De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 669, vijfde lid, onderdeel a, 671a, achtste lid, van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek;
Besluit:
TOELICHTING
Per 1 januari 2020 treedt de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in
werking (Stb 2017, 123). Dat heeft tot gevolg dat de overheidswerkgever als bedoeld in artikel 2 Wnra onder
het reguliere arbeidsrecht vanaf die datum onder het reguliere arbeidsrecht vallen.
Onderdeel daarvan is het ontslagrecht zoals dat is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek
(BW) en de bijbehorende lagere regelgeving. Dat betekent een noodzakelijke preventieve
toetsing van ontslag, waarbij de toetsende instantie afhangt van de ontslaggrond.
Wanneer een overheidswerkgever na 1 januari 2020 voornemens is tot ontslag over te
gaan vanwege het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van bedrijfseconomische
omstandigheden, dient het UWV om voorafgaande toestemming te worden gevraagd. Bedrijfseconomische
omstandigheden zijn omstandigheden als bedoeld in artikel 669, derde lid, onderdeel
a, van Boek 7 van het BW. In de Ontslagregeling zijn nadere regels gesteld met betrekking
tot onder meer het vervallen van arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 7:669, derde
lid, onder a, BW.
Onder bedrijfseconomische omstandigheden wordt een aantal situaties geschaard die
aanleiding kunnen zijn voor het vervallen van arbeidsplaatsen. Dat betreft een slechte
financiële positie, werkvermindering, organisatorische veranderingen/reorganisatie,
technologische veranderingen, beëindiging van (een deel) van de bedrijfsactiviteiten,
bedrijfsverhuizing en het vervallen van subsidie. Op grond van de bestaande regels
geldt dat er voor een rechtsgeldig bedrijfseconomisch ontslag sprake moet zijn van
een structureel verval van arbeidsplaatsen. Bovendien moeten mogelijkheden tot herplaatsing
van de werknemer op een andere passende functie binnen een redelijke termijn al dan
niet met behulp van scholing, ontbreken of niet in de rede liggen.
Als gevolg van de Wnra zal UWV ook toestemmingsverzoeken van overheidswerkgevers voor
ontslag moeten toetsen. Dit is aanleiding om de Ontslagregeling aanpassen en te verduidelijken
hoe in geval van een verzoek van een overheidswerkgever de bedrijfseconomische omstandigheden
bij die overheidswerkgever worden getoetst, wanneer het verval van arbeidsplaatsen
het gevolg is van een democratisch genomen besluit. Geregeld wordt dat de overheidswerkgever
bij zijn verzoek dient te onderbouwen of, en zo ja welke democratisch genomen besluiten
aan het verval van arbeidsplaatsen ten grondslag liggen. Van een democratisch genomen
besluit is sprake als het een besluit betreft dat genomen is door een democratische
gekozen overheidsorgaan. Er is uitdrukkelijk voor de bewoording democratisch genomen
besluit gekozen, om tot uitdrukking te brengen dat hiermee niet gedoeld op het politiek
primaat zoals opgenomen in de Wet op de ondernemingsraden.
Als sprake is van een democratisch genomen besluit, zal UWV dat besluit als vaststaand
feit aanvaarden. Het democratisch genomen besluit wordt als zodanig niet getoetst.
Over de wijze waarop het besluit wordt uitgevoerd moet de overheidswerkgever zich
wel verantwoorden. Bij de toetsing daarvan past, net als bij private werkgevers, terughoudendheid.
Het UWV mag niet op de stoel gaan zitten van de werkgever en toetst de wijze waarop
het besluit wordt uitgevoerd dus marginaal. Ook de overheidswerkgever moet zijn onderneming
naar eigen inzicht kunnen inrichten.
Net als bij een private werkgever, geldt voor een overheidswerkgever dat onder een
structureel verval van arbeidsplaatsen wordt verstaan het, over een toekomstige periode
van 26 weken bezien, (naar verwachting) vervallen van arbeidsplaatsen. De werkgever
moet aannemelijk maken dat de beslissing die aan het verval van arbeidsplaatsen ten
grondslag ligt, noodzakelijk is in het belang van een doelmatige bedrijfsvoering.
Dit alles is niet anders voor overheidswerkgevers.
Voorbeelden:
-
I. Het parlement besluit tot opheffing van de Nationale en Internationale Wegvervoer
Organisatie (een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid).
Dan is het feit dat het parlement die beslissing heeft genomen een vaststaand feit
voor het UWV. Dit voorbeeld is niet anders dan een managementbeslissing van een moederbedrijf
dat besluit tot sluiting van een dochteronderneming. De toepassing van het afspiegelingsbeginsel
en de herplaatsingsmogelijkheden dienen nog wel te worden getoetst en staan als zodanig
nog niet vast.
-
II. De Gemeenteraad besluit tot bezuiniging van 300.000 euro op de begroting van het eigen
personeelsbudget, het bedrag van 300.000 euro moet als vaststaand worden gezien. Waar
de bezuinigingen terecht komen staat niet vast, het is nog niet bekend op welke afdeling
of welke sectie de ontslagen zullen vallen. Het UWV kan dan steeds toetsen op redelijkheid,
waar vinden de bezuinigingen plaats? De toepassing van het afspiegelingsbeginsel en
de herplaatsingsmogelijkheden dienen nog wel te worden getoetst.
-
III. Provinciale Staten besluiten tot outsourcing van een bepaalde dienst, het besluit
tot outsourcing staat vast. UWV neemt dat besluit als uitgangspunt. Ook hier dienen,
tenzij sprake is van staken van de werkzaamheden van de gehele onderneming, nog wel
de toepassing van het afspiegelingsbeginsel en de herplaatsingsmogelijkheden te worden
getoetst.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees