Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 januari 2019, kenmerk 1464077-185556-J, houdende instelling van de Commissie Onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis (Instellingsbesluit Commissie Onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. bewindspersonen:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming;

c. commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2;

d. programma:

het programma Geweld hoort nergens thuis.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie Onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis.

  • 2. De commissie heeft tot taak om een gedragen en samenhangend onderzoeksprogramma vast te stellen en uit te (laten) voeren, dat bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het bundelen, analyseren, toepasbaar maken en delen van de bestaande kennis over de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld met professionals, organisaties en gemeenten (kennissynthese). Dit mondt met ingang van 2019 in ieder geval uit in een jaarlijkse publicatie met toepasbare kennis voor het veld.

    • b. het vanuit een bundeling van kennisbehoeften van de professionals en op basis van de kennissynthese voorzien in een kennisprogramma, waarin wordt bepaald welk (soort) onderzoek nodig is en wie dat uitvoert (of al doet). De focus ligt op het helpen van gemeenten en professionals door hun handelingsperspectieven te verbreden om daadwerkelijk herstel van veiligheid te kunnen realiseren. Hiernaast is er ook aandacht voor de volgende specifieke onderwerpen:

      • i. het op wijkniveau in beeld brengen van risicofactoren;

      • ii. informatie over effectieve interventies (zowel voor toepassing door professionals als ten behoeve van de inkoop ervan door gemeenten);

      • iii. het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid in die groepen waar eer een belangrijke rol speelt;

      • iv. deskundigheidsbevordering en interventies in groepen waar eer een belangrijke rol speelt;

      • v. de vraag hoe professionals in de zorg en bij Veilig Thuis beter kunnen worden toegerust om seksueel geweld te herkennen en bespreekbaar te maken, waarbij ook de signalen en risico’s die online spelen meegenomen worden.

    • c. het ontwikkelen, inrichten en uitvoeren van een impactmonitor, waarmee wordt gemeten of er een wezenlijk verschil wordt gemaakt met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in de levens van mensen die het raakt. De impactmonitor bestaat uit indicatoren waarmee de (maatschappelijke) impact van de inzet van de betrokken organisaties, professionals en overheden wordt gemonitord en onderzocht. Het uitgangspunt is dat de effectmonitor niet leidt tot onnodige registratiedruk voor professionals en organisaties.

    • d. het één keer per jaar aan de bewindspersonen rapporteren over de resultaten van de impactmonitor. Een opzet voor deze monitor is eind 2018 op hoofdlijnen gereed.

  • 3. Het onderzoeksprogramma bestaat in ieder geval uit de onder a tot en met c genoemde onderdelen. Waar noodzakelijk of gewenst kan de commissie aan de bewindspersonen voorstellen doen om onderdelen toe te voegen.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en vijf leden.

  • 2. De voorzitter en de andere leden worden door de minister benoemd.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 4. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

  • 5. De voorzitter en andere leden kunnen worden geschorst en ontslagen door de minister.

Artikel 4 Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 november 2018 en wordt opgeheven per 1 mei 2021.

Artikel 5 Leden

  • 1. Voor de periode van 1 november 2018 tot en met 1 mei 2021 worden tot lid van de commissie benoemd:

    • a. de heer prof. dr. P.A.H. van Lieshout, te Utrecht, tevens voorzitter;

    • b. mevrouw prof. dr. L.R.A. Alink, te Den Haag;

    • c. de heer prof. dr. J. Goedee, te Nieuwerkerk aan de IJssel

    • d. mevrouw dr. J.H.L.J. Janssen, te Den Haag;

    • e. mevrouw prof. dr. M. Steketee, te Heemstede;

    • f. mevrouw prof. dr. mr. C. Bijleveld, te Oegstgeest.

Artikel 6 Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

  • 3. De minister draagt, na overleg met de commissie, zorg voor het secretariaat ten behoeve van de werkzaamheden van de commissie.

Artikel 7 Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 8 Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de bewindspersonen desgevraagd de door hen gewenste inlichtingen. De bewindspersonen kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9 Vergoeding

  • 1. Aan de voorzitter wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op schaal 17, trede 5, van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de arbeidsduur-factor op 8/36.

  • 2. Aan de andere leden wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op schaal 16, trede 5, van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de arbeids-duurfactor op 4/36.

    De voorzitter en de andere leden ontvangen een vaste vergoeding per maand. De toepasselijke salarisschaal voor de voorzitter is 17 en voor de andere leden 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor voor de voorzitter is 8/36 en voor de andere leden 4/36.

Artikel 10 Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

    • c. de kosten voor publicatie van rapportages.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de minister aan.

Artikel 11 Verantwoording

De commissie biedt de minister jaarlijks een verslag aan waarin verslag wordt gedaan over de activiteiten van de periode waarin de commissie werkzaam is geweest.

Artikel 12 Openbaarmaking

De producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de bestuurlijke vertegenwoordigers van de partijen in de regio’s en aan de bewindspersonen overgedragen.

Artikel 13 Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Directie Jeugd van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 november 2018.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 mei 2021.

Artikel 15 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Onderzoeksprogramma Geweld hoort nergens thuis.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

TOELICHTING

Op 25 april 2018 hebben de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming het programma Geweld hoort nergens thuis aan de Tweede Kamer aangeboden. Het programma bestaat uit een aanpak langs drie actielijnen:

  • 1. Eerder en beter in beeld.

  • 2. Stoppen en duurzaam oplossen.

  • 3. Specifieke groepen.

Belangrijke pijler onder het programma is het uitgangspunt dat inzicht in de problematiek en de effectiviteit van interventies de basis is voor handelen. Als onderdeel van het programma wordt daarom een onderzoeksprogramma opgezet. Dit dient samen met en op basis van behoeften van professionals en gemeenten te gebeuren.

Het onderzoeksprogramma komt tot stand in samenspraak met professionals. Gemeenten, uitvoerende organisaties, professionals, kennisinstituten zoals het NJI en het WODC worden betrokken bij de opzet en uitvoering van het onderzoeksprogramma. De commissie geeft per onderdeel aan hoe ze dit wil vormgeven.

Het faciliteren van professionals en organisaties maakt onderdeel uit van het onderzoeksprogramma. Bevindingen en lessons learned worden waar mogelijk al tijdens de uitvoering van het onderzoek gedeeld.

Artikel 2. Instelling en taak

Ten aanzien van de kennissynthese bundelt, analyseert en maakt de commissie bestaande kennis toepasbaar. Waar nodig betrekt de commissie daarbij externe expertise. Wanneer de inzet van externe expertise nodig is, adviseert de commissie over de opdracht, bewaakt de kwaliteit, volledigheid en toepasbaarheid van de producten en ziet toe op de samenhang met het kennisprogramma. De opdrachtgevers van het programma Geweld hoort nergens thuis, te weten het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het Ministerie van Justitie enVeiligheid (JenV) en de VNG besluiten gezamenlijk over de opdracht en stellen de producten vast. Het programmateam draagt zorg voor de opdrachtverlening en de financiële afhandeling.

Ten aanzien van het kennisprogramma en op basis van de kennissynthese inventariseert de commissie via in ieder geval het landelijk kernteam en de regionale functionarissen de kennisbehoefte van professionals en gemeenten. De commissie adviseert in samenspraak met het veld over een onderzoeksagenda (=kennisprogramma). In het opdrachtgeversoverleg wordt de onderzoeksagenda (= kennisprogramma) vastgesteld. De commissie adviseert over eisen aan de wijze van uitvoering van zowel de onderzoeksagenda als individuele onderzoeken. Het uitzetten van de onderzoeksvragen wordt uitgevoerd door een derde partij. Het programmateam draagt zorg voor de uitvraag van en opdrachtverlening hiervoor en de financiële afhandeling. De commissie beoordeelt de onderzoeksvoorstellen en bewaakt de kwaliteit, volledigheid en toepasbaarheid van de producten.

Ten aanzien van de effectmonitor stelt de commissie de indicatoren op waarmee de impact van de inzet van de betrokken organisaties, professionals en overheden wordt gemonitord en onderzocht. Deze indicatoren worden vastgesteld in het opdrachtgeversoverleg. Tevens adviseert de commissie over de wijze van uitvoering van de monitor. De daadwerkelijke uitvoering van de effectmonitor wordt via een opdracht door een derde partij uitgevoerd. Het programmateam draagt zorg voor de uitvraag van en opdrachtverlening voor het uitvoeren van de effectmonitor en de financiële afhandeling.

Aangezien de commissie het programma Geweld hoort nergens thuis voedt, heeft de te onderzoeken problematiek betrekking op het thema van het programma, namelijk huiselijk geweld en kindermishandeling (inclusief de specifieke groepen slachtoffers van seksueel geweld, de slachtoffers van loverboys, slachtoffers van eergerelateerd geweld en schadelijke traditionele praktijken, kinderen in kwetsbare opvoedsituaties, complexe scheidingen en slachtoffers van ouderenmishandeling). De commissie laat dus uitsluitend onderzoeken naar deze beleidsthema’s verrichten. De opdracht van de commissie loopt gedurende de looptijd van het programma. Na de looptijd van het programma kan worden besloten over voortzetting van zowel het programma als de commissie.

Waarom een externe ad hoc commissie?

Om bovenstaande taakopdracht te kunnen vervullen, wordt een externe ad hoc commissie ingesteld. Deze commissie bestaat uit externe onderzoekers, die vanuit hun specifieke deskundigheid adviseren over de beleidsterreinen huiselijk geweld en kindermishandeling. De volgende argumenten liggen aan deze keuze ten grondslag:

  • Er is zeer specifieke deskundigheid over deze beleidsterreinen. Deze kennis ligt niet bij de Ministeries van VWS en van JenV zelf en er is geen bestaande commissie hiervoor voorhanden.

  • Het betreft een politiek gevoelige kwestie, waarvoor een gezaghebbend advies nodig is. De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een van de speerpunten van kabinet Rutte-III. Het is van belang dat in deze context gezaghebbend advies over dit vraagstuk wordt ontwikkeld.

  • Om inzichtelijk te maken of er een wezenlijk verschil wordt gemaakt met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in de levens van mensen die het raakt is onafhankelijk, kritisch, en gezaghebbend advies nodig.

  • Het Ministerie van VWS en het Ministerie van JenV zijn zelf (mede) voorwerp van onderzoek. Er wordt namelijk onderzocht de aanpak het verschil maakt. De ministeries zijn betrokken bij deze aanpak.

Artikel 3 en 5. Samenstelling en leden.

Om de gevraagde taken uit te kunnen voeren, verenigt de commissie experts vanuit verschillende disciplines en achtergronden. De voorzitter en de leden hebben aantoonbare inhoudelijke, wetenschappelijke deskundigheid en ervaring die nodig is voor advisering op het terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast hebben zij maatschappelijke kennis en ervaring over of binnen dit beleidsterrein. De statuur van de voorzitter en leden past bij de taakopdracht van de commissie.

Artikel 6. Secretariaat

In opdracht van het Ministerie van VWS draagt het Nederlands Jeugd instituut (NJi) zorg voor de secretariële ondersteuning van de commissie.

Artikel 7. Werkwijze commissie

De commissie stelt haar werkwijze zelf vast. Van de commissie wordt verwacht dat zij haar werkzaamheden zorgvuldig verricht en rapporten zodanig verantwoordt dat de directeur Jeugd van het Ministerie van VWS zich een oordeel kan vormen over de deugdelijkheid van de grondslag van de rapporten. Op grond van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht zijn commissieleden verplicht tot geheimhouding van alle gegevens waarover zij uit hoofde van hun functie de beschikking krijgen. Deze geheimhoudingsplicht moet overigens wijken als een wettelijk voorschrift tot openbaarmaking van bepaalde gegevens verplicht (hetgeen bijvoorbeeld het geval kan zijn als een commissielid dient te getuigen in een rechtelijke procedure).

Artikel 9. Vergoeding

De arbeidsduurfactor voor de voorzitter van de commissie bedraagt 8/36. Deze hogere factor dan die van de andere leden, en de hogere schaal, volgen uit het feit dat de voorzitter, naast de werkzaamheden van de commissie als geheel, de commissie vertegenwoordigt in de overleggen met de opdrachtgevers. Daarnaast stuurt de voorzitter de ondersteuning van de commissie aan.

Artikel 11. Verantwoording

De commissie brengt jaarlijks verslag uit aan de directeur Jeugd van het Ministerie van VWS over de activiteiten van de commissie en/of de activiteiten die zij coördineert in het betreffende jaar. Het gaat hierbij om een feitelijk verslag van activiteiten, zoals bijeenkomsten, uitgebrachte publicaties en rapportages en de stand van zaken rond opgestarte onderzoeken.

Artikel 12. Openbaarmaking

In het kader van het collectieve leren zijn de producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden door de directeur Jeugd van het Ministerie van VWS aan het programma, de gemeenten, de organisaties en de professionals beschikbaar gesteld.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven