Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 31 januari 2019, houdende de vaststelling van de gelijkwaardige inspanning van de decentrale overheden inzake het EMU-saldo

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

Gelet op artikel 3 van de Wet houdbare overheidsfinancien;

Besluit:

Artikel 1 Begrippen

De definities van artikel 1 van de Wet houdbare overheidsfinancien zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling.

Artikel 2 EMU-norm 2019–2022

Het collectieve aandeel van de decentrale overheden gezamenlijk in het EMU-saldo, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, wordt als volgt vastgesteld:

  • a. voor 2019 –0 4 procent van het bruto binnenlands product;

  • b. voor 2020 –0 4 procent van het bruto binnenlands product;

  • c. voor 2021 –0,4 procent van het bruto binnenlands product;

  • d. voor 2022 –0,4 procent van het bruto binnenlands product.

Artikel 3 Onderverdeling naar overheidslaag

Het collectieve aandeel van de decentrale overheden in het EMU-saldo, bedoeld in artikel 2, wordt uitgesplitst naar:

  • a. een aandeel voor de provincies gezamenlijk dat als volgt wordt vastgesteld:

    • 1°. voor 2019 –0,08 procent van het bruto binnenlands product;

    • 2°. voor 2020 –0,08 procent van het bruto binnenlands product;

    • 3°. voor 2021 –0,08 procent van het bruto binnenlands product;

    • 4°. voor 2022 –0,08 procent van het bruto binnenlands product;

  • b. een aandeel voor de gemeenten gezamenlijk dat als volgt wordt vastgesteld:

    • 1°. voor 2019 –0,27 procent van het bruto binnenlands product;

    • 2°. voor 2020 –0,27 procent van het bruto binnenlands product;

    • 3°. voor 2021 –0,27 procent van het bruto binnenlands product;

    • 4°. voor 2022 –0,27 procent van het bruto binnenlands product;

  • c. een aandeel voor de waterschappen gezamenlijk dat als volgt wordt vastgesteld:

    • 1°. voor 2019 –0,05 procent van het bruto binnenlands product;

    • 2°. voor 2020 –0,05 procent van het bruto binnenlands product;

    • 3°. voor 2021 –0,05 procent van het bruto binnenlands product;

    • 4°. voor 2022 –0,05 procent van het bruto binnenlands product.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

TOELICHTING

Deze regeling bepaalt op basis van de Wet houdbare overheidsfinanciën welke gelijkwaardige inspanning de decentrale overheden leveren ten aanzien van het huidige EMU-tekort. De inspanning wordt per bestuurslaag uitgesplitst.

In het bestuurlijk overleg van 23 mei 2018 is overeenstemming bereikt tussen het Rijk en de koepelorganisaties van de decentrale overheden VNG, IPO en UvW over het gezamenlijke aandeel van de decentrale overheden in het EMU-tekort. Daarbij hebben de decentrale overheden onderling een verdeling voorgesteld van hun afzonderlijke aandelen in het EMU-tekort.

Gelet op artikel 3, vijfde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën is een concept van de onderhavige regeling voorgelegd aan de Staten-Generaal.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

Naar boven