Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 december 2019, 2019-0000159433, tot wijziging van de Regeling Wfsv en de Regeling SUWI in verband met aanpassing van de regels inzake de rijksbijdrage uitvoeringskosten UWV

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 45, derde lid, en 49, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de artikelen 99, onderdeel h, 100, onderdeel c, en 121a van de Wet financiering sociale verzekeringen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Wfsv wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.40 komt te luiden:

Artikel 5.40. Rijksbijdrage voor UWV

  • 1. De rijksbijdrage, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI, wordt verstrekt op de wijze, genoemd in de artikelen 5.40a tot en met 5.41b, en ter dekking van de in die artikelen genoemde uitvoeringskosten.

  • 2. Voor zover in deze paragraaf is bepaald dat bepaalde uitvoeringskosten direct ten laste komen van de rijksbijdrage aan het UWV, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI, komen deze uitvoeringskosten niet als uitgaven ten laste van de fondsen, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van die wet.

  • 3. Op de administratieve afhandeling van rijksbijdragen op grond van artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI, verstrekt over kalenderjaren die zijn gelegen voor 1 januari 2020, zijn de artikelen 5.40 tot en met 5.41a van toepassing zoals deze luidden op 31 december 2019.

B

Na artikel 5.40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.40a. Uitvoeringskosten basisdienstverlening

  • 1. Onder basisdienstverlening wordt in dit artikel verstaan de door het UWV te verrichten taken op grond van:

    • a. de artikelen 30, 30a, 30b, 31 en 33 van de Wet SUWI, voor zover het betreft de instandhouding van de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet SUWI, de leerwerkloketten, de werkgeversservicepunten en de technische voorzieningen ten behoeve van de registratie van werkzoekenden en vacatures;

    • b. het bepaalde bij of krachtens artikel 5 van de Wet arbeid vreemdelingen inzake het afgeven en intrekken van tewerkstellingsvergunningen en advisering inzake verlenen, verlengen of intrekken van een gecombineerde vergunning;

    • c. het bepaalde bij of krachtens artikel 671a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek inzake de behandeling van verzoeken om schriftelijke toestemming tot het opzeggen van een arbeidsovereenkomst.

  • 2. Van de kosten voor de werkgeversservicepunten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt 30% toegerekend aan de kosten voor basisdienstverlening.

  • 3. De rijksbijdrage aan het UWV, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI komt voor zover deze strekt tot vergoeding van de uitvoeringskosten van het UWV voor basisdienstverlening ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds. De uitvoeringskosten van het UWV voor basisdienstverlening komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

  • 4. Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt het UWV aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde uitvoeringskosten voor basisdienstverlening. De eerste zin is niet van toepassing op de geraamde uitvoeringskosten voor basisdienstverlening voor het jaar 2020.

  • 5. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant van het UWV, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de Wfsv, een voorschot ter hoogte van 1/12e deel van het bedrag, bedoeld in het vierde lid, met als valutadag de vijftiende dag van elke kalendermaand.

  • 6. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan na overleg met het UWV van het bedrag, bedoeld in het vierde lid, afwijken.

  • 7. In afwijking van het vijfde lid wordt het maandelijkse voorschot van de rijksbijdrage basisdienstverlening voor het jaar 2020 gebaseerd op een totaalbedrag van € 78.927.000.

  • 8. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de Wet SUWI, neemt het UWV de gerealiseerde uitvoeringskosten en de ontvangen voorschotten op.

  • 9. Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

C

Artikel 5.41a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘ten laste van de rijksbijdragen aan het UWV, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen’ wordt vervangen door ‘ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds’.

2. Er wordt een zin toegevoegd, luidende: De rijksbijdrage aan het UWV, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI, komt, voor zover deze strekt tot vergoeding van de uitvoeringskosten van het UWV, bedoeld in de eerste zin, ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

D

Na artikel 5.41a wordt een artikel aan paragraaf 1 toegevoegd, luidende:

Artikel 5.41b. Uitvoeringskosten Wsw-indicatiestelling

  • 1. Onder de uitvoeringskosten Wsw-indicatiestelling wordt verstaan de kosten die gemoeid zijn met de activiteiten van het UWV, bedoeld in artikel 30d van de Wet SUWI.

  • 2. De rijksbijdrage aan het UWV, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI, komt voor zover deze strekt tot vergoeding van de uitvoeringskosten van het UWV voor Wsw-indicatiestelling ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds. De uitvoeringskosten van het UWV voor Wsw-indicatiestelling komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

  • 3. Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt het UWV aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde uitvoeringskosten Wsw-indicatiestelling. De eerste zin is niet van toepassing op de geraamde uitvoeringskosten voor Wsw-indicatiestelling voor het jaar 2020.

  • 4. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stort op de rekening-courant van het UWV, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de Wfsv, een voorschot ter hoogte van 1/12e deel van het bedrag, bedoeld in het derde lid, met als valutadag de vijftiende dag van elke kalendermaand.

  • 5. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan na overleg met het UWV van het bedrag, bedoeld in het derde lid, afwijken.

  • 6. In afwijking van het vierde lid wordt het maandelijkse voorschot van de rijksbijdrage Wsw-indicatiestelling voor het jaar 2020 gebaseerd op een totaalbedrag van € 3.543.000.

  • 7. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de Wet SUWI, neemt het UWV de gerealiseerde uitvoeringskosten en de ontvangen voorschotten op.

  • 8. Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de baten en lasten, alsmede de ontvangen voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.

ARTIKEL II

In bijlage VI van de Regeling SUWI wordt onder tabel 10.6.3 een zin ingevoegd, luidende:

Voor de toepassing van deze tabel wordt onder wet mede verstaan de basisdienstverlening, bedoeld in artikel 5.40a, eerste lid, van de Regeling Wfsv.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 december 2019

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

Op grond van artikel 45, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Wet SUWI) moeten regels worden gesteld omtrent de verdeling van de uitvoeringskosten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) over de fondsen en de rijksbijdragen. Deze regels worden gesteld in de artikelen 5.40 tot en met 5.41b van de Regeling Wfsv. De financiering van de uitvoeringskosten van UWV die niet in deze artikelen worden genoemd, gebeurt overeenkomstig de financiering van de kosten van de uitkeringswetten. De rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van UWV wordt verstrekt voor de kosten, genoemd in de artikelen 5.40 en verder.

Dit betreft in de eerste plaats de kosten voor basisdienstverlening. De rijksbijdrage voor deze kosten vindt zijn oorsprong in de fusie van het CWI en het UWV in 2009. Tot nu toe werd dit onderdeel van de rijksbijdrage als vast budget toegekend aan het UWV zonder een daadwerkelijke koppeling aan activiteiten. Dit maakt de besteding van de uitvoeringskosten van het UWV moeilijker controleerbaar. Vanaf 2020 wordt daarom met name de rijksbijdrage voor het onderdeel basisdienstverlening aan UWV niet langer verstrekt als lump sum, maar wordt deze toegekend voor enkele specifieke taken van algemene aard, beschreven in artikel 5.40a, eerste lid, met daaraan gekoppeld een bevoorschottings- en verantwoordingssystematiek. Hiermee wordt aangesloten op de werkwijze bij de andere rijksgefinancierde posten. Deze werkwijze bestaat uit de volgende onderdelen: raming bij jaarplan UWV, bevoorschotting tijdens het uitvoeringsjaar en afrekening volgend op de jaarrekening UWV.

Een ander toegevoegd onderdeel aan de rijksbijdrage betreft de uitvoeringskosten voor Wsw-indicatiestelling, bedoeld in artikel 30d van de Wet SUWI. Ook voor die uitvoeringskosten wordt voorzien in eenzelfde begrotings- en verantwoordingssystematiek.

Deze taken en die systematiek worden geregeld in het nieuwe artikel 5.40a en 5.41b. Voor wat betreft de kosten voor het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) en de uitvoeringskosten voor de beoordeling van de gemeentelijke doelgroep voor de verdienmogelijkheid van het minimumloon was dit al het geval in de artikelen 5.41 en 5.41a.

In artikel XIV, onderdelen C en D, van de Verzamelwet SZW 2020, waarin de artikelen 99 en 100 van de Wet financiering sociale verzekeringen worden aangevuld, is bovendien voorzien in de mogelijkheid om de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van UWV geheel of gedeeltelijk te verstrekken via het Algemeen Werkloosheidsfonds, en de bijbehorende uitvoeringskosten te betalen uit dat fonds. In deze wijziging wordt er op grond van die artikelen in voorzien dat de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van UWV grotendeels loopt via het Algemeen Werkloosheidsfonds. Alleen de kosten van BKWI komen rechtstreeks ten laste van de rijksbijdrage. Deze kosten worden derhalve niet betaald uit het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (Artikel 5.40)

Artikel 5.40 bevat enkele regels die gelden voor alle onderdelen van de rijksbijdrage voor de uitvoeringskosten van UWV op grond van artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet SUWI. In artikel 5.40 blijft de norm staan dat voor zover uitvoeringskosten direct ten laste van de rijksbijdrage komen, deze niet meer ten laste van de fondsen mogen worden gebracht. Op dit moment is dat alleen het geval bij de kosten voor het BKWI, omschreven in artikel 5.41. Het lid op basis waarvan de rijksbijdrage in verband met het middelenbeheer beschouwd wordt als middelen die deel uitmaken van het Algemeen Werkloosheidsfonds, vervalt. Dat lid is niet langer nodig nu in de artikelen 5.40a tot en met 5.41b per onderdeel wordt geregeld of het betreffende onderdeel van de rijksbijdrage via het Algemeen Werkloosheidsfonds loopt. Qua overgangsrecht is in het derde lid bepaald dat de nieuwe regels van toepassing zijn op rijksbijdragen over het jaar 2020 en verder.

Artikel I, onderdeel B (Artikel 5.40a)

In artikel 5.40a wordt geregeld voor welke taken het onderdeel ‘basisdienstverlening’ van de rijksbijdrage voor de uitvoeringskosten van UWV is bestemd. Deze taken worden beschreven in het eerste lid en betreffen de volgende uitvoeringskosten: de kosten voor instandhouding van de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet SUWI, de leerwerkloketten, de werkgeversservicepunten en de technische voorzieningen ten behoeve van de registratie van werkzoekenden en vacatures. Evenals voorheen blijft de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van UWV eveneens bestemd voor de kosten gemoeid met de afgifte van ontslagvergunningen (artikel 7:671a van het Burgerlijk Wetboek) en tewerkstellingsvergunningen (artikel 5 van de Wet arbeid vreemdelingen). Van de kosten voor instandhouding van de werkgeversservicepunten is geregeld dat slechts 30% van die kosten wordt toegerekend aan de post basisdienstverlening. De uitvoeringskosten die niet vallen onder basisdienstverlening, zullen worden verdeeld over de uitvoeringskosten die ten laste van de verschillende fondsen worden gebracht. De bevoorschottings- en verantwoordingssystematiek is in het vierde tot en met negende lid op dezelfde manier geregeld als in artikel 5.41a, dat betrekking heeft op de uitvoeringskosten voor de beoordeling van de gemeentelijke doelgroep. Het voorschot wordt in de regel vastgesteld op basis van de raming van de kosten voor basisdienstverlening in het definitieve jaarplan, dat voor 1 oktober van het voorgaande kalenderjaar wordt ingediend. Voor wat betreft het jaar 2020 wordt in het zevende lid voor wat betreft de bevoorschotting van de rijksbijdrage basisdienstverlening nog geregeld dat deze niet wordt bepaald op basis van het door UWV toegestuurde jaarplan, maar op een vast bedrag van € 78.927.000. Reden hiervan is dat UWV het jaarplan voor 2020 reeds heeft toegestuurd, en de hoogte van de voorlopige rijksbijdrage aan de hand van een schatting moest worden bepaald. De afrekening zal worden gedaan op basis van de daadwerkelijke kosten voor basisdienstverlening.

Artikel I, onderdeel C (Artikel 5.41a)

In artikel 5.41a, eerste lid, wordt erin voorzien dat de in dat lid beschreven uitvoeringskosten beoordeling gemeentelijke doelgroep ten laste komen van het Algemeen Werkloosheidsfonds, en dat het daarvoor bestemde onderdeel van de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van UWV ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds.

Artikel I, onderdeel D (Artikel 5.41b)

Artikel 5.41b is nieuw en voorziet in de raming, bevoorschotting en afrekening van de uitvoeringskosten voor Wsw-herindicaties volgens dezelfde systematiek als de overige onderdelen van de rijksbijdrage. Evenals in artikel 5.40a wordt voor dit onderdeel van de rijksbijdrage in artikel 5.41b, zesde lid, geregeld dat voor wat betreft de bevoorschotting voor het jaar 2020 geldt dat deze niet wordt bepaald op basis van het door UWV toegestuurde jaarplan, maar op een vast bedrag van € 3.543.000. Voor het overige zij verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.

Artikel II

In verband met de aparte verantwoording van de kosten voor basisdienstverlening wordt onder tabel 10.6.3 in bijlage VI van de Regeling SUWI een zin toegevoegd dat voor de toepassing van tabel 10.6.3 onder wet mede de basisdienstverlening, bedoeld in artikel 5.40a, eerste lid, van de Regeling Wfsv wordt verstaan.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven