TOELICHTING
Algemeen
Het personeelstekort in het primair onderwijs (po)1, voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is een groot en urgent
maatschappelijk probleem. Het aanpakken daarvan is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Besturen en schoolleiders zijn verantwoordelijk voor het personeelsbeleid op de scholen,
de lerarenopleidingen zijn verantwoordelijk voor het goed opleiden van leraren. Het
ministerie investeert in randvoorwaarden, zoals de extra middelen voor de salarissen
voor leraren in het primair onderwijs en voor de verlaging van de werkdruk, de halvering
van het collegegeld in het eerste jaar van een studie in het hoger beroepsonderwijs
(hbo) of in het wetenschappelijk onderwijs (wo) en in het tweede jaar voor een lerarenopleiding
(hbo of wo) en het beschikbaar stellen van subsidies voor bijvoorbeeld zij-instromers
en herintreders.
Besturen, schoolleiders, leraren en ondersteuners ervaren dagelijks de effecten van
het lerarentekort en doen hun uiterste best om goed onderwijs te blijven bieden. Daar
verdienen zij waardering voor. Terugdringen van het tekort en invulling van de vacatures
met gekwalificeerd onderwijspersoneel van schoolleiders, leerkrachten en ondersteunend
personeel is van groot belang om de kwaliteit van het onderwijs nu en in de toekomst
te waarborgen. Dit grote maatschappelijk belang ligt ook aan de basis van het op 1 november
2019 gesloten convenant over de inzet van extra middelen voor werkdrukverlichting
en personeelstekorten.
De onderwijsarbeidsmarkt functioneert overwegend regionaal en verschilt per regio.
In de regio’s liggen bij schoolbesturen, opleidingen, gemeenten en bedrijfsleven mogelijkheden
om in wisselwerking met de landelijke stimuleringsmaatregelen en beschikbaar gestelde
middelen het lerarentekort gezamenlijk aan te pakken. Het is daarom van belang om
die regionale aanpak te ondersteunen met als perspectief op termijn te komen tot een
blijvend landelijk dekkend netwerk van samenwerkingsregio’s voor de arbeidsmarkt van
onderwijspersoneel. Niet alleen voor de aanpak van de tekorten, die nu alle aandacht
vraagt, maar ook op het bredere terrein van het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid.
Dit is ook de reden dat in december 2018 is gestart met de stimulering van regionale
samenwerking via de eenjarig voor 2019 ingestelde Subsidieregeling regionale aanpak
lerarentekort (Stcrt. 2018, 68805).
Halverwege 2019 is door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (verder
te noemen: de minister) een onafhankelijke aanjager voor de regionale aanpak van de
tekorten aangesteld in de persoon van Merel van Vroonhoven. Zij heeft de opdracht
om na te gaan hoe het staat met de samenwerking, in beeld te brengen welke zaken er
goed lopen en breder aandacht verdienen en waar zaken beter kunnen. Dit laatste om
de samenwerking, die in veel regio’s nog in een pril stadium verkeert, verder te helpen.
Uiteindelijk gaat het erom dat de samenwerking meerwaarde heeft en merkbaar is tot
in de school en klassen.
De Subsidieregeling regionale aanpak lerarentekort – hierna aangeduid als de vorige
regeling – heeft in 2019 veel in gang gezet qua samenwerking. In 57 regio’s is met
behulp van de stimuleringssubsidie en inzet van eigen middelen sprake van samenwerking
in de aanpak van de tekorten. Het gaat daarbij om 32 regio’s voor po, 24 regio’s voor
vo (waarbij in 17 regio’s het mbo meedoet) en één regio waarin po, vo en mbo samenwerken.
Ook de nieuwe regeling heeft als doel regio’s te blijven stimuleren en ondersteunen
in de aanpak van tekorten. In de 57 al gevormde regio’s is het de bedoeling de samenwerking
zowel qua deelname als qua inhoud en resultaatgerichtheid verder uit te bouwen en
te verdiepen. De nieuwe regeling biedt niet alleen de nodige continuïteit voor deze
regio’s maar ook prikkels om stappen te zetten naar verdere verbeteringen. Ook biedt
de regeling voor gebieden waar nog niet of onvoldoende tussen partijen wordt samengewerkt
(de witte vlekken) de mogelijkheid om alsnog hiermee te beginnen.
Vergelijking tussen de vorige en nieuwe regeling: belangrijkste overeenkomsten en
wijzigingen
Overeenkomsten
-
• De samenwerking in po, vo en mbo in de regio tussen schoolbesturen, scholen en lerarenopleidingen
blijft centraal staan. Het uitgangspunt is dat alle besturen van scholen en opleidingen
die deel willen nemen dat ook kunnen en actief benaderd worden om deel te nemen.
-
• Uitgangspunt blijft een regionale aanpak voor primair onderwijs en voor voortgezet
onderwijs. Gebaseerd op een geografisch afgebakend gebied van gemeenten. Het middelbaar
beroepsonderwijs blijft van harte welkom aan te sluiten bij de aanpak voor het voortgezet
onderwijs.
-
• De inzet blijft om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de ideeën en bestaande initiatieven
die er in de regio zijn en bij de activiteiten die in gang zijn of worden gezet. Er
wordt geen blauwdruk opgelegd van bovenaf. Partijen in de regio bepalen zelf binnen
welk geografisch gebied de samenwerking vorm krijgt.
-
• De kennis en ervaring die in de regio worden opgedaan, blijft op landelijk niveau
verbonden en breed verspreid zodat regio’s van elkaar kunnen leren. Hiertoe is vanaf
september 2019 de website https://www.aanpaklerarentekort.nl/ beschikbaar gekomen. Deze site is opgezet door alle partijen die deel uitmaken van
de Landelijke tafel tekorten. Het moet uitgroeien tot dé site met alle relevante informatie
over de aanpak van tekorten zoals goede praktijkvoorbeelden uit de regio en met een
verwijsfunctie naar tal van andere regionale en landelijke sites.
-
• Ook de genoemde aanjager heeft een rol in de actieve kennisdeling. Hetzelfde geldt
voor de arbeidsmarktfondsen (Arbeidsmarktplatform PO, het arbeidsmarkt - en opleidingsfonds
voortgezet onderwijs, Voion, en Stichting Onderwijsarbeidsmarktfonds MBO, SOM), waarop
partijen in de regio een beroep kunnen doen voor ondersteuning bij de totstandkoming
en bijstelling van de regionale plannen van aanpak.
Wat wordt anders
-
• In de aanduiding van de nieuwe regeling komt tot uitdrukking dat het niet alleen gaat
om acute en dreigende tekorten aan leraren maar ook om andere belangrijke functies
op de scholen zoals schoolleiders en onderwijsassistenten. Vandaar dat gekozen is
voor de aanduiding ‘regionale aanpak personeelstekort’ (RAP). De tekorten spelen niet
alleen in het ‘regulier’ onderwijs. Ook in speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
is er sprake van een groeiend probleem dat eveneens de aandacht vraagt van regionale
en landelijke partijen in de regio.
-
• De subsidietoekenning onder de regeling is langer: voor twee schooljaren in plaats
van de toekenning voor één kalenderjaar. De nieuwe regeling behoudt daarmee zijn tijdelijk
karakter. Dit omdat de regionale samenwerking zowel organisatorisch als inhoudelijk
nog volop in ontwikkeling is. De subsidietoekenning voor twee schooljaren geeft partijen
wel meer gelegenheid en houvast om de samenwerking verder gestalte te geven. De ervaringen
onder de nieuwe regeling gebruikt worden voor een structurele regeling.
-
• De procedure van indiening en toekenning wijzigt: alle aanvragen dienen op uiterlijk
1 maart 2020 te zijn ingediend. De werkwijze van beoordeling van aanvragen op volgorde
van binnenkomst, zoals toegepast onder de vorige subsidieregeling 2019, is voor de
vervolgfase niet meer geschikt. Nu de samenwerking op gang is gekomen, wordt overgestapt
op een werkwijze waarbij alle aanvragen in één ronde worden beoordeeld. Dit heeft
als voordeel dat alle regio’s tegelijkertijd en vóór het begin van het komend schooljaar
weten waarop zij kunnen rekenen. De toekenning vindt namelijk plaats vóór 1 mei 2020.
-
• Binnen het beschikbare budget wordt via de hoogte van de subsidie gestimuleerd dat
de deelname aan de samenwerking wordt verbreed. Indien niet-deelnemende besturen en
hun onderwijsvestigingen in een bestaande regio of vanuit een aangrenzende witte vlek
buiten de regio aansluiten bij de samenwerking, kan dit tot een verhoging van de subsidie
leiden. De maximale subsidie bestaat namelijk uit een basisbedrag per regio én een
aanvullend bedrag afhankelijk van de omvang van de deelname door schoolbesturen voor
po of vo, al dan niet in combinatie met de personeelsomvang van de onderwijsvestigingen
van deze besturen in de regio.
-
• Met gebruikmaking van de door DUS-I in het kader van de aanvraag gemaakte rekentool
stelt de aanvrager de personeelsomvang van de deelnemende onderwijsvestigingen (peildatum
01.10.2018) en van hun besturen vast. Ten opzichte van de vorige regeling heeft hierbij
verfijning plaatsgevonden, die beoogt beter rekening te houden met de feitelijke situatie
in de regio. Er wordt namelijk uitgegaan van de in BRIN onderscheiden vestigingen
met de daarbij behorende personeelsomvang, die staan in de regio. Onder de vorige
regeling werden alle fte’s toegerekend aan de school als hoofdvestiging, ook al bestond
deze uit meer vestigingen ongeacht de regio’s waarin deze stonden. Op basis van het
aantal leerlingen beschikbaar via open data van DUO (teldatum 01-10-2018) worden de
fte’s naar rato toegerekend aan de (neven)vestigingen. Met deze bijstelling vindt
er een betere toerekening plaats. De aanvrager dient hier rekening mee te houden omdat
niet altijd alle vestigingen van een school in dezelfde regio staan.
-
• De hoogte van de subsidiebedragen is gebaseerd op de veronderstelling dat er sprake
zal zijn van een uitbreiding van het aantal gesubsidieerde regio’s met 20 procent
ten opzichte van de vorige regeling. Indien medio 2020 blijkt dat deze uitbreiding
niet wordt gerealiseerd en er budget overblijft, dan kan de minister de regeling wijzigen
met als doel regio’s die nog geen subsidieaanvraag hebben ingediend in de gelegenheid
te stellen dat alsnog te doen. Ook kan dan worden bezien of er ruimte is voor mbo-deelname
in regio’s waar dat nog niet het geval is.
-
• In de vervolgfase van de samenwerking is ook logisch dat er meer zicht komt op de
(eerste) resultaten die mede door de samenwerking zijn gerealiseerd. Vandaar dat in
de regeling is opgenomen dat in de (bijgestelde) plannen van aanpak aandacht moet
worden besteed aan ‘smart’ geformuleerde doelen en resultaten. In de vorm van een
voorgeschreven tussenrapportage na het schooljaar 2020–2021 kan hierop worden gereflecteerd
en zo nodig worden bijgesteld. De bijstelling van het plan via de tussenrapportage
maakt het ook mogelijk aanpassingen aan te brengen op basis van inzichten op regionaal
of landelijk niveau over een effectieve aanpak.
-
• Tevens wordt verwacht dat regio’s mede door aanwijzing van een projectleider of aanjager
tot een daadkrachtige uitvoering van het plan komen. Ook dient iedere regio te voorzien
in de inrichting van een informatiepunt of loket. Dit geeft informatie aan geïnteresseerden
die in de regio in het onderwijs willen gaan werken. Het gaat dan bijvoorbeeld om
informatie over vacatures, opleidingsroutes en begeleidingsmogelijkheden.
Doel van deze subsidieregeling
De subsidieregeling heeft als doel om partijen in de regio te stimuleren en ondersteunen
om het personeelstekort in het po, vo en mbo gedurende de schooljaren 2020–2021 en
2021–2022 gezamenlijk aan te pakken, uit te breiden en te intensiveren.
Uitvoering door DUS-I
De regeling wordt door Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) uitgevoerd.
De aanvraag voor tweejarige subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt
gebruik gemaakt van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.dus-i.nl. Dit geldt ook voor de beschikbare rekentool ter bepaling van de personeelsomvang
van de vestigingen (peildatum 01.10.2018) en de besturen van deze vestigingen.
Communicatie
Het onderwijsveld wordt op verschillende manieren op de hoogte gesteld van deze regeling.
De genoemde website https://www.aanpaklerarentekort.nl/ vervult daarin een verbindende rol tussen tal van bestaande websites, social media
en nieuwsbrieven.
Regeldruk
Regeldruk wordt gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving. Deelname aan deze regeling
is vrijwillig. Maar ook bij deelname is sprake van regeldruk. Dit is zo beperkt mogelijk
gehouden. Er is onder de regeling wederom gekozen voor een zo licht mogelijke verantwoording
over de verstrekte subsidie. Daarom wordt in de regeling volstaan met verantwoording
in de jaarrekening op grond van de Regeling jaarverslaglegging met model G, onderdeel
1 door het aanvragende schoolbestuur.
Uitgangspunt is dat het aanvraagproces zo wordt ingericht dat het zo min mogelijk
administratieve lasten creëert. Vanuit DUS-I is een voorgeschreven formulier beschikbaar
gesteld, waarmee de aanvraag wordt ingediend. Ter vaststelling van de personeelsomvang
van de vestigingen en de deelnemende schoolbesturen in de regio is een tool beschikbaar
waarvan als onderdeel van de aanvraagprocedure gebruik dit te worden gemaakt.
Hiermee kan door de aanvrager bij de indiening en door DUS-I bij de beoordeling van
de aanvraag, eenvoudig en eenduidig worden vastgesteld of de aanvraag voldoet aan
de kwantitatieve eisen die de regeling stelt aan de omvang van de samenwerking. De
gegevens van de tool zijn afgeleid van de gegevens uit de openbare databestanden op
basis van door de schoolbesturen aan DUO geleverde personele gegevens, toegankelijk
via de website www.duo.nl/open_onderwijsdata. Hoewel deze gegevens niet voor alle besturen 100 procent volledig zijn, vormen ze
een representatieve, eenduidige en uitvoerbare basis voor het vaststellen en toetsen
van de personeelsomvang van de scholen die deel uitmaken van het plan van aanpak.
Daarnaast wordt van aanvragers een tussenrapportage verwacht over de ervaringen en
resultaten met de regionale aanpak na het schooljaar 2020–2021. DUS-I stelt daarvoor
tijdig een format beschikbaar.
Caribisch Nederland
Deze regeling is specifiek gericht op Europees Nederland door de gestelde eisen waar
een aanvraag voor subsidie aan moet voldoen. Besturen in Caribische Nederland kunnen
dus op grond van deze regeling geen aanspraak maken op subsidie. Dit hangt direct
samen met de omstandigheid dat het vraagstuk van het lerarentekort minder urgent is
in Caribisch Nederland.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepaling
Op basis van de begripsbepaling wordt de subsidieaanvraag namens de samenwerkende
besturen in de regio aangevraagd door één bestuur voor po of vo, dan wel één instellingsbestuur
van een deelnemende lerarenopleiding.
In de begripsbepaling is een algemene definitie van de regio ongewijzigd gebleven.
Er is gekozen voor een aaneengesloten geografisch gebied, waarvan de afbakening samenvalt
met de grenzen van gemeenten. Daarbij is uitgegaan van de actuele indeling op het
moment van de indiening van de aanvraag rekening houdend met gemeentelijke herindelingen.
In enkele onder de vorige subsidieregeling tot stand gekomen regio’s kan dit aanleiding
zijn voor verdere acties om te zorgen dat aan de eis van een aaneengesloten geografisch
gebied voldaan wordt. Via de site https://www.aanpaklerarentekort.nl/ zijn overzichten beschikbaar van de regio’s die zijn gevormd onder de vorige subsidieregeling.
Dit geldt ook voor de ‘witte vlekken’ die er nog zijn.
Bij het bepalen van de regio waarbinnen wordt samengewerkt, kan als leidraad gebruik
worden gemaakt van de bestaande indeling naar gemeenten van de Arbeidsmarktregio’s,
zie www.regioatlas.nl. Dit heeft als voordeel dat de arbeidsmarktramingen voor onderwijs beschikbaar zijn
voor deze arbeidsmarktregio’s. Deze regio’s sluiten ook aan bij het werkgebied van
de werkgeverservicepunten van het UWV. Eind 2019 zijn de geactualiseerde landelijke
en regionale ramingen beschikbaar.
De totale personeelsomvang van alle medewerkers van besturen en hun scholen voor po
en vo in de regio waarop het plan van aanpak betrekking heeft, is gebaseerd op de
bestanden personeel in fte voor po en vo uit de open data van DUO (peildatum 1.10.2018;)
https://duo.nl/open_onderwijsdata/). Deze omvang is vervolgens met door de DUS-I in het kader van de aanvraagprocedure
beschikbaar gestelde en voorgeschreven tool toegerekend aan binnen BRIN te onderscheiden
vestigingen.
Bij het begrip vestiging wordt uitgegaan van ingevolge de wetgeving (WPO, WEC en WVO)
erkende en daarmee rijksbekostigde (neven)vestigingen. In het geval een school bestaat
uit meer dan één vestiging zijn deze binnen BRIN herkenbaar via een volgnummer onder
het BRIN-instellingsnummer. De leerlingen worden afhankelijk van de locatie van de
vestiging wel of niet toegerekend aan de regio. Dit is in voorkomende gevallen met
name relevant voor het (v)so of het vo. Op basis van de leerlingaantallen per vestiging
worden naar rato de fte’s toebedeeld aan de vestigingen. In de tool van DUS-I die
ingevolge artikel 7 beschikbaar is bij deze regeling, is deze toedeling verwerkt.
Artikel 3. Periode, activiteiten en cofinanciering
Een subsidieaanvraag ziet op activiteiten die vanaf de datum van indiening van de
subsidieaanvraag in de toekomst liggen. Zoals in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW
en VWS staat, dienen de activiteiten zodanig uitgevoerd te worden dat de subsidie
op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verstrekt.
Indien hier niet aan wordt voldaan kan de subsidie lager worden vastgesteld en (een
deel van) de subsidie worden teruggevorderd. Dit is inherent aan het niet nakomen
van de verplichtingen die in de Kaderregeling en aanvullend in de subsidieregeling
zelf worden gesteld. Een voorbeeld van dit laatste is de verplichting om uiterlijk
1 oktober 2021 een tussenrapportage in te dienen over de voortgang (zie artikel 12,
vijfde lid, van de regeling).
Op grond van het derde lid wordt een subsidie uitsluitend toegekend wanneer er sprake
is van cofinanciering. Cofinanciering kan geschieden in de vorm van financiële middelen
maar bijvoorbeeld ook in de vorm van de inzet van personeel of arbeidstijd. Dit kunnen
ook middelen zijn die door andere partijen dan schoolbesturen worden ingebracht, zoals
gemeenten. De cofinanciering bedraagt ten minste één derde deel van de subsidiabele
kosten die zijn gemoeid met de uitvoering van het plan van aanpak. Daarmee bedraagt
de OCW-subsidie op grond van deze regeling ten hoogste twee derde deel van de subsidiabele
kosten uit het plan van aanpak tot ten hoogste het subsidiebedrag krachtens artikel
4.
Artikel 4. Subsidieplafond en hoogte subsidie
Voor de schooljaren 2020–2021 en 2021–2022 is in totaal € 30 miljoen beschikbaar.
Dit bedrag is gebaseerd op het vanaf de OCW-begroting 2020 jaarlijks beschikbare structurele
bedrag voor de regionale aanpak. Na aftrek van de bijdrage aan de G4 (€ 4 miljoen
per jaar) is dit voor 2020 en 2021 jaarlijks € 15 miljoen. Het beschikbare budget
is naar rato van de toekenningen onder de vorige subsidieregeling verdeeld over het
po en vo. De subsidie voor deelname van het mbo komt ten laste van het vo-budget.
De subsidietoekenning beoogt de regionale samenwerking qua intensiteit en deelname
verder te versterken. Daartoe is ervoor gekozen een deel van het beschikbare budget
toe te kennen in de vorm van een aanvullend bedrag. Dit bedrag kan in twee stappen
worden verhoogd, afhankelijk van het percentage besturen van scholen voor po of vo
dat deelneemt aan de regionale aanpak, al dan niet in combinatie met de daarbij behorende
personeelsomvang (zie daarvoor de tabel voor po en vo in de bijlage bij deze regeling).
Dit bedrag komt bovenop het basisbedrag dat wordt toegekend aan iedere samenwerkingsaanvraag
die voldoet aan de minimumeisen van de regeling. Hierbij is – met name voor dunner
bevolkte regio’s – voorzien in de mogelijkheid van een aanvullend bedrag indien een
hoge bestuurlijke deelname wordt gerealiseerd zonder dat dit gepaard gaat met een
navenante toename van personeelsomvang.
Indien sprake is van deelname vanuit het mbo aan de regionale aanpak is sprake van
een aanvullende subsidie van 30 procent van de basissubsidie die per regio beschikbaar
is voor het vo. Uitgaande van een basisbedrag van € 385.000,00, bedraagt deze subsidie
maximaal € 115.500,00.
Artikel 5. Verdeling subsidie
In dit artikel zijn nadere regels opgenomen over de wijze waarop bij de toekenning
van de basisbedragen en aanvullende bedragen, wordt omgegaan met de beschikbare budgetten.
Deze budgetten zijn subsidieplafonds voor het po en vo. Het kan zijn dat tijdens de
toekenningsronde blijkt dat het subsidieplafond voor po, vo of voor beide sectoren
wordt overschreden. In dat geval vindt er voor de betreffende aanvragen naar rato
een neerwaartse bijstelling plaats van de toe te kennen bedragen teneinde binnen het
subsidieplafond te blijven. Te beginnen bij de aanvullende bedragen. Voor het – overigens
niet erg waarschijnlijke – geval dat dit ontoereikend is, wordt het basisbedrag naar
rato naar beneden bijgesteld (inclusief de eventuele extra subsidie voor mbo). Bij
een bijstelling wordt niet opnieuw een aanvraagronde gestart. Evenmin behoeft een
bijgestelde begroting te worden ingediend. Er kan volstaan worden om later in de vereiste
tussenrapportage (artikel 12, vijfde lid) aan te geven hoe de aanvrager hiermee is
omgegaan.
Artikel 6. Per regio maximaal één toekenning
Het principe dat per regio aan de sector po of vo één keer subsidie wordt toegekend
blijft intact. In het geval van een sectoroverstijgende aanvraag is er sprake van
hetzelfde regiogebied. Indien een gemeente of een school (erkende hoofd- of (neven)vestiging)
voorkomen in meer dan één plan van aanpak, dan wordt de betreffende gemeente of de
vestiging toegerekend aan de aanvraag die bij DUS-I als eerste is ingediend.
Artikel 7. Indiening
De aanvraag kan vanaf 1 februari 2020 tot uiterlijk 1 maart 2020 worden ingediend.
De aanvragen worden met inachtneming van het subsidieplafond en de inrichtingseisen
aan de aanvraag in één ronde beoordeeld. Als een aanvraag onvolledig is omdat bijvoorbeeld
het plan van aanpak niet volledig is, stelt de minister de aanvrager in de gelegenheid
de aanvraag binnen de reguliere periode van twee weken aan te vullen. Als datum van
ontvangst geldt dan, conform de Kaderregeling, de datum waarop de volledige aanvraag
is binnengekomen. Bij het niet of niet tijdig voldoen aan het verzoek om aanvullende
informatie, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.
De aanvraag dient ondertekend te worden door besturen (van scholen en opleidingen)
die deelnemen aan de regionale aanpak. De deelname ziet zowel op betrokkenheid bij
de totstandkoming van de regionale aanpak als op de uitvoering daarvan. Dit verklaren
de betreffende besturen door middel van medeondertekening van de aanvraag.
Artikel 8. Eisen aan de regio
In dit artikel worden de eisen beschreven voor de regio primair onderwijs en voortgezet
onderwijs waarop de aanvraag betrekking heeft. Wat betreft de kwantitatieve eisen
voor het draagvlak van regionale samenwerking is rekening gehouden met de (verschillen
in) schaal en omvang van de sectoren po en vo. Hierbij is ook gekeken naar hetgeen
er onder de vorige subsidieregeling qua samenwerking op gang is gekomen. Als basis
voor de samenwerking is de vereiste minimum fte-omvang voor zowel het po als vo onveranderd
gebleven met 800 fte en 1.200 fte. Wel is de vereiste minimumdeelname van schoolbesturen
voor het po fractioneel verhoogd van 1/3 deel naar een percentage van 35. Voor het
vo is de minimumdeelname verhoogd van 1/3 deel naar de helft. De belangrijkste reden
hiervoor is dat in het vo minder besturen kent met een gemiddeld grotere schaal dan
in het po. Dit komt ook tot uitdrukking in een gemiddeld hogere bestuurlijke deelname
vanuit het vo onder de vorige subsidieregeling.
De mogelijkheid voor een sectoroverstijgende aanvraag is in de regeling gehandhaafd.
In de regeling 2019 is hiervan maar in één regio gebruik gemaakt. Partijen wordt opgeroepen
deze optie, die een duidelijke meerwaarde kan hebben voor de aanpak van tekorten,
nadrukkelijk te bezien.
Artikel 9. Plan van aanpak en begroting
Het eerste lid bevat de elementen die aan de orde moeten komen in het in te dienen
plan van aanpak. De elementen zijn ter nadere specificering en in aanvulling op hetgeen
in de Kaderregeling (artikel 3.4) is bepaald over het activiteitenplan. In deze regeling
is dit aangeduid met plan van aanpak. Dit plan vormt de inhoudelijke kern van de regionale
samenwerking. Zoals eerder is aangegeven, maken de deelnemende partijen zelf een keuze
in de samenwerkingsactiviteiten en -doelen, rekening houdende met de omstandigheden
en context in hun regio. Het plan bevat een beschrijving in het plan van de volgende
aspecten:
-
– ‘SMART’-geformuleerde doelen;
-
– de activiteiten om de doelen te bereiken;
-
– de wijze waarop de voortgang hierbij wordt gevolgd;
-
– de (voorgenomen) aanwijzing van een aanjager of projectleider om de regionale samenwerking
een impuls te geven;
-
– de (voorgenomen) inrichting van een regionaal informatiepunt om geïnteresseerden in
een baan in het onderwijs in de regio verder de weg te wijzen.
Ten opzichte van de vorige subsidieregeling wordt verwacht dat het plan meer aandacht
schenkt aan de realiseerbaarheid van de doelen en het in beeld brengen van de resultaten
die worden geboekt. Het aspect van een projectleider die ook aanspreekpunt is in én
voor de regio, is toegevoegd omdat de praktijk laat zien dat regio’s die hierover
beschikken, ook meer van de grond weten te krijgen. De regionale projectleider c.q.
aanjager is ook een duidelijk aanspreekpunt voor de landelijke ondersteuning en kennisdeling.
Datzelfde geldt voor de genoemde landelijke aanjager. Ervaringen met de inrichting
van een regionaal informatiepunt zijn ook positief voor de herkenbaarheid en inhoud
van de regionale samenwerking. Mensen die geïnteresseerd zijn om te kiezen voor een
baan in het onderwijs, kunnen hier informatie verkrijgen.
Het tweede lid bevat een bepaling indien de aanvraag betrekking heeft op een regio
die in het kader van de vorige subsidieregeling al aan de slag is. Vanwege het belang
van continuïteit wordt verwacht dat in zo’n geval in het plan wordt aangegeven of
de regionale samenwerking qua grondgebied en/of samenstelling nog wijziging heeft
ondergaan.
Het derde lid bevat de vereisten voor de begroting van het regionale plan in aanvulling
op wat hierover al is vastgelegd in artikel 3.5 van de Kaderregeling. Dit laatste
betreft:
-
– een overzicht van de geraamde kosten (personeel en materieel) en opbrengsten per activiteit,
voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
-
– een toelichting op de betreffende posten; en
-
– een begroting die sluitend is.
Artikel 10. Aanvrager
Dit artikel heeft betrekking op de penvoerder: het bevoegd gezag van een po, vo of
lerarenopleiding in de regio die namens de deelnemende besturen de aanvraag indient.
Artikel 11. Vaststelling, betaling en besteding subsidie
De subsidietoekenning vindt plaats in één toekenningsronde vóór 1 mei 2020. Dit is
ruim voor het begin van het schooljaar. De vastgestelde subsidie wordt in twee gelijke
bedragen in 2020 en 2021 uitbetaald.
Artikel 12. Verplichtingen subsidie
In aanvulling op subsidieverplichtingen uit de Kaderregeling bepaalt het eerste lid
van artikel 12 dat de subsidie niet mag worden besteed voor het op enigerlei wijze
verbeteren van de primaire arbeidsvoorwaarden van onderwijspersoneel. Dit sluit natuurlijk
niet uit dat bijvoorbeeld de lopende loonkosten van een schoolleider of een hrm-medewerker
die wordt belast met de (begeleiding van) de uitvoering van een plan van aanpak, ten
laste van de aangevraagde subsidie kan worden gebracht. Eveneens is de subsidie is
niet bedoeld voor het op schoolniveau (mede) bekostigen van (tijdelijke) noodmaatregelen
om te voorzien in een personeelsbehoefte. Hieronder vallen ook de salariskosten van
al dan niet bevoegd personeel in het geval van vervanging.
Aan de partijen wordt gevraagd om eerst te kijken naar intern beschikbare capaciteit
bij de deelnemende partijen alvorens extern hulp wordt gezocht voor de planvorming,
uitwerking en implementatie, om zo een beter draagvlak en borging van de plannen te
realiseren. Indien wordt gekozen voor externe inhuur van bijvoorbeeld een projectleider,
dan geldt op basis van het eerste lid, onder c, dat daarvoor een maximum tarief wordt
gesubsidieerd. Dit bedrag is inclusief overheadkosten voor zaken zoals bijvoorbeeld
ICT. Het meerdere boven de maximum van 100 euro mag niet uit de subsidie worden betaald.
Het tweede lid geeft aan dat de activiteiten in beginsel moeten worden uitgevoerd
gedurende de schooljaar 2020–2021 en 2021–2022. Een uitloop is mogelijk tot uiterlijk
het einde van het kalenderjaar 2022.
Op grond van het derde lid zijn subsidieontvangers verplicht om mee te werken aan
kennisdelingsactiviteiten, zoals bijeenkomsten om kennis en inzichten zo breed mogelijk
met elkaar te delen. Dit geldt, in samenhang met artikel 13, tweede lid, ook voor
het verlenen van medewerking aan in opdracht van de minister uit te voeren monitoronderzoek.
Daarnaast worden ingevolge het vierde lid de plannen, met inachtneming van eventuele
privacyaspecten ingevolge de Algemene verordening gegevensbescherming, openbaar gemaakt.
Zo zullen de plannen waaraan subsidie is toegekend, beschikbaar komen via https://www.aanpaklerarentekort.nl/. Hierdoor kan er breed door alle partijen op regionaal en landelijk niveau kennis
worden opgedaan en gedeeld over de aanpakken.
Het vijfde lid schrijft voor om over de ervaringen en resultaten van het schooljaar
2020–2021, een tussenrapportage op te stellen en in te sturen. DUS-I stelt daarvoor
tijdig een format ter beschikking. De tussenrapportage is, evenals het plan van aanpak,
openbaar.
Artikel 13. Verantwoording
De aanvrager is verantwoordelijk voor de verantwoording. Ter beperking van de administratieve
lasten is hierbij voor een licht verantwoordingsregime gekozen. Verantwoording geschiedt
in de jaarverslaggeving van de aanvrager met model G, onderdeel 1. Op verzoek toont
de subsidieontvanger aan dat de activiteiten zijn verricht waarvoor subsidie is verstrekt
en dat aan de verplichtingen is voldaan die aan deze subsidie zijn verbonden.
Artikel 14. Inwerkingtreding en geldigheidsduur
Gezien de doorlooptijd van de verantwoording en de vaststelling daarvan is de vervaldatum
van de regeling gesteld op 1 augustus 2024.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob