Gemeenschappelijke Regeling Historisch Centrum Limburg 2020, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen,

Gelet op de hoofdstukken I en VIII van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Overwegende dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen heeft besloten toe te treden tot deze gemeenschappelijke regeling;

Besluiten:

De Gemeenschappelijke regeling Regionaal Historisch Centrum Limburg te vervangen door een nieuwe gemeenschappelijke regeling:

HOOFDSTUK I. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. de gemeenten:

de gemeenten Heerlen en Maastricht

c. archiefbescheiden:

archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Archiefwet 1995;

d. collecties:

de verzameling historische voorwerpen, boeken en overige schriftelijke en elektronische bescheiden in de meest ruime zin des woords, niet zijnde archiefbescheiden, in eigendom van of in beheer bij de Minister en de gemeenten voor zover het betreft voorwerpen of bescheiden bij de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie en de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten;

e. colleges B&W:

de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, en

f. provincie:

de provincie Limburg

HOOFDSTUK II. HISTORISCH CENTRUM LIMBURG

Artikel 2

  • 1. De regeling wordt getroffen met het doel de belangen van de Minister en de colleges B&W bij alle aangelegenheden betreffende de archiefbescheiden, collecties, individuele documenten en dergelijke die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie en de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten, in gezamenlijkheid te behartigen.

  • 2. Het Historisch Centrum Limburg voert bij de behartiging van de belangen, bedoeld in het eerste lid, het archiefbeleid en het cultuurhistorisch beleid van de Minister en de gemeenten mede uit.

  • 3. De Minister en de gemeenten kunnen gezamenlijk algemene aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop het Historisch Centrum Limburg de belangen, bedoeld in het eerste lid, behartigt.

Artikel 2a

  • 1. Er is een openbaar lichaam genaamd Historisch Centrum Limburg, dat gevestigd is in Maastricht.

  • 2. Het openbaar lichaam heeft rechtspersoonlijkheid.

  • 3. De bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg zijn:

    • a. het algemeen bestuur;

    • b. het dagelijks bestuur;

    • c. de voorzitter.

  • 4. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam.

HOOFDSTUK III. DOEL EN TAKEN

Artikel 2b

  • 1. Aan het bestuur van het Historisch Centrum Limburg zijn de navolgende werkzaamheden, taken en bevoegdheden van de Minister en de colleges B&W overgedragen:

    • a. de beheerstaken, te onderscheiden in het behouden, bewerken en benutten van de archiefbescheiden die berusten in de in artikel 2 genoemde archiefbewaarplaatsen;

    • b. de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 15, derde lid, 16, tweede lid, 19, 31 en 32, derde lid, van de Archiefwet 1995;

    • c. de bevoegdheid van de Minister om op grond van de artikelen 25 en 26, tweede lid, van de Archiefwet 1995 de rijksarchivaris in de provincie aan te wijzen;

    • d. het adviseren en het doen van voorstellen aan de Minister en de colleges B&W over de taken en bevoegdheden, die door de Minister of de colleges B&W worden uitgevoerd ingevolge de artikelen 5, 6, 7, 8, 12, 13, 15, eerste en tweede lid, 30 en 32, tweede lid, van de Archiefwet 1995, en

    • e. het verrichten van door de Minister of de colleges B&W opgedragen andere taken die verband houden met de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid.

  • 2. Het Historisch Centrum Limburg stelt zich tevens ten doel het in de archiefbewaarplaatsen van de Minister en de gemeenten ondergebrachte cultuurhistorisch erfgoed toegankelijk te maken voor en onder de aandacht te brengen van een breed publiek.

Artikel 3

Het algemeen bestuur stelt de regels omtrent de kosten, bedoeld in artikel 19 Archiefwet 1995, vast bij unanimiteit en volgt daarbij zoveel mogelijk de regels die de Minister op grond van artikel 19 Archiefwet 1995 heeft vastgesteld voor de archiefbescheiden van het Rijk.

HOOFDSTUK IV. HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 4

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit zes leden.

  • 2. De Minister wijst twee leden aan.

  • 3. De colleges B&W wijzen uit hun midden ieder twee leden aan.

  • 4. De Minister en de colleges B&W kunnen voor ieder lid tevens één plaatsvervangend lid, voor de colleges B&W uit hun midden, aanwijzen, dat het lid bij verhindering of ontstentenis vervangt. Hetgeen in deze regeling is bepaald ten aanzien van een lid van het algemeen bestuur is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid, tenzij de regeling anders bepaalt.

  • 5. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur van de leden, aangewezen door de Minister, eindigt op het moment dat de termijn waarvoor het lid benoemd is, afloopt. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur van de leden, aangewezen door de colleges B&W, eindigt op het moment dat de zittingsperiode van het college van burgemeester en wethouders van een van de gemeenten afloopt.

  • 6. Het lidmaatschap van de leden, aangewezen door de colleges B&W, eindigt tevens bij beëindiging van het lidmaatschap van die leden van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente.

  • 7. Een persoon waarvan het lidmaatschap ingevolge het vijfde lid is geëindigd, kan opnieuw worden aangewezen.

  • 8. Indien tussentijds een zetel van een lid van het algemeen bestuur vacant komt, wijzen de Minister of de colleges B&W zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 9. Een lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.

Artikel 5

  • 1. Ieder lid van het algemeen bestuur heeft één stem.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger in een andere hoedanigheid eveneens betrokken is en waarbij belangenspanning speelt of de integriteitsvraag aan de orde zou kunnen zijn.

  • 3. Een aanwijzing gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 4. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing:

    • a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een aanwijzing, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b. voor zover het betreft onderwerpen die in een daaraan voorafgaande niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

  • 6. Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 7. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

HOOFDSTUK V. DE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 6

  • 1. Aan het algemeen bestuur behoren ter uitvoering van de aan het Historisch Centrum Limburg toegekende taak alle bevoegdheden die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen.

  • 2. Het algemeen bestuur kan de directeur, bedoeld in artikel 29, tot rijksarchivaris in de provincie en tot gemeentearchivaris van de gemeenten aanwijzen.

  • 3. Aan de bevoegdheden van het algemeen bestuur worden geen beperkingen opgelegd ingevolge artikel 31 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, mits het totaal van de aangegane verplichtingen binnen de goedgekeurde begroting valt. Voor het aangaan van verplichtingen door het algemeen bestuur buiten de goedgekeurde begroting geldt de procedure van artikel 18, 18a en 19.

  • 4. Het algemeen bestuur besluit slechts tot oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de Minister en de raden van de gemeenten in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen. Het besluit wordt genomen bij unanimiteit.

Artikel 7

Het algemeen bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de Minister, de raden van de gemeenten en de colleges B&W de door hen gevraagde inlichtingen.

Artikel 8

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur dat is aangewezen door de Minister verstrekt aan de Minister zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door de Minister gevraagde inlichtingen.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur dat is aangewezen door de colleges B&W verstrekt aan de colleges B&W en aan de raden van de gemeenten zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door een of meer leden van de colleges B&W of raden van de gemeenten gevraagde inlichtingen.

  • 3. De Minister, de colleges B&W en de raden van de gemeenten kunnen een lid van het algemeen bestuur dat door de Minister of de colleges B&W is aangewezen, nadat de inlichtingen in een vergadering of schriftelijk zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, ter verantwoording roepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

Artikel 9

De Minister en de colleges B&W kunnen een door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur, dat hun vertrouwen niet meer geniet, ontslag verlenen.

HOOFDSTUK VI. HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 10

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee door het algemeen bestuur uit zijn midden aan te wijzen leden.

  • 2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur.

  • 3. Artikel 4, achtste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft één stem. Besluitvorming vindt plaats bij volstrekte meerderheid van stemmen, voor zover niet anders bepaald in de regeling.

  • 5. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 6. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

Artikel 11

Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als één of meer leden van het dagelijks bestuur dit nodig oordelen.

Artikel 12

Het dagelijks bestuur stelt regels voor zijn vergaderingen vast.

HOOFDSTUK VII. DE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 13

Het dagelijks bestuur is in ieder geval belast met:

  • a. het voeren van het dagelijks bestuur van het Historisch Centrum Limburg;

  • b. beslissingen van het algemeen bestuur voorbereiden en uitvoeren;

  • c. regels vaststellen over de ambtelijke organisatie van het Historisch Centrum Limburg;

  • d. besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het Historisch Centrum Limburg, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 6, vierde lid;

  • e. besluiten namens het Historisch Centrum Limburg, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

  • f. het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring van recht of bezit;

  • g. het beheer van de activa en passiva van het Historisch Centrum Limburg, en

  • h. de zorg, voor zover deze van het dagelijks bestuur afhangt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van het Historisch Centrum Limburg.

HOOFDSTUK VIII. DE VOORZITTER

Artikel 14

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wijst het algemeen bestuur als voorzitter bij toerbeurt voor een periode van twee jaar een lid aan dat is aangewezen door de Minister, het college van de gemeente Maastricht respectievelijk het college van de gemeente Heerlen. Het algemeen bestuur stelt hiertoe een rooster op.

  • 3. Uit de overige leden van het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 10, eerste lid, worden een of meerdere plaatsvervangend voorzitters aangewezen.

  • 4. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 5. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, tenzij hij aan de directeur het tekenen van bepaalde stukken heeft opgedragen.

  • 6. De voorzitter vertegenwoordigt het Historisch Centrum Limburg in en buiten rechte. De vertegenwoordiging kan hij opdragen aan een door hem aan te wijzen gevolmachtigde.

HOOFDSTUK IX. TEGEMOETKOMING EN VERGOEDING

Artikel 15

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten dat de leden van het algemeen of dagelijks bestuur, voor zover zij niet de functie vervullen van burgemeester of wethouder van de gemeenten, of als ambtenaar in rijks- of gemeentedienst werkzaam zijn, een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden ten behoeve van het Historisch Centrum Limburg.

  • 2. De leden van het algemeen en het dagelijks bestuur, bedoeld in het eerste lid, ontvangen een tegemoetkoming in de kosten, waartoe worden gerekend reis- en verblijfkosten ten behoeve van het bijwonen van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 3. De in de voorgaande leden bedoelde vergoeding en tegemoetkoming worden door het algemene bestuur vastgesteld en als afzonderlijke post opgenomen in de jaarlijkse begroting.

HOOFDSTUK X. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 16

  • 1. De voor de uitvoering van deze regeling ter beschikking te stellen middelen worden verschaft door de Minister en de gemeenten, door het verstrekken van jaarlijkse bijdragen, op basis van de begroting.

  • 2. De Minister en de colleges B&W dragen er zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde beschikt over voldoende middelen om zijn verplichtingen te voldoen. Dit met inachtneming van het zevende lid.

  • 3. De bijdrage van de Minister kan jaarlijks worden aangepast in verband met de ontwikkeling van lonen of prijzen met een percentage, zoals dit in voorkomend geval door de Minister in de loop van het begrotingsjaar voor het geheel van zijn bijdrage wordt vastgesteld. De gemeenten volgen in deze de Minister in de aanpassing van zijn bijdrage.

  • 4. Het Historisch Centrum Limburg kan bij de vaststelling van de begroting een percentage opnemen als voorlopige raming van het door de Minister en de colleges B&W vast te stellen percentage als bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij de start van het Historisch Centrum Limburg en voor de uitvoering van deze regeling kunnen door de verschillende partners vermogensbestanddelen worden ingebracht waarover nadere afspraken gemaakt worden.

  • 6. Voor zover de bijdrage wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 7. Indien de Minister of de colleges B&W een bijzondere taak opdragen als bedoeld in artikel 2b, onder e, waarvan de kosten niet zijn op te vangen in de begroting, wordt daarvoor door de opdrachtgever in aanvulling op de jaarlijkse bijdrage een tevoren overeengekomen vergoeding betaald.

Artikel 17

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt eenmaal per vier jaar een vierjarig beleidsplan en een meerjarenbegroting op.

  • 2. Een periode van vier jaren als bedoeld in het eerste lid valt samen met de periode van een cultuurnota als bedoeld in artikel 3 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt het ontwerpbeleidsplan en de ontwerpmeerjarenbegroting aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur stelt ze vast. Dertien maanden voorafgaand aan de periode waarop het beleidsplan en de meerjarenbegroting betrekking hebben, worden deze toegezonden aan de Minister en de raden van de gemeenten.

  • 4. De Minister en de colleges B&W maken, binnen twee maanden na ontvangst van de in het derde lid genoemde stukken, gezamenlijk afspraken met het Historisch Centrum Limburg over te behalen resultaten voor de komende vier jaren.

Artikel 18

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de Minister en de raden van de gemeenten.

  • 2. Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks, ten minste acht weken voor de in artikel 18a, eerste lid, bedoelde vaststelling, de Minister en de raden van de gemeenten een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van Historisch Centrum Limburg en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.

  • 3. Bij het opstellen van het ontwerp voor de begroting, bedoeld in het eerste lid, neemt het algemeen bestuur het archiefbeleid en het cultuurhistorisch beleid, bedoeld in artikel 2, tweede lid, de algemene aanwijzingen, bedoeld in artikel 2, derde lid, in acht en daarnaast de afspraken, bedoeld in artikel 17, vierde lid.

  • 4. In de toelichting op de ontwerpbegroting worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke belangen en resultaten het Historisch Centrum Limburg met de activiteiten nastreeft, op welke wijze de activiteiten zullen worden uitgevoerd en voor welke doelgroepen zij zijn bestemd.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de Minister en de colleges B&W voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaar stelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 6. De Minister en de raden van de gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

Artikel 18a

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. De begroting wordt bij unanimiteit vastgesteld.

  • 2. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de Minister, en de raden van de gemeenten die ter zake bij gedeputeerde staten van de provincie hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten van de provincie.

Artikel 19

  • 1. Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

  • 2. De artikelen 18 en 18a, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van die wijzigingen, waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen, bedoeld in artikel 16, eerste lid. Het dagelijks bestuur zendt de begrotingswijziging binnen vier weken na de vaststelling aan gedeputeerde staten van de provincie,

Artikel 20

  • 1. De Minister en de gemeenten voldoen de verschuldigde bijdrage bij wijze van voorschot in twaalf maandelijkse termijnen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de Minister en de gemeenten de bijdragen bij wijze van voorschot voldoen in door hen nader te bepalen termijnen.

Artikel 21

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt voor 15 april van het jaar na het jaar waarvoor de jaarrekening dient, een voorlopige jaarrekening aan de Minister en de raden van de gemeenten. De voorlopige jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat medewerking wordt verleend aan door of namens de accountant(s) van de Minister en de gemeenten in te stellen onderzoeken naar de door de accountant, bedoeld in het eerste lid, verrichte (controle)werkzaamheden.

  • 3. Het dagelijks bestuur brengt jaarlijks aan de Minister en de raden van de gemeenten voor 15 april een inhoudelijk verslag uit van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten van de provincie, de Minister, en de raden van de gemeenten.

  • 6. Het dagelijks bestuur stelt de in het eerste en derde lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.

Artikel 22

  • 1. Een batig saldo kan worden bestemd voor vorming van of toevoeging aan de reserve, of kan worden uitbetaald. De hoogte van deze reserve wordt bepaald door het algemeen bestuur, gehoord de Minister en de raden van de gemeenten. Voor zover een batig saldo niet wordt aangewend voor de reserve wordt het saldo naar rato van de jaarlijkse bijdrage uitgekeerd aan de Minister en de gemeenten.

  • 2. De reserve in enig jaar bedraagt niet meer dan tien procent van de gezamenlijke bijdragen van de Minister en de gemeenten van dat jaar.

Artikel 23

Bij het jaarverslag stelt het algemeen bestuur de definitieve bijdragen van de Minister en de gemeenten vast.

Artikel 24

  • 1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het kasbeheer en de boekhouding van het Historisch Centrum Limburg. Bij deze regels wordt bepaald welke ambtenaren van het Historisch Centrum Limburg met het doen van ontvangsten en betalingen worden belast.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de controle op de financiële administratie en het kasbeheer.

Artikel 25

De Minister en de gemeenten kunnen gezamenlijk nadere regels stellen over het financieel en materieel beheer, over de inrichting van de begroting, het financieel verslag, jaarverslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.

HOOFDSTUK XI. HET ARCHIEF

Artikel 26

  • 1. Overeenkomstig door het algemeen bestuur met inachtneming van de Archiefwet 1995 vast te stellen regels, die aan gedeputeerde staten worden medegedeeld, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg.

  • 2. De archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg die op grond van de Archiefwet 1995 moeten worden overgebracht, komen te berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie.

  • 3. De directeur van het Historisch Centrum Limburg is belast met het beheer van de niet overgebrachte archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg.

  • 4. Een door het algemeen bestuur aan te wijzen archivaris is belast met het toezicht op het beheer van de niet overgebrachte archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg.

  • 5. Bij opheffing van deze gemeenschappelijke regeling worden de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden overgebracht naar de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie.

Artikel 27

  • 1. De Minister, de colleges B&W en het Historisch Centrum Limburg verstrekken elkaar desgevraagd inlichtingen en gegevens welke zij nodig achten voor de uitoefening van hun taak. De Minister en de colleges B&W kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. Het Historisch Centrum Limburg stelt de Minister en de colleges B&W te allen tijde in de gelegenheid toezicht te houden op het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 ten aanzien van de archiefbescheiden die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie en de archiefbewaarplaatsen van de gemeenten.

Artikel 28

  • 1. De Minister en de colleges B&W doen het dagelijks bestuur mededeling van de bij hen in voorbereiding zijnde maatregelen en plannen die voor de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2, voor het Historisch Centrum Limburg van belang zijn.

  • 2. De Minister en de colleges B&W kunnen, bij de in het eerste lid bedoelde mededeling, het gevoelen vragen van het dagelijks bestuur. Ook ongevraagd kan het dagelijks bestuur zijn zienswijze daaromtrent aan de Minister of de colleges B&W kenbaar maken.

HOOFDSTUK XII. DE DIRECTEUR EN HET OVERIGE PERSONEEL

Artikel 29

  • 1. Het dagelijks bestuur beslist omtrent het aangaan, wijzigen en beëindigen van een arbeidsovereenkomst met de directeur van het Historisch Centrum Limburg.

  • 2. Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat er periodiek een functionerings- en beoordelingsgesprek met de directeur plaatsvindt overeenkomstig de arbeidsvoorwaardenregeling, bedoeld in artikel 33.

Artikel 30

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de directeur.

Artikel 31

  • 1. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde. Hij is in de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur aanwezig en heeft daarin een adviserende stem.

  • 2. Met inachtneming van artikel 14, vijfde lid, worden alle stukken, die van het algemeen of het dagelijks bestuur uitgaan door de directeur mede ondertekend.

Artikel 32

Het dagelijks bestuur besluit tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met het overige personeel.

Artikel 33

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt de arbeidsvoorwaardenregeling vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur volgt bij de vaststelling van de regeling, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk de arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Maastricht.

  • 3. Een regeling die afwijkt van de in het tweede lid bedoelde regeling, behoeft de instemming van de regionale vakbondsbestuurders.

HOOFDSTUK XIII. TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 34

Toetreding tot de regeling geschiedt door een daartoe strekkende besluit van het bestuursorgaan dat wenst toe te treden, welk besluit de goedkeuring behoeft van de Minister en de colleges B&W, na verkregen toestemming van de raden van de gemeenten.

Artikel 35

  • 1. Uittreding uit de regeling geschiedt door toezending van het daartoe strekkende besluit van de Minister of het college B&W van de uittredende gemeente. De colleges B&W overleggen daarbij ook het besluit tot toestemming van de raad van de gemeente.

  • 2. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding. De uittreding gaat in op de eerste dag van het jaar volgend op dat waarin door de zorg van het dagelijks bestuur de bekendmaking van de uittreding in de Nederlandse Staatscourant is geschied.

  • 3. De kosten van uittreding komen voor rekening van de uittredende partij.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt nadere regels ten aanzien van de uittredingsprocedure en de bestuurlijke en financiële gevolgen van uittreding.

Artikel 36

  • 1. Deze regeling kan worden gewijzigd bij gezamenlijk eensluidend besluit van de Minister en de colleges B&W.

  • 2. De colleges B&W hebben voor het besluit tot wijziging van de regeling de toestemming nodig van de raden van de gemeenten.

Artikel 37

Deze regeling kan worden opgeheven bij gezamenlijk eensluidend besluit van de Minister en de colleges B&W. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op dat voorziet in de verplichting van de Staat en van de gemeente om alle rechten en plichten van het openbaar lichaam over de Staat en de gemeenten te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

HOOFDSTUK XIV. SLOTBEPALINGEN

Artikel 38

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 31 december 2019.

  • 2. Hetgeen in de Gemeenschappelijke regeling Regionaal Historisch Centrum Limburg was bepaald ten aanzien van het benoemen, schorsen en ontslaan van de directeur en het overige personeel blijft voor 31 december 2019 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college B&W van de gemeente Maastricht zendt de regeling aan gedeputeerde staten van de provincie.

Artikel 39

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Historisch Centrum Limburg 2020.

Artikel 40

  • 1. De Gemeenschappelijke regeling Regionaal Historisch Centrum Limburg wordt ingetrokken.

  • 2. De rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam Regionaal Historisch Centrum Limburg zoals die bestonden op het moment vóór de inwerkingtreding van deze regeling gaan over op het openbaar lichaam Historisch Centrum Limburg.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen De burgemeester, E.G.M. Roemer

De secretaris, N. Bex

Burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht De burgemeester, A. Penn-te Strake

De secretaris, P.J. Buijtels

TOELICHTING

Algemeen

De gemeente Heerlen heeft aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht te kennen gegeven toe te willen treden tot de Gemeenschappelijke regeling Historisch Centrum Limburg.

Naar aanleiding hiervan dient de ‘Gemeenschappelijke regeling Regionaal Historisch Centrum Limburg’ (GR) te worden gewijzigd. Met de voorgestelde wijzigingen wordt de toetreding van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen geregeld. De wijzigingen zijn voornamelijk juridisch-technisch van aard en betreffen het toevoegen (van rechten en verplichtingen) van het college van burgemeester en wethouders en de raad dan wel van de gemeente Heerlen. In enkele artikelen is een correctie aangebracht. In een aantal artikelen is de terminologie aangepast aan de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra), die per 1 januari 2020 in werking treedt. Tevens is een hoofdstukindeling aangebracht, ter verbetering van de leesbaarheid van de GR. Bij gelegenheid van deze toetreding is de naam van het openbaar lichaam gewijzigd in Historisch Centrum Limburg.

In de toegevoegde financiële bijlage is aangegeven hoe de bijdragen van de deelnemers zich vanaf 1 januari 2020 verhouden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In het tweede lid is toegevoegd dat naast het archiefbeleid ook het cultuurhistorisch beleid van de deelnemers mede wordt uitgevoerd. Dit biedt de grondslag voor het Historisch Centrum Limburg om de archiefbescheiden en collecties die worden beheerd in te zetten voor bijvoorbeeld publieksgerichte doeleinden zoals tentoonstellingen en educatieve toepassingen.

Artikel 2a

In dit artikel is de structuur van het Historisch Centrum Limburg verduidelijkt, door de vermelding van de rechtspersoonlijkheid, het benoemen van de bestuursorganen en de bepaling dat het algemeen bestuur aan het hoofd staat van het openbaar lichaam

Artikel 2b

In het toegevoegde tweede lid is de doelstelling ten aanzien van de cultuurhistorische taak beschreven, namelijk het erfgoed toegankelijk maken voor en onder de aandacht brengen van een breed publiek.

In het eerste lid, onder c, is de terminologie aangepast aan de Wnra.

Artikel 3

Deze wijziging betreft een correctie: de betreffende Regeling tarieven rijksarchiefbescheiden is niet vastgesteld voor het Nationaal Archief, maar voor de rijksarchiefbescheiden.

Artikel 4

In dit artikel wordt de nieuwe samenstelling van het algemeen bestuur geregeld. De deelnemers wijzen ieder twee leden aan voor het algemeen bestuur, waar vóór deze wijziging de Minister en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht ieder drie leden aanwezen.

Ten behoeve van de continuïteit van bestuur zijn in de leden 5 en 6 verschillende zittingstermijnen van de bestuursleden opgenomen. De zittingstermijn van de bestuursleden die door de Minister zijn benoemd loopt af op het moment dat de termijn waarvoor het lid is benoemd afloopt. De zittingstermijn van de leden die door de colleges van burgemeester en wethouder van de gemeenten zijn benoemd loopt af op het moment dat de zittingsperiode van het betreffende college afloopt. Met deze bepalingen wordt voorkomen dat het gehele bestuur op hetzelfde moment af moet treden.

Artikel 5

In het derde lid en het vijfde lid, onder a. is de terminologie aangepast aan de Wnra.

Artikel 6

In het tweede lid is de terminologie aangepast aan de Wnra.

Artikel 13

In de tekst onder d is de terminologie aangepast aan de Wnra.

Artikel 16

Met het toetreden van de gemeente Heerlen gaan nieuwe financiële afspraken in. Deze afspraken zijn vastgelegd in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 26

Dit artikel, over de zorg voor de archiefbescheiden van het openbaar lichaam Historisch Centrum Limburg, is verduidelijkt en aangevuld.

In het eerste lid is, voor de volledigheid, toegevoegd dat het algemeen bestuur bij het vaststellen van de regels voor de archiefbescheiden de Archiefwet 1995 in acht moet nemen.

In het tweede lid is ter verduidelijking toegevoegd dat het archiefbescheiden betreft van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg.

De leden drie, en vier zijn toegevoegd en beschrijven wie is belast met het beheer van niet overgebrachte archiefbescheiden (de directeur), wie is belast met het toezicht op het beheer van niet overgebrachte archiefbescheiden (een door het algemeen bestuur aan te wijzen archivaris)

In het toegevoegde vijfde lid is bepaald dat de archiefbescheiden van de bestuursorganen van het Historisch Centrum Limburg bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden overgebracht naar de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Limburg.

Artikel 29

In dit artikel is de terminologie aangepast aan de Wnra.

Artikel 32

In dit artikel is de terminologie aangepast aan de Wnra.

Artikel 33

In dit artikel is de terminologie aangepast aan de Wnra.

Artikel 34

In het oude artikel 34 was bepaald dat toetreding tot de gemeenschappelijke regeling ‘kan geschieden’ door daartoe strekkende besluiten van de betrokken bestuursorganen. Deze formulering lijkt ruimte te bieden voor ook andere mogelijkheden om toe te treden tot de gemeenschappelijke regeling. Dat is niet het geval. Het artikel is gewijzigd om duidelijker te bepalen dat toetreding tot de regeling alleen mogelijk is bij daartoe strekkende besluiten van de Minister en de colleges, na verkregen toestemming van de raad van de gemeente, alsmede de toe te treden bestuursorganen of rechtspersonen.

Artikel 35

In het oude artikel 35 was bepaald dat uittreding uit de gemeenschappelijke regeling ‘kan geschieden’ door daartoe strekkende besluiten van de betrokken bestuursorganen. Deze formulering lijkt ruimte te bieden voor ook andere mogelijkheden om uit te treden uit de gemeenschappelijke regeling. Dat is niet het geval. Het artikel is gewijzigd om duidelijker te bepalen dat uittreding uit de regeling alleen mogelijk is indien de deelnemer die wenst uit te treden het besluit hiertoe aan de overige deelnemers toezendt. De colleges dienen hierbij het besluit te overleggen waarmee de gemeenteraad toestemt met de uittreding. Tevens is duidelijker bepaald dat het besluit tot uittreding een eenzijdige bevoegdheid van het deelnemende bestuursorgaan is; uittreding vergt dus geen gezamenlijk besluit van de deelnemers.

In het derde lid is de formulering aangepast, de kosten blijven voor rekening van de uittredende partij. Een vierde lid is toegevoegd, waarin is bepaald dat het bestuur nadere regels kan stellen over de uittreding.

Artikel 36

In het eerst lid is duidelijk gemaakt dat het besluit om de gemeenschappelijke regeling te wijzigen een gezamenlijk eensluidend van alle deelnemers moet zijn.

Artikel 37

In het eerst lid is duidelijk gemaakt dat het besluit om de gemeenschappelijke regeling op te heffen een gezamenlijk eensluidend van alle deelnemers moet zijn.

Artikel 38

In verband met gemaakte afspraken over de overgang van personeel van de gemeente Heerlen naar het Historisch Centrum Limburg treedt deze regeling met ingang van 31 december 2019 in werking. Vanwege de inwerkingtreding van de Wnra op 1 januari 2020, zijn de bepalingen ten aanzien van het benoemen, schorsen en ontslaan van de directeur en het overige personeel voor 31 december 2019 van overeenkomstige toepassing verklaard.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen De burgemeester, E.G.M. Roemer

De secretaris, N. Bex

Burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht De burgemeester, A. Penn-te Strake

De secretaris, R.E.C. Kleijnen

Naar boven