Regeling van de Minister van Financiën van 4 februari 2019, 2019-16957, directie Financiële Markten, tot wijziging van het Besluit aangewezen staten Wft en de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie

DE MINISTER VAN FINANCIËN,

Gelet op de artikelen 2:6, tweede lid, 2:8, tweede lid, en 2:104, eerste en tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

In artikel 1 van het Besluit aangewezen staten Wft wordt ‘de onderdelen c, d of f van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, omvat’ vervangen door ‘onderdeel a van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1 van de wet, omvat’.

ARTIKEL II

In artikel 10, eerste lid, aanhef, van de Vrijstellingsregeling Wft wordt na ‘de Verenigde Staten van Amerika’ ingevoegd ‘, het Verenigd Koninkrijk’.

ARTIKEL III

In artikel 10, eerste lid, aanhef, van de Vrijstelingsregeling Wft vervalt ‘, het Verenigd Koninkrijk’.

ARTIKEL IV

  • 1. Artikel I treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin de regeling wordt geplaatst.

  • 2. Artikel II treedt in werking op een bij besluit van de Minister van Financiën te bepalen tijdstip. Daarbij kan worden vastgesteld dat artikel II terugwerkt tot en met een door de Minister van Financiën te bepalen tijdstip.

  • 3. Artikel III treedt twee jaar na artikel II in werking, of zoveel eerder als bij besluit van de Minister van Financiën wordt bepaald.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

DE MINISTER VAN FINANCIËN, W.B. Hoekstra

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling wijzigt het Besluit aangewezen staten Wft en de Vrijstellingsregeling Wft (Vrijstellingsregeling). De aanpassing van het Besluit aangewezen staten Wft betreft het herstel van een onjuiste verwijzing. De wijzigingen van de Vrijstellingsregeling houden verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie (EU).

De aanpassing van het Besluit aangewezen Staten Wft ziet op het artikel op grond waarvan clearinginstellingen met zetel in een aangewezen staat, zoals het Verenigd Koninkrijk, in Nederland zogenoemde clearingdiensten mogen verlenen. In dat artikel wordt een niet meer actuele verwijzing aangepast zodat deze weer aansluit bij de huidige praktijk. Die aanpassing, die louter technisch van aard is, heeft voor belanghebbenden geen gevolgen met een nadelig karakter.

De Vrijstellingsregeling wordt gewijzigd met het oog op de situatie dat het VK ophoudt lid te zijn van de EU, zonder dat daaraan voorafgaand een terugtrekkingsakkoord, dat tot een ordelijke terugtrekking moet leiden, in werking is getreden. De wijziging van de Vrijstellingsregeling heeft betrekking op het vanuit het VK in Nederland verlenen van beleggingsdiensten aan of handelen voor eigen rekening met in aanmerking komende tegenpartijen of professionele beleggers als bedoeld in als bedoeld in bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014.

De wijziging van de Vrijstellingsregeling bewerkstelligt dat bij een niet ordelijke terugtrekking van het VK uit de EU beleggingsondernemingen met zetel in het VK (VK-beleggingsondernemingen) tijdelijk de hiervoor bedoelde diensten in Nederland kunnen verlenen zonder dat zij (vanaf de datum van de terugtrekking van het VK uit de EU) moeten beschikken over een op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verleende vergunning.1 Tevens wordt geregeld dat de VK-beleggingsondernemingen tijdelijk zijn vrijgesteld van een belangrijk deel van de uit de Wft voortvloeiende prudentiële voorschriften en gedragsregels.2 Met deze tijdelijke vrijstellingen wordt voorkomen dat als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU de continuïteit van de dienstverlening (vanuit het VK) aan de hiervoor bedoelde Nederlandse marktpartijen in gevaar komt en worden deze marktpartijen tevens in de gelegenheid gesteld om adequate maatregelen te treffen teneinde negatieve gevolgen (van die terugtrekking) te voorkomen of te mitigeren.

De in de regeling opgenomen wijzigingen van de Vrijstellingsregeling hebben een tijdelijk karakter. Thans wordt voorzien dat de tijdelijke vrijstellingen tot 1 januari 2021 van toepassing zullen zijn, indien er geen terugtrekkingsakkoord tot stand komt. De vrijstellingen gelden daarmee voor de duur van de in het concept-terugtrekkingsakkoord overeengekomen overgangsperiode die eindigt op 31 december 2020.3 Het VK en de EU zijn in dat concept-terugtrekkingsakkoord onder meer overeengekomen dat tot en met die datum het grootste gedeelte van het EU-acquis zal blijven gelden voor het VK.4

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit aangewezen staten Wft)

Artikel I wijzigt artikel 1 van het Besluit aangewezen staten Wft. Door die wijziging wordt een verwijzing naar enkele onderdelen van de definitie van verlenen van een beleggingsdiensten in artikel 1:1 van de Wft vervangen door een verwijzing naar een onderdeel van de definitie van verrichten van een beleggingsactiviteit in laatstgenoemd artikel. Die wijziging heeft tot gevolg dat de vrijstelling van het in artikel 2:6, eerste lid, van die wet opgenomen vergunningvereiste voor het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor alleen geldt voor zover de clearinginstelling in de staat van zijn zetel een vergunning heeft voor het handelen voor eigen rekening en uit dien hoofde in die staat onder prudentieel toezicht staat dat ten minste gelijkwaardig is aan het prudentieel toezicht op EER-beleggingsondernemingen die handelen voor eigen rekening. Hetzelfde geldt voor de vrijstelling op grond van artikel 2:8, tweede lid, van de Wft van de in het eerste lid van dat artikel opgenomen notificatieplicht voor het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.

Opgemerkt wordt dat een clearinginstelling uit een aangewezen staat die in Nederland tevens beleggingsdiensten verleent of handelt voor eigen rekening voor in aanmerking komende tegenpartijen of professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 onder het toepassingsbereik van de in artikel 10 van de Vrijstellingsregering kan vallen, indien die clearinginstelling voldoet aan de daartoe gestelde voorwaarden.

Conform de toelichting uit 2006 op artikel 1 van het oorspronkelijke Besluit aangewezen staten Wft wordt met betrekking tot de zinsnede die aanvangt met ‘met dien verstande’ het volgende opgemerkt.5 In sommige staten dienen clearinginstellingen bank of beleggingsonderneming te zijn. Ook kan het voorkomen dat in een staat beleggingsondernemingen tevens het bedrijf van clearinginstelling mogen uitoefenen. Het toezicht op clearinginstellingen biedt in deze staten slechts dan voldoende waarborgen ten aanzien van de belangen die de artikelen 2:6, tweede lid, en 2:8, tweede lid, van de Wft beogen te beschermen, indien er in de aangewezen staat adequaat toezicht is. De Nederlandsche Bank vult dit vereiste in door als uitgangspunt te hanteren dat het toezicht ten minste gelijkwaardig is aan het toezicht op de naleving van de in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten en artikel 91 van de verordening kapitaalvereisten opgenomen prudentiële vereisten. Op basis van die vereisten geldt er – kort samengevat – een minimum eigen vermogenseis van ten minste € 730.000 en gelden de uit de verordening kapitaalvereisten voortvloeiende kapitaaleisen voor met name krediet- en marktrisico. Voor het Verenigd Koninkrijk geldt dat het toezicht op clearinginstellingen op dit moment gelijkwaardig is aan deze vereisten. Voor de andere staten die worden genoemd in artikel 1 van het Besluit aangewezen staten Wft wordt het toezicht op clearinginstellingen op dit moment eveneens nog steeds adequaat geacht. Relevante ontwikkelingen in de toekomst kunnen voor De Nederlandsche Bank aanleiding zijn om voor een of meerdere aangewezen staten opnieuw te beoordelen of sprake is van adequaat toezicht op deze clearinginstellingen.

Artikelen II en III (Artikel 10 Vrijstellingsregeling Wft)

De in artikel II opgenomen wijziging van artikel 10, eerste lid, aanhef, van de Vrijstellingsregeling behelst een uitbreiding van het toepassingsbereik van de in dat artikel neergelegde vrijstelling. Door een verwijzing naar het VK op te nemen in artikel 10, eerste lid, zijn beleggingsondernemingen met zetel in het VK vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 2:96 van de Wft. Deze vrijstelling ziet op beleggingsondernemingen die in Nederland uitsluitend beleggingsdiensten verlenen aan in aanmerking komende tegenpartijen of aan professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (de zogenoemde perse professionele beleggers) of die in de uitoefening van hun beroep of bedrijf voor eigen rekening handelen. Voor de toepassing van deze vrijstelling is daarnaast vereist dat de bevoegde toezichthoudende instantie van de betrokken staat die geen lidstaat toezicht houdt op de activiteiten van de relevante beleggingsondernemingen met zetel in die staat. Voordat de beleggingsondernemingen, die onder het toepassingsbereik van de vrijstelling van artikel 10, eerste lid, vallen, kunnen overgaan tot het in Nederland verlenen van beleggingsdiensten of handelen voor eigen rekening, dienen zij de Autoriteit Financiële Markten van hun voornemen te notificeren overeenkomstig het bepaalde in dat artikel. Artikel III bewerkstelligt dat de via artikel II doorgevoerde wijziging van artikel 10, eerste lid, aanhef, tijdelijk van aard is. Artikel III draait die wijziging namelijk weer terug door de in artikel 10, eerste lid, aanhef, opgenomen verwijzing naar het VK te schrappen. Hierdoor zijn de hiervoor bedoelde beleggingsondernemingen met zetel in het VK niet langer vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 2:96 van de Wft.

De in deze regeling opgenomen wijzigingen van artikel 10, eerste lid, aanhef, werken door in de artikelen 18, eerste lid, en 35, eerste lid, van de Vrijstellingsregeling. Op grond van artikel 18, eerste lid, zijn de op grond van artikel 10, eerste lid, vrijgestelde beleggingsondernemingen tevens vrijgesteld van het bepaalde ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de Wft met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6 en 3:7 van die wet. Voorts bepaalt het eerste lid van artikel 35 van de Vrijstellingsregeling dat de in artikel 10, eerste lid, bedoelde beleggingsondernemingen zijn vrijgesteld van een belangrijk deel van de in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de Wft opgenomen gedragsregels.

Verder wordt opgemerkt dat beleggingsondernemingen met zetel in VK, die – na de terugtrekking van het VK uit de EU – voornemens zijn in Nederland uitsluitend te handelen voor eigen rekening, ook onder het toepassingsbereik (kunnen) vallen van de in de artikelen 10a, eerste lid, 18, tweede lid, en 35, tweede lid, van de Vrijstellingsregeling opgenomen vrijstellingen. De hiervoor bedoelde handelaren voor eigen rekening vallen slechts onder dit toepassingsbereik, wanneer zij in Nederland met of door middel van personen handelen die ingevolge de Wft bevoegd zijn in Nederland beleggingsdiensten te verlenen of in de uitoefening van hun beroep of bedrijf te handelen voor eigen rekening.

Artikel IV (Inwerkingtreding)

Artikel IV, eerste lid, dat de inwerkingtreding van artikel I regelt, herstelt een onjuiste verwijzing. Deze wijziging houdt geen verband met de terugtrekking van het VK uit de EU. Het tweede lid van artikel IV regelt de inwerkingtreding van artikel II. Die inwerkingtreding geschiedt bij separaat inwerkingtredingsbesluit. Artikel II zal slechts in werking, indien er geen terugtrekkingsakkoord tot stand is gekomen dat een ordelijke terugtrekking van het VK uit de EU bewerkstelligt. Artikel IV, tweede lid, voorziet in de mogelijkheid om terugwerkende kracht te verlenen aan artikel II. De verlening van terugwerkende kracht aan artikel II, dat een begunstigend of neutraal karakter voor belanghebbenden heeft, is alleen aan de orde, indien het wetgevingstraject van deze regeling niet is afgerond voor de datum waarop het VK ophoudt lid te zijn van de EU. Artikel IV, derde lid, bepaalt dat artikel III twee jaar na inwerkingtreding van artikel II in werking treedt, of zoveel eerder als bij separaat inwerkingtredingbesluit is bepaald. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de via artikel II geïntroduceerde tijdelijke vrijstellingen voor VK-beleggingsonderneming in ieder geval na twee jaar komen te vervallen.

DE MINISTER VAN FINANCIËN, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Zie de in paragraaf 2.2.11.2 van de Wft opgenomen vergunningplicht en -eisen.

X Noot
2

Het op grond van deze wijzigingsregeling geldende tijdelijke vrijstellingsregime voor VK-beleggingsondernemingen is vergelijkbaar met het op grond van de artikelen 10, 18 en 35 van de Vrijstellingsregeling (voor onbepaalde tijd) geldende vrijstellingsregime voor beleggingsondernemingen met zetel in Australië, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland.

X Noot
4

Zie met betrekking tot de geldigheid in het VK van het EU-acquis voor ‘financial services’: onderdelen 1.2 en 1.3. van HM Treasury’s approach to financial services legislation under the European Union (Withdrawal). Te vinden op: https://assets.publishing.service.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/720298/HM_Treasury_s_approach_to_financial_services_legislation_under_the_European_Union__Withdrawal__Act.pdf.

Naar boven