Regeling van de Minister van Financiën van 18 december 2019, tot vaststelling van het mandaatbesluit Ministerie van Financiën 2020

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 10:3, 10:9 en 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4.6, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

Besluit:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begrippen

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. het ministerie:

het Ministerie van Financiën;

b. het kernministerie:

het Ministerie van Financiën exclusief het directoraat-generaal Belastingdienst;

c. de minister:

de Minister van Financiën;

d. de staatssecretaris:

de Staatssecretaris van Financiën;

e. bewindspersoon:

de Minister of de Staatssecretaris van Financiën;

f. algemene leiding:

de secretaris-generaal (SG), de plaatsvervangend secretaris-generaal (pSG), de directeuren-generaal (DG) en de directeur-generaal Belastingdienst (DGBD);

g. mandaat:

de bevoegdheid om in naam van een bewindspersoon besluiten te nemen;

h. volmacht:

volmacht als bedoeld in artikel 3:60, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, om namens de Staat der Nederlanden rechtshandelingen te verrichten;

i. medewerker:

de ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet 2017 die werkzaam is bij het ministerie;

j. (hoofd)budgethouder:

hoofd van een organisatie-eenheid verantwoordelijk voor het financieel beheer van één of meer budgetten;

k. Bedrijfsvoering:

onderwerpen op de terreinen van personeel en organisatie, informatievoorziening en ict, inkoop, huisvesting, facilitaire zaken en beveiliging;

l. CAO Rijk:

de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren werkzaam binnen de sector Rijk.

HOOFDSTUK 2. MANDATEN EN VOLMACHTEN

Artikel 2. Mandaat, volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijkgesteld de verlening van:

  • a. volmacht om in naam van een bewindspersoon privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten, en

  • b. machtiging om in naam van een bewindspersoon handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 3. Mandaatbesluiten ministerie van Financiën en Directoraat-Generaal Belastingdienst

  • 1. De SG stelt een mandaatbesluit vast voor het ministerie.

  • 2. De DGBD stelt, in overeenstemming met de SG, een mandaatbesluit voor het directoraat-generaal Belastingdienst vast.

Artikel 4. Mandaat aan SG en DG’s

  • 1. Aan de secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van de tot de verantwoordelijkheid van de bewindspersoon behorende aangelegenheden, met uitzondering van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 11.

  • 2. De SG en DG’s hebben binnen het kader van de jaarplannen en binnen eventueel door de minister of namens de minister door de SG gegeven richtlijnen mandaat ten aanzien van het nemen van besluiten en afdoen van stukken betreffende alle aangelegenheden die behoren tot hun werkterrein tenzij bij wet anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • 3. De ondertekening van uitgaande stukken zal luiden als volgt:

    De Minister van Financiën, resp. De Staatssecretaris van Financiën,

    namens deze,

    gevolgd door de aanduiding van de (onder)gemandateerde

Artikel 5. Ondermandaat

  • 1. De SG en de DG’s kunnen ieder voor hun werkterrein ondermandaat verlenen.

  • 2. Directeuren kunnen het aan hen verleende ondermandaat doormandateren. Voor ondermandaat door een directeur is de goedkeuring door de SG of de DG vereist.

  • 3. In een ondermandaat wordt de omvang ervan aangegeven.

Artikel 6. Mandaatregister

  • 1. Onderdeel van deze regeling vormt een mandaatregister. Het mandaatregister bevat handtekeningen en parafen van de in dit besluit gemandateerde en gevolmachtigde functionarissen.

  • 2. De directeur Juridische Zaken draagt zorg voor het bijhouden en online publiceren van het mandaatregister. Het mandaatregister wordt gepubliceerd op de webpagina van het ministerie van Financiën, te vinden via www.rijksoverheid.nl.

HOOFDSTUK 3. BESLISSINGEN MET FINANCIËLE GEVOLGEN

Artikel 7. Hoofdbudgethouderschap

  • 1. De SG en DG’s zijn hoofdbudgethouder voor wat betreft hun taken en zijn uit dien hoofde bevoegd verplichtingen – met financiële consequenties – aan te gaan en uitgaven goed te keuren binnen hun budgetten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, gaat de directeur-generaal Belastingdienst verplichtingen ten aanzien waarvan het verscherpt toezicht geldt, als bedoeld in bijlage 1, slechts aan in overeenstemming met de hoofddirecteur Control en Financiën van het DGBD dan wel de hoofddirecteur Financieel-Economische Zaken.

  • 3. De hoofdbudgethouders zijn verantwoordelijk voor een adequaat financieel beheer.

Artikel 8. Budgethouderschap

  • 1. Het mandaat van de DG met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de DG ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur Financieel-economische Zaken goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is.

  • 2. De SG en DG’s kunnen voor de in artikel 7 genoemde bevoegdheden ondermandaat verlenen aan budgethouders. In een ondermandaat kan een maximumbedrag worden aangegeven.

Artikel 9. Instemming van de hoofddirecteur FEZ

Voor zover voorgenomen besluiten met financiële consequenties niet passen binnen de door de SG vastgestelde budgetten, is instemming van de hoofddirecteur Financieel-Economische Zaken vereist.

Artikel 10. Voorbehouden aan SG en DG’s, uitgezonderd DGBD

Aan de DG is voorbehouden te beslissen over het afwijken van de procedures als bedoeld in de hoofdstukken 1.2 en 2.1 van de Aanbestedingswet 2012, alsmede over het toepassen van een uitzonderingsgrond als bedoeld in de artikelen 2.24 tot en met 2.24c van de Aanbestedingswet 2012.

HOOFDSTUK 4. ALGEMENE BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN DE UITOEFENING VAN TAKEN

Artikel 11. Voorbehouden aan bewindspersonen

Aan de bewindspersonen is voorbehouden het afdoen en ondertekenen van stukken:

  • a. gericht aan de Koning;

  • b. gericht aan de Raad van State;

  • c. gericht aan de ministerraad (van het Koninkrijk);

  • d. gericht aan de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal;

  • e. gericht aan de president van de Algemene Rekenkamer;

  • f. gericht aan de Nationale Ombudsman;

  • g. gericht aan autoriteiten in binnen- en buitenland, gelijk of hoger in rang dan een minister of staatssecretaris;

  • h. zijnde Ministeriële regelingen houdende algemeen verbindende voorschriften.

Artikel 12. Voorbehouden aan de secretaris-generaal

Onverminderd de overige bepalingen van dit besluit waarin aan de SG mandaat wordt verleend, wordt aan de SG mandaat verleend voor:

  • a. aangelegenheden op het gebied van de ambtelijke leiding van al hetgeen het ministerie betreft, zoals nader omschreven in de toelichting bij het Besluit regeling functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal (Stb. 1988, 499);

  • b. het vaststellen van circulaires, met uitzondering van circulaires die naar het oordeel van de SG door een ander organisatieonderdeel genoemd in het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020 moeten worden vastgesteld;

  • c. het vaststellen van de werkterreinen van de directeuren-generaal, genoemd in het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020;

  • d. het uitoefenen van de bevoegdheden van de minister inzake benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van ambtenaren en andere personen in organen van rechtspersonen en colleges, voor zover daarvoor geen mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan een andere ambtenaar binnen het ministerie;

  • e. het doen van voorstellen omtrent de vaststelling van de topstructuur van het ministerie, tot en met het niveau van directies, en hiermee samenhangend het besluiten tot reorganisaties;

  • f. het vaststellen van de formatie, en hiermee samenhangend het besluiten tot reorganisaties van het kernministerie en van de topstructuur van het DGBD, als opgenomen in het Organisatiebesluit DGBD 2020 als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering 2011, en na gehoord hebbende de bestuursraad;

  • g. het aangaan van de arbeidsovereenkomst, het plaatsen en het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met ambtenaren in functies behorende tot de topstructuur van het ministerie en de directoraten-generaal, waarbij het aangaan van een arbeidsovereenkomst plaatsvindt na overleg met de bestuursraad;

  • h. het toekennen van maatregelen van sociaal flankerend beleid aan functionarissen als bedoeld in het vorige onderdeel;

  • i. het maken van afspraken over beloning, van functionarissen behorende tot de topstructuur van het ministerie en de directoraten-generaal;

  • j. het voeren van overleg met bonden over onderwerpen van algemeen belang voor de rechtstoestand van werknemers.

Artikel 13. Voorbehouden aan de pSG

Met inachtneming van artikel 12 is aan de pSG voorbehouden:

  • a. het, na overleg met de bestuursraad, doen van voorstellen omtrent de vaststelling van de organisatie van het kernministerie vanaf het niveau van afdelingen (of daarmee vergelijkbare organisatieonderdelen) en lager, en hiermee samenhangend het besluiten tot reorganisaties;

  • b. het vaststellen van de formatie van het DGBD, voor zover het een uitbreiding van de totale formatie betreft;

  • c. het – met inachtneming van artikel 12 – aangaan van de arbeidsovereenkomst, plaatsen en het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van ambtenaren in overige leidinggevende functies bij het kernministerie tot het niveau van afdelingshoofden of daarmee gelijk te stellen leidinggevende functies.

  • d. het – met inachtneming van artikel 12 – aangaan van de arbeidsovereenkomst, plaatsen en het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van ambtenaren werkzaam in functies bij het kernministerie met een bezoldiging van salarisschaal 15 of hoger. Het aangaan van de arbeidsovereenkomst vindt plaats na overleg met de bestuursraad;

  • e. het toekennen van maatregelen van sociaal flankerend beleid aan functionarissen als bedoeld in de vorige twee onderdelen;

  • f. het toekennen van een (bijzondere) beloning van functionarissen van het kernministerie;

  • g. het maken van afspraken met functionarissen van het kernministerie tot uitbreiding van een arbeidsduur van meer dan 36 uur per week;

  • h. het voeren van overleg met bonden over onderwerpen van algemeen belang voor de rechtstoestand van werknemers bij afwezigheid van de SG;

  • i. het vaststellen van regelingen of maken van afspraken met betrekking tot sociaal flankerend beleid;

  • j. het vaststellen van regels en beleid(skaders) inzake de bedrijfsvoering, waaronder regels die leiden tot wijzigingen in de rechten of verplichting van ambtenaren, voor zover van toepassing op ambtenaren van het gehele ministerie of het kernministerie;

  • k. het opleggen van ordemaatregelen en straffen aan functionarissen behorende tot de topstructuur van het ministerie en de directoraten-generaal;

  • l. het verzoeken om toestemming aan het UWV tot ontslag wegens bedrijfseconomische redenen;

  • m. het verzoeken om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen;

  • n. het verzoeken om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewetensbezwaren/werkweigering;

  • o. het verzoeken om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding;

  • p. het verzoeken om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen, een dringende reden of wegens wanprestatie;

  • q. het verzoeken van ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens andere omstandigheden die zodanig zijn dat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet;

  • r. het verzoeken van ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een combinatie van ontslaggronden, voor zover één van de gronden is voorbehouden aan de pSG;

  • s. het sluiten van een vaststellingsovereenkomst in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst of tewerkstelling bij het ministerie of een wijziging van een reeds afgesloten vaststellingsovereenkomst;

  • t. het beslissen op verzoeken doorwerken na AOW-gerechtigde leeftijd voor functionarissen van het kernministerie;

  • u. alle met cassatie verband houdende beslissingen zowel als eisende partij als verwerende partij met betrekking tot personeelsaangelegenheden.

Artikel 14. Voorbehouden aan de algemene leiding DG, uitgezonderd het DGBD

Met inachtneming van voorgaande artikelen van dit besluit is aan de algemene leiding van een DG, uitgezonderd het DGBD, ten aanzien van onder hen ressorterende medewerkers voorbehouden het nemen van beslissingen:

  • a. betreffende de plaatsing, beëindiging van de arbeidsovereenkomst en beloning van medewerkers vanaf schaal 15, behoudens het bepaalde in artikel 13;

  • b. het afnemen van de eed of belofte;

  • c. tot het sluiten van een tijdelijke arbeidsovereenkomst in bijzondere situaties;

  • d. tot een (tijdelijke) uitzending in het buitenland;

  • e. het toekennen van maatregelen van sociaal flankerend beleid aan functionarissen als bedoeld in de vorige twee onderdelen;

  • f. tot beloning van:

    • i. afdelingshoofden of daarmee gelijk te stellen functionarissen;

    • ii. directeuren (m.u.v. Algemeen directeur), sectormanagers en manager Bestuursondersteuning en Vaktechniek bij de ADR;

  • g. tot het opleggen van ordemaatregelen en straffen, met uitzondering van de wettelijke mogelijkheden het dienstverband te beëindigen;

  • h. tot schadeloosstelling;

  • i. tot het verzoeken van toestemming aan het UWV tot ontslag wegens ziekte;

  • j. met betrekking tot (de aansprakelijkheidsstelling als gevolg van) dienstongevallen, beroepsziekten en beroepsincidenten als bedoeld in de CAO Rijk, waarbij de pSG door de algemene leiding wordt geïnformeerd.

Artikel 15. Voorbehouden aan algemene leiding DGBD

Met inachtneming van voorgaande artikelen van dit besluit is aan de algemene leiding van het DGBD, ten aanzien van onder hen ressorterende medewerkers voorbehouden, het nemen van beslissingen:

  • a. tot het vaststellen van de organisatie tot en met afdelingsniveau, en hiermee samenhangend het besluiten tot reorganisaties;

  • b. tot het vaststellen van de formatie, waarbij tot wijzigingen in formatie van functies met salarisschaal 16 en hoger na overleg met de bestuursraad besloten wordt;

  • c. tot het – met inachtneming van artikel 12 – aangaan van de arbeidsovereenkomst, benoemen, plaatsen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst van ambtenaren in overige leidinggevende functies tot het niveau van afdelingshoofden of daarmee gelijk te stellen leidinggevende functies;

  • d. tot het – met inachtneming van artikel 12 – aangaan van de arbeidsovereenkomst, benoemen, plaatsen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst van ambtenaren in functies met een bezoldiging van salarisschaal 16 of hoger is verbonden. Benoemingen worden afgestemd met de bestuursraad, en over de arbeidsvoorwaarden dient vooraf afstemming met de pSG plaats te vinden.

  • e. tot het sluiten van een tijdelijke arbeidsovereenkomst waarbij wordt afgeweken van de CAO Rijk;

  • f. tot een (tijdelijke) uitzending naar het buitenland;

  • g. tot het toekennen van maatregelen van sociaal flankerend beleid aan functionarissen als bedoeld in de leden drie tot en met vijf van dit artikel.

  • h. tot beloning;

  • i. tot en met inachtneming van artikel 12 – beloning van ambtenaren in:

    • i. overige leidinggevende functies tot het niveau van afdelingshoofden of daarmee gelijk te stellen leidinggevende functies, of

    • ii. overige functies met een beloning van salarisschaal 16 of hoger, waarbij afstemming met de pSG dient plaats te vinden.

  • j. het maken van afspraken tot uitbreiding van een arbeidsduur van meer dan 36 uur per week;

  • k. tot het beslissen op verzoeken doorwerken na AOW-gerechtigde leeftijd;

  • l. het binnen de rijksbrede en/of ministeriebrede kaders vaststellen van regels en beleid(skaders) inzake de bedrijfsvoering voor zover specifiek van toepassing bij het DGBD;

  • m. tot het opleggen van ordemaatregelen en straffen, met uitzondering van de wettelijke mogelijkheden het dienstverband te beëindigen, aan:

    • i. leidinggevende functionarissen;

    • ii. (strategische) functionarissen met een bezoldiging van salarisschaal 15 of hoger.

  • n. tot het verzoeken van toestemming aan het UWV tot ontslag wegens ziekte;

  • o. met betrekking tot (de aansprakelijkheidsstelling als gevolg van) dienstongevallen, beroepsziekten en beroepsincidenten, waarbij de pSG door de algemene leiding wordt geïnformeerd.

Artikel 16. Voorbehouden aan de directeuren en hun plaatsvervangers

  • 1. De directeuren van de in het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020 genoemde directies en hun plaatsvervangers, uitgezonderd het DGBD, hebben binnen het kader van hun jaarplannen en binnen door de minister of namens de minister door de secretaris-generaal of de algemene leiding van het directoraat-generaal gegeven richtlijnen en behoudens de voorgaande bepalingen volmacht tot het nemen van besluiten en afdoen van stukken betreffende alle bedrijfsvoeringaangelegenheden die behoren tot hun beleidsterrein genoemd in het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020.

  • 2. De in het eerste lid toegekende mandaten kunnen binnen het kader van hun taken ook worden uitgeoefend door de onder de directeuren ressorterende functionarissen die daartoe worden gemandateerd in het mandaatregister.

  • 3. Onverminderd het eerste lid is de bevoegdheid tot het afdoen van besluiten namens de in het eerste lid gevolmachtigde functionarissen toegekend aan het hoofd en het plaatsvervangend hoofd van de eenheid Organisatie & Personeel van de directie Bedrijfsvoering.

  • 4. Aan de in het eerste lid gevolmachtigde functionarissen is voorbehouden het afdoen en ondertekenen van beslissingen aangaande:

    • a. vaststelling feitelijk opgedragen functie;

    • b. opzegging wegens bereiken AOW-gerechtigde leeftijd;

    • c. (verlenging) tijdelijke arbeidsovereenkomst;

    • d. ver- en herplaatsing;

    • e. het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;

    • f. tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden;

    • g. toekenning extra periodieke verhoging;

    • h. onthouding van een periodieke verhoging;

    • i. wijziging van salarisschaal;

    • j. incidentele beloning voor bijzondere prestaties;

    • k. korting beloning bij arbeidsongeschiktheid.

Artikel 17. Overleg met bewindspersonen

Over vraagstukken die van politiek gevoelige of anderszins zwaarwegende aard zijn, treedt de algemene leiding in contact met de bewindspersoon die het aangaat, voordat van bevoegdheden gebruik wordt gemaakt.

Artikel 18. Personeelsbeslissingen

Bij het maken van afspraken, afdoen van stukken en ondertekenen van uitgaande brieven met betrekking tot alle personeelsaangelegenheden, bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling, betreffende het kernministerie is advies van het hoofd Eenheid Organisatie en Personeel van de directie Bedrijfsvoering vereist.

Artikel 19. Overige bepalingen

  • 1. In situaties waarin het bevoegd gezag een beloning aan een medewerker wil toekennen, waarbij wordt afgeweken van de reguliere beloningsregels dient vooraf overleg met de pSG plaats te vinden.

  • 2. De bevoegdheid tot het toekennen van maatregelen sociaal flankerend beleid is voorbehouden aan de directeur van het organisatieonderdeel waar betrokkene is geplaatst, voor zover die bevoegdheid niet op grond van dit besluit aan een ander is voorbehouden.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 20. Vaste verandermomenten

Wijzigingen van dit besluit treden in werking per 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, behoudens spoedeisende gevallen.

Artikel 21. Intrekking andere (mandaat)regelingen

  • 1. De volgende regelingen worden ingetrokken: Organisatie- en mandaatbesluit Ministerie van Financiën, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 juli 2018, het Organisatie- en mandaatbesluit SG-cluster van 26 maart 2014, het Organisatie- en mandaatbesluit voor de Generale Thesaurie van 14 september 2016, het Organisatie- en mandaatbesluit directoraat-generaal voor Fiscale Zaken van 23 mei 2014 en het Organisatie- en mandaatbesluit directoraat-generaal Rijksbegroting van 1 februari 2012.

  • 2. Het Organisatie- en mandaatbesluit Ministerie van Financiën van 1 juli 2018 blijft onverminderd het eerste lid, na de inwerkingtreding van deze regeling van toepassing ten aanzien van personele aangelegenheden waarop na 1 januari 2020 het recht van toepassing is dat gold direct voor de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de kalendermaand na de datum van uitgifte in de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 23. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Mandaatbesluit Ministerie van Financiën 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

TOELICHTING

Mandaatbesluit Ministerie van Financiën 2020

Ieder ministerie heeft een organisatiebesluit en een mandaatbesluit. In deze besluiten staat beschreven hoe het ministerie intern is georganiseerd en welke bevoegdheden waar liggen. Het organisatie- en mandaatbesluit van het ministerie van Financiën stamt uit 2015. In verband met de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechterlijke ambtenaren (hierna: Wnra) per 1 januari 2020 dienen de organisatie- en mandaatbesluiten aangepast te worden. Een van de gevolgen van deze wet is dat ambtenaren niet meer eenzijdig worden aangesteld maar een arbeidsovereenkomst sluiten met hun werkgever. Ook is een CAO Rijk afgesloten die per 1 januari 2020 in werking treedt. Dit Mandaatbesluit Ministerie van Financiën 2020 voorziet in deze aanpassing. Het betreft een technische wijziging als gevolg van de inwerkingtreding van de Wnra.

Om het mogelijk te maken dat personele aangelegenheden waarop het oude recht nog van toepassing is, kunnen worden afgehandeld, is tevens bepaald dat het Organisatie- en Mandaatbesluit Financiën 2018 voor die aangelegenheden ook na intrekking daarvan, van toepassing blijft (artikel 21).

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook overige wijzigingen door te voeren. Daarbij is uitgegaan van het belang van overzichtelijkheid. Het huidige organisatie- en mandaatbesluit maakt niet in één oogopslag duidelijk wie binnen het ministerie van Financiën welk mandaat heeft gekregen. Dat komt onder andere omdat er momenteel een organisatie- en mandaatbesluit van het ministerie van Financiën is met daaronder aparte organisatie- en mandaatbesluiten voor het SG-cluster, voor alle DG’s en voor de Generale Thesaurie. Deze onderliggende organisatie- en mandaatbesluiten verschillen onderlinge nauwelijks van elkaar. Daarom zijn de organisatie- en mandaatbesluiten van het SG-cluster, de DG’s (minus DGBD) en de Generale Thesaurie samengevoegd tot één mandaatbesluit. Resultaat is dat het aantal documenten fors slinkt. Dit komt de overzichtelijkheid ten goede.

Aan het mandaatbesluit is toegevoegd dat het besluit op vaste momenten wordt veranderd. Vier maal per jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) kan het besluit worden gewijzigd. Bij spoedeisendheid zijn tussentijdse wijzigingen ook mogelijk. Zo kunnen eventuele benodigde wijzigingen snel en gemakkelijk worden doorgevoerd. Eventuele toekomstige wijzigingen zien op het introduceren van drempelbedragen en wijzigingen omtrent de inkoop.

Het mandaatbesluit kent twee bijlagen: bijlage 1 over verscherpt toezicht en bijlage 2 over personeelsaangelegenheden. Daarnaast bestaat er een mandatenregister. Dit is wetstechnisch geen bijlage bij het mandaatbesluit. In het mandatenregister staat op welke wijze de SG zijn mandaat heeft ondergemandateerd binnen het ministerie. Wijziging van het mandatenregister kan zodoende geschieden door ondertekening van de SG, de ondertekening van de minister is hiervoor niet noodzakelijk.

BIJLAGE 1. VERSCHERPT TOEZICHT

De toepasselijkheid van het verscherpt toezicht, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt beoordeeld aan de hand van de hierna genoemde criteria.

Algemene criteria verscherpt toezicht

  • De hoofddirecteur Financieel-Economische Zaken (HDFEZ) van het kernministerie beoordeelt aan te gane verplichtingen van het DG Belastingdienst (DGBD). Uitgangspunt hierbij is een drempelbedrag van € 500.000,– inclusief BTW.

  • De hoofddirecteur Control en Financiën DGBD beoordeelt aan te gane verplichtingen van de Belastingdienst tussen de € 100.000,– en € 500.000,– inclusief BTW.

  • Reeds gedane bestuurlijke toezeggingen boven het drempelbedrag, zonder concrete verplichtingen of toezeggingen vallen onder het verscherpt toezicht. Indien deze leiden tot een aan te gane verplichting, worden deze voorgelegd in het kader van verscherpt toezicht.

  • De werking van de criteria zullen periodiek worden geëvalueerd en kunnen waar nodig worden bijgesteld indien daar aanleiding toe bestaat.

  • Het is niet toegestaan om een aan te gane verplichting of opdracht te knippen in meerdere verplichtingen of opdrachten om daarmee onder het drempelbedrag te komen.

  • Lopende aanbestedingen worden gerespecteerd. Nieuwe aanbestedingen (vanaf de inwerkingtreding van artikel I, onder L, van dit wijzigingsbesluit) die boven het drempelbedrag uit komen moet voorafgaand aan het publicatiemoment toestemming worden gevraagd. De verplichting die voortvloeiend uit de aanbesteding met de voorkeursleverancier wordt aangegaan, behoeft ook voorafgaande goedkeuring.

  • Bij de uitwerking van de criteria is gebruik gemaakt van de indeling van de budgettaire tabel van het beleidsartikel 1 Belastingen en de rijksbrede kostensoortentabel zoals opgenomen in de Rijksbegrotingsvoorschriften:

    • Eigen personeel

      • Individuele vacatures worden niet voorgelegd aan het verscherpt toezicht. De werving in het kader van de Investeringsagenda en de werving van bedrijfskritische functies zal gebundeld worden voorgelegd ter goedkeuring aan het verscherpt toezicht. Voor beide geldt dat er een onderbouwd overzicht voorgelegd dient te worden met welke functies er geworven gaan worden, met bijbehorende schalen. Aangetoond moet worden dat het beschikbare budget voor eigen personeel toereikend is (past het binnen de meerjarige formatie). Achteraf ontvangt FEZ een overzicht met welke functies er daadwerkelijk geworven zijn.

      • De personele exploitatie-uitgaven zoals representatie, reiskosten, studie en opleidingen, contributies, personeelsevenementen en sociaal flankerend beleid vallen onder het verscherpt toezicht.

    • Externe inhuur

      • Voor de definitie van externe inhuur wordt aangesloten op de rijksbegrotingsvoorschriften externe inhuur: ‘Externe Inhuur is het uitvoeren van werkzaamheden in opdracht van een bij de rijksoverheid in dienst zijnde opdrachtgever, door een private organisatie met winstoogmerk, middels het tegen betaling inzetten van personele capaciteit en deskundigheid, waarop door de opdrachtgever mede gestuurd wordt.’

      • Verlenging van een aflopend inhuurcontract geldt als een nieuwe verplichting. Indien het bedrag het drempelbedrag overschrijdt, valt de verlenging onder het verscherpt toezicht.

      • Externe inhuur op basis van mantelcontracten (zoals Randstad) valt bij overschrijding van het drempelbedrag onder het verscherpt toezicht.

      • Voor de goede orde: in lijn met de motie De Pater-Van der Meer is externe inhuur boven een uurprijs van 225 euro slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan, volgens het principe ‘comply or explain’.

    • ICT

      • Hieronder vallen o.a. licenties, aanschaf van hard- en software en uitbesteed werk op terrein van ICT.

    • Bijdragen aan SSO’s

      • Hieronder vallen de bijdragen aan de SSO’s zoals P-Direkt, FMHaaglanden, Rijksvastgoedbedrijf, Doc-Direkt, Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR), SSC-ICT (allen BZK), Dictu (EZ), Paresto en IVENT/DTO (DEF). Verplichtingen boven het drempelbedrag zijn vaak langlopend en vaak vastgesteld in rijksbrede overleggen. Goedkeuring van HDFEZ is nodig voordat het DGBD zich in het rijksbrede gremia kan committeren aan nieuwe verplichtingen boven het drempelbedrag.

    • Overig materieel

      • De overige materiële uitgaven (circa 350 miljoen euro) vallen onder het verscherpt toezicht. Voorbeelden van overige materiële uitgaven zijn betalingen aan het wagenpark en de schepen van Douane, huisvesting en facilitaire diensten voorzover deze niet vallen onder de bijdragen aan SSO’s, voorlichting, portokosten, dienstkleding, kosten Kamer van Koophandel en Kadaster, betalingsverkeer, betalingen aan Logius.

Wat valt niet onder het verscherpt toezicht?

  • Betalingen op reeds aangegane verplichtingen tot en met 12 oktober 2016 vallen niet onder het verscherpt toezicht. Facturen op deze verplichtingen kunnen dus betaalbaar worden gesteld.

  • Tussentijdse verlengingen (zowel stilzwijgend als actief) van mantelcontracten hoeven niet voorgelegd te worden. Hierbij wordt er van uit gegaan dat aan de verlenging van een mantelcontract een expliciet overwegingskader ten grondslag ligt. Enkel de aanbesteding van een mantelcontract en de uitnutting van het mantelcontract (boven de 100.000 euro) dient voorgelegd te worden aan het verscherpt toezicht.

  • Contracten i.v.m. kantoorruimte die stilzwijgend verlengd worden (de mogelijkheid om het contract op te zeggen wordt niet benut) hoeven niet voorgelegd te worden. Indien het contract opgehoogd wordt door discrete beslissingen (bijv. extra m2) moet de verplichting wel getoetst worden als deze boven de 100.000 euro uitkomt.

  • Verplichtingen met betrekking tot de programma-uitgaven van het DGBD zoals begroot op beleidartikel 1 van de begroting vallen niet onder de verplichtingenstop:

    • Verplichtingen inzake betalingen van belasting- en invorderingsrente aan belastingplichtigen;

    • Verplichtingen inzake betalingen van proceskostenvergoeding, indien belastingplichtigen in het gelijk zijn gesteld bij een bezwaar- of beroepsprocedure;

    • Verplichtingen inzake bekostigingsbijdragen aan de Waarderingskamer en de Douaneraad;

    • Medewerkers die reeds een beroep hebben gedaan op de vrijwillige regeling. De VSO (vaststellingsovereenkomst) met betrekking tot deze regeling is reeds ter ondertekening toegestuurd of zal binnenkort worden uitgestuurd. Hier is sprake van reeds aangegane verplichtingen die de Belastingdienst moet nakomen. Daarmee vallen deze verplichtingen niet onder het verscherpt toezicht.

    • Ontvangsten (belastingontvangsten en apparaatsontvangsten).

BIJLAGE 2. PERSONEELSAANGELEGENHEDEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 18

De personeelsaangelegenheden als bedoeld in artikel 18 van het Mandaatbesluit Ministerie van Financiën 2020 zijn:

  • stopzetten of opschorten beloning bij ziekte;

  • verplichtingen en sancties bij ziekte en re-integratie;

  • verplichtingen werkgever bij ziekte en re-integratie;

  • ontslag/sanctie bij reorganisatie;

  • toekennen VWNW-voorzieningen en stimuleringspremie;

  • beroep op de hardheidsclausule;

  • aanzuiveren tekort als bedoeld in het eerste lid van artikel 7:661 van het Burgerlijk Wetboek;

  • wijziging van de salarisschaal zonder wijziging van de functie;

  • ordemaatregelen en straffen;

  • tot het sluiten van een tijdelijke arbeidsovereenkomst waarbij wordt afgeweken van de CAO Rijk;

  • opzegging met toestemming UWV;

  • opzegging wegens dringende reden;

  • opzegging met instemming;

  • verzoeken tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;

  • vaststellingsovereenkomst waarin het einde van de arbeidsovereenkomst wordt geregeld;

  • hoogte en uitbetaling transitievergoeding;

  • vermissing;

alsmede

  • aangelegenheden met betrekking tot (de aansprakelijkheidsstelling al dan niet als gevolg van) dienstongevallen, beroepsziekten en beroepsincidenten, waarbij de pSG wordt geïnformeerd, en

  • de vaststelling van de formatie zoals gebaseerd op artikel 3 van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering 2011.

Zie ook Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020, Staatscourant 2019, 70716.

Naar boven