vierde lid, 40, tweede lid, 46, achtste lid, en 47, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

  • b. produceert slechts product dat beantwoordt aan Bijlage Aa, onderdeel IV, categorie 1 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

  • c. gebruikt slechts coproducten, genoemd in Bijlage Aa, onderdeel IV, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

  • d. voldoet bij gebruik van coproducten, genoemd in Bijlage Aa, onderdeel IV, categorie 1, onder G, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet aan de eisen bedoeld in bijlage II, tabel 1, en tabel 4, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; en

  • e. gebruikt bij nakoming van artikel 24, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit dezelfde benamingen en coderingen, genoemd in Bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

F

Aan artikel 14 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. In aanvulling op de voor de subsidieverstrekking toegestane biomassastromen kunnen subsidieontvangers aan wie subsidie is verstrekt op grond van:

    • a. artikel 32, eerste lid, of artikel 34, eerste lid, onderdelen a en b, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015;

    • b. artikel 30, eerste lid, of artikel 32 eerste lid, onderdelen a of b van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2016, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016 of van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2017;

    • c. artikel 30, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2017;

    • d. artikel 36, eerste lid, of artikel 38, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2018 of van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2018; of

    • e. artikel 40, eerste lid, artikel 42, eerste lid, of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2019,

    biomassa uit bioraffinage als bedoeld onder nummer 595 van NTA 8003:2017 die is geproduceerd uit biomassa als bedoeld onder nummers 110 tot en met 138 van NTA 8003:2017 gebruiken tot ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt

  • 7. Bij de toepassing van het zesde lid is artikel 7 van toepassing op de vaste biomassa die wordt gebruikt voor de productie van de biomassa uit bioraffinage, bedoeld in het zesde lid.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen D en F werken terug tot 1 januari 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 februari 2019

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

Onderhavige regeling wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie (hierna: algemene uitvoeringsregeling). De wijzigingen betreffen een uitzondering op de meting per beschikking van productie bij bepaalde productie-installaties, het gebruik van lignine, overgangsbepalingen inzake duurzame biomassa en regulier onderhoud. De wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Gebruik NTA-codes

Op 30 november 2017 is door het Nederlands Normalisatie-Instituut een aangepast overzicht van de classificatie van biomassa voor energietoepassingen uitgegeven. De classificatie, de Nederlands Technische Afspraak 8003 (NTA 8003:2017), vormt het overzicht van de codes voor nieuw af te geven beschikkingen vanaf 2019. In artikel I, onderdeel A, wordt hiertoe een begripsbepaling opgenomen. De codes dienen ter specificatie van het gebruikte type biomassa en worden gebruik in het toezicht op het gebruikt van biomassa, de uitgifte van garanties van oorsprong (gvo’s) en uitbetaling van SDE+-subsidies. Voor reeds afgegeven beschikkingen blijven de NTA-codes 8003:2008 relevant. Voor de rapportages over de jaren tot en met 2018 moeten projecteigenaren de NTA 8003:2008 gebruiken.

Zonne-energie

Vanaf 2019 wordt een onderscheid gemaakt tussen zonne-energiesystemen welke op of aan gebouwen worden geïnstalleerd enerzijds en zonne-energiesystemen die niet in of op een gebouw worden geïnstalleerd. Die laatste categorie zijn systemen die in een veld of op water worden geplaatst. Voor dergelijke opstellingen zijn ook zonvolgsystemen beschikbaar. Zonvolgende systemen hebben een hogere kostprijs en daarom ook een hoger maximaal aantal vollasturen. Projectindieners moeten bij hun subsidieaanvraag voor een zonvolgsysteem een zonne-energieopbrengstrekening meesturen, gebaseerd op de berekening van de energieopbrengst bij de gemiddelde jaarlijkse instraling van zonne-energie op de bewuste locatie (zie artikel I, onderdeel B). Het nieuwe artikel 2b, zesde lid, stelt eisen aan de zonne-energieopbrengstrekening. Het vereiste is opgenomen om het subsidiabele aantal vollasturen te kunnen berekenen. Dit vereiste is toegevoegd omdat voor zonvolgende systemen een nieuwe categorie is toegevoegd vanaf 2019 en het aantal vollasturen afhankelijk is van de locatie en opstelling. Vanwege administratieve lasten en beperkte verschillen in energieopbrengst van zonne-energie bij niet-zonvolgende systemen, geldt het vereiste niet voor dat type projecten. Projectenindieners van ander type energieprojecten moeten ook een energieopbrengstberekening opnemen in hun haalbaarheidsstudie.

Windenergie

Voortschrijdend inzicht leidt tot een beperkte aanscherping van de vereisten rondom de wind-energieopbrengstberekening (zie het nieuwe artikel 2b, vijfde lid, zoals toegevoegd bij artikel I, onderdeel B). Ervaringen met eerdere aanvragen leren dat een deel van de projectindieners bij het bepalen van de windsnelheden niet zelf een berekening uitvoerde, maar zich baseerde op de maximale windsnelheden. Door de aanscherping in de algemene uitvoeringsregeling wordt het duidelijk vereist dat de berekening compleet is en de relevante elementen omvat om een projectaanvraag op te beoordelen.

Meting van productie per beschikking

In artikel 4 van de algemene uitvoeringsregeling is het verplicht om per beschikking de productie te meten. Voor sommige typen installaties, zoals de uitbreiding met een extra put bij geothermie of uitbreiding met een extra vergistingstank bij groengas uit mestvergisting, is het mogelijk om bij uitbreiding met een extra productie-installatie een extra subsidieverlening te krijgen. Daarbij is het niet of tegen onredelijk hoge kosten mogelijk de productie per subsidieverlening te meten. Dit zou er aan in de weg staan dat voor dergelijke duurzame energieopties subsidie wordt verleend. Daarom is het mogelijk gemaakt dat de minister van deze verplichting ontheffing verlenen kan. Een verzoek daartoe kan worden ingediend bij RVO.nl.

Duurzaamheidseisen vaste biomassa

Sinds 1 januari 2019 dient de duurzaamheid van vaste biomassa te worden aangetoond door middel van conformiteitsbeoordelingsverklaringen van private conformiteitsbeoordelingsinstanties die op grond van het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen zijn erkend. De goedkeuring van zowel de certificatieschema’s als de erkenning van de instanties is nog gaande en heeft vanwege zorgvuldigheid en afstemming langer geduurd dan eerder voorzien, waardoor onvoldoende gecertificeerde biomassa beschikbaar zou zijn. Daarom wordt het tijdelijk toegestaan dat producenten van duurzame energie voor wat betreft de duurzaamheidseisen die betrekking hebben op duurzaam bosbeheer gebruik mogen maken van biomassa die per levering vergezeld gaat van een certificaat voor het duurzaam inkopen van hout. Zie daartoe artikel I, onderdeel D. Deze mogelijkheid vervalt per 1 januari 2020. De desbetreffende certificatieschema’s worden bekend gemaakt op de website van RVO.nl. Deze wijziging werkt terug tot 1 januari 2019 (zie artikel II, tweede lid).

Lignine

Het gebruik van lignine voor energietoepassingen was al toegestaan binnen het maximale gebruik van 15% reststromen bij het verbranden van biomassa. Om te bevorderen dat houtige biomassa hoogwaardig wordt toegepast (cascadering), wordt het toegestaan om het restproduct van bioraffinage, lignine, van duurzame biomassa te benutten als brandstof voor de productie van duurzame energie. Zie hiertoe artikel I, onderdeel F. Lignine mag voor maximaal 25% worden gebruikt als onderdeel van de categorieën voor verbranding van vast biomassa als bepaald in de genoemde openstellingsregelingen onder het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE). De houtige biomassa die als ingangsbrandstof wordt gebruikt om lignine te produceren moet voldoen aan de strenge duurzaamheidseisen. De duurzaamheid van desbetreffende biomassa wordt aangetoond door middel van (goedgekeurde) conformiteitsbeoordelingsverklaringen.

Covergisting

In artikel I, onderdeel E, wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd dat bestaat uit één artikel. In het nieuwe artikel 7c zijn eisen opgenomen waar producenten van duurzame energie door middel van (co)vergistingsinstallaties aan moeten voldoen. Covergisting is een vorm van mestverwerking. Uit rapportages en door bevindingen van handhavingsdiensten blijkt dat ondernemers reststromen gebruiken die niet voldoen aan de algemene voorwaarden die in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet worden gegeven. Dit kan tot negatieve gevolgen leiden voor het milieu. Daarnaast is gebleken dat de administraties van mest en comaterialen onvoldoende, en onvoldoende transparant, bijgehouden worden, waardoor het moeilijk is om te toetsen welke afval- en reststoffen zijn gebruikt. Onderhavige wijziging beoogt de naleving van meststoffenregelgeving bij (co)vergistingsinstallaties te verbeteren en het beter mogelijk te maken om bij een overtreding van de meststoffenregelgeving de SDE-subsidie te beperken. Daarnaast helpt de wijziging ondernemers om in het GVO-certificaat de juiste terminologie te gebruiken, in overeenstemming met bewoordingen in de meststoffenregelgeving, waardoor de mate van duurzaamheid van de energieproductie door middel van (co)vergisting transparant wordt. De wijziging heeft onmiddellijke werking en is derhalve ook van toepassing op producenten die voor de inwerkingtreding van onderhavige regeling subsidie is verleend. Voor wat betreft de eis dat wordt voldaan aan de eisen voor de mestverwerking is dit gerechtvaardigd, omdat deze eisen reeds moeten worden nageleefd op grond van de meststoffenregelgeving. Er is derhalve geen sprake van rechtsgevolg ten nadele van desbetreffende producenten. De administratieve eis ten aanzien van de GVO-certificaten is van toepassing op de energie die vanaf de inwerkingtreding van onderhavige regeling geproduceerd wordt.

Regeldruk

Onderhavige wijzigingen hebben geen substantiële gevolgen voor de regeldruk ten opzichte van de vorige versie van onderhavige algemene uitvoeringsregeling. Weliswaar wordt een nieuwe verplichting opgenomen voor een haalbaarheidsstudie inclusief zonne-energieopbrengstberekening voor zonvolgende systemen, maar dergelijke berekeningen moeten projectontwikkelaars zelf al maken voor het opstellen van hun businesscase, waardoor de aanvullende administratieve lasten beperkt zijn.

Ook de aanscherping van de vereisten rondom de windenergieopbrengstberekening zijn geen verhoging van de regeldruk. Deze vereisten zijn namelijk alleen tekstueel verduidelijkt en waren al beoogd toen de vereisten aanvankelijk werden opgenomen in onderhavige algemene uitvoeringsregeling. Bij de vaststelling is destijds een afweging van de regeldruk gemaakt. De eerdere inschattingen bij de regeldruk van deze regeling zijn nog altijd adequaat.

De wijziging van art. 4 houdt in dat een ondernemer bij uitbreiding van een productie-installatie een verzoek bij RVO kan indienen voor gecombineerde bemetering. Dit is een éénmalig verzoek, waarna de ondernemer kan profiteren van lagere regeldruk als gevolg van de gecombineerde meting i.p.v. een meting per beschikking. De eerdere inschattingen bij de regeldruk van de algemene uitvoeringsregeling in samenhang met het Besluit SDE van 27 januari 2015 en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie in het voorjaar 2019 zijn nog altijd adequaat. De totale regeldruk die met het Besluit SDE, onderhavige regeling en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2019 zijn indicatief berekend op € 7.520.000 eenmalig en € 499.200 structureel (voor beschikte projecten die worden gerealiseerd met een looptijd van 12-15 jaar). Dit komt in totaal neer op 0,3% van het opengestelde bedrag dat per half jaar varieert en voor het voorjaar 2019 € 5.000.000.000 bedraagt. In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie voorjaar 2019 is een uitgebreide berekening opgenomen.

Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van onderhavige regeling wijkt af van het beleid inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt in werking op de dag na de bekendmaking van onderhavige regeling en houdt voorts geen rekening met de termijn van twee maanden. Afwijking van het beleid is gerechtvaardigd aangezien de doelgroep bij spoedige inwerkingtreding is gebaat. De afwijking is voorts wenselijk dat onderhavige regeling in werking is getreden op het moment dat de voorjaarsopenstelling van de subsidiemodule onder het Besluit stimulering duurzame energieproductie geschiedt.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven