Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 11 december 2019, nr. IENW/BSK-2019/253231, tot wijziging van de Regeling veiligheid zeeschepen en de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen in verband met onder meer de implementatie van Richtlijn (EU) 2017/2108 en Richtlijn (EU) 2017/2110 en enkele andere aanpassingen

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op Richtlijn (EU) 2017/2108 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot wijziging van Richtlijn 2009/45/EG inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen, en Richtlijn (EU) 2017/2110 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 betreffende een inspectiesysteem voor de veilige exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen op geregelde diensten en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en tot intrekking van Richtlijn 1999/35/EG van de Raad (PbEU L 315), artikel 5, eerste lid, van de Schepenwet, artikel 7, derde lid, van de Wet scheepsuitrusting, en de artikelen 2, derde lid, 12, 22, eerste lid, 32, 46, eerste lid, en 48, eerste lid, van het Schepenbesluit 2004;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling veiligheid zeeschepen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijvingen ‘richtlijn 96/98/EG’ en ‘richtlijn 1999/35/EG’ vervallen.

2. In de begripsomschrijving ‘SCV-Code’ vervalt ‘, en in december 2007 herziene’.

3. In de alfabetische rangschikking worden drie begripsomschrijvingen ingevoegd, luidende:

geregelde dienst:

reeks oversteken van een ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersvaartuig ten behoeve van het verkeer tussen dezelfde twee of meer havens, of een reeks reizen van en naar dezelfde haven zonder tussenliggende aanloophavens, welke plaatsvinden:

  • (i) volgens een gepubliceerde dienstregeling; of

  • (ii) met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij een herkenbare systematische reeks vormen;

richtlijn (EU) 2017/2110:

richtlijn (EU) 2017/2110 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 betreffende een inspectiesysteem voor de veilige exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen op geregelde diensten en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en tot intrekking van Richtlijn 1999/35/EG van de Raad (PbEU L 315);

uitvoeringsverordening scheepsuitrusting:

uitvoeringshandeling van de Europese Commissie betreffende de vereisten met betrekking tot het ontwerp, de constructie en de prestaties van en de beproevingsnormen voor de scheepsuitrusting, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van richtlijn 2014/90/EU;

B

Artikel 1a komt te luiden:

Artikel 1a

Deze regeling berust mede op de artikelen 2, derde lid, 6, eerste lid, en 41, vierde lid, van het besluit.

C

Het tweede lid van artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen b en c worden geletterd tot c en d.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. schepen, gebouwd op of na juli 1998 en gecertificeerd op of na 21 december 2019, met een lengte van minder dan 24 meter.

D

Na artikel 6e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6f. Bijzonder certificaat voor passagiersschepen kleiner dan 24 meter op nationale reizen

  • 1. Voor passagiersschepen kleiner dan 24 meter waarmee nationale reizen als bedoeld in artikel 1 van het Schepenbesluit 2004 worden ondernomen is een bijzonder veiligheidscertificaat voor passagiersschepen benodigd.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde certificaat treedt in de plaats van het nationaal veiligheidscertificaat.

  • 3. Artikel 3a, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

E

Na artikel 9f wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9g. Onderzoeken van passagiersschepen kleiner dan 24 meter op nationale reizen

Een passagiersschip kleiner dan 24 meter op nationale reizen wordt ter verkrijging van het certificaat als bedoeld in artikel 6f, eerste lid, en gedurende de geldigheidsduur van dat certificaat onderworpen aan de in bijlage 3d bij deze regeling voorgeschreven onderzoeken.

F

Het eerste en tweede lid van artikel 12a komen te luiden:

  • 1. De eigenaar van een beroepsmatig gebruikt, zeegaand schip met een loodlijnlengte van 24 meter of meer, dat ontworpen en gebouwd is en gebruikt wordt voor uitsluitend het vervoer van niet meer dan 12 passagiers, kan ervoor kiezen het betreffende schip te laten onderzoeken en certificeren met inachtneming van de LY3-Code, met uitzondering van de hoofdstukken 16.8, 21, 22 en 26 van deze Code.

  • 2. De eigenaar van een beroepsmatig gebruikt, zeegaand schip van minder dan 3.000 GT met een loodlijnlengte van 24 meter of meer, dat gebouwd is vóór 1 januari 2018 en dat ontworpen en gebouwd is en gebruikt wordt voor uitsluitend het vervoer van niet meer dan 12 passagiers, kan er tevens voor kiezen het betreffende schip te laten onderzoeken en certificeren met inachtneming van de LY2-Code, met uitzondering van de hoofdstukken 16.2.7, 21, 22 en 26 van deze Code.

G

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘ro-ro-veerboten’ vervangen door ‘ro-ro-passagiersschepen’.

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen als bedoeld in artikel 2 van richtlijn (EU) 2017/2110, waarmee een geregelde dienst wordt onderhouden tussen een haven van een lidstaat waarvan zij de vlag voeren en een haven in een derde land, worden onderworpen aan de in de artikelen 3, 4 en 5 van richtlijn (EU) 2017/2110 voorgeschreven inspecties en onderzoeken.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Toepassing van richtlijn (EU) 2017/2110 geschiedt met inachtneming van de artikelen 6, 7, 8, 9, 10 en 11 van die richtlijn.

H

Na artikel 17b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17c. Geldigheidsduur bijzonder certificaat passagierschip kleiner dan 24 meter op nationale reizen

  • 1. Het bijzonder veiligheidscertificaat voor passagiersschepen kleiner dan 24 meter heeft een geldigheidsduur van een jaar.

  • 2. De artikelen 29, tweede lid, en 30, aanhef en onderdeel a, van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing op certificaten als bedoeld in het eerste lid.

I

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘de artikelen 6, eerste tot en met derde lid, en 7’ vervangen door ‘de artikelen 6, eerste tot en met derde lid, en vijfde tot en met zevende lid, en 7’.

2. In het tweede lid wordt ’artikel 4, tweede lid’ vervangen door ‘artikel 4, eerste lid’ en wordt een volzin toegevoegd luidende: De binnengrens van het zeegebied dat het dichtst bij de kustlijn ligt wordt aangewezen volgens de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee.

J

Na artikel 20a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20b. Eisen aan passagiersschip kleiner dan 24 meter op nationale reizen

Een passagiersschip kleiner dan 24 meter op nationale reizen voldoet aan de eisen opgenomen in bijlage 3d.

K

In artikel 22, vierde lid, vervalt de zinsnede ‘met een lengte van minder dan 24 meter,’.

L

In artikel 38, tweede lid, vervalt ‘onder 2°,’.

M

In artikel 57, eerste lid, vervalt ‘13,’.

N

In artikel 58 vervalt onderdeel b onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c.

O

Het tweede lid van artikel 62 komt te luiden:

  • 2. Uitrusting van een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurd type, waarop als gevolg van de inwerkingtreding van een uitvoeringsverordening scheepsuitrusting de voorschriften van richtlijn 2014/90/EU van toepassing zijn geworden, mag in afwijking van artikel 33 nog gedurende een termijn van drie jaar, gerekend vanaf die dag van inwerkingtreding aan boord van schepen worden geplaatst, mits zij voor die dag werd vervaardigd en ook de typegoedkeuring voor die dag werd verleend.

P

Na bijlage 3c wordt een bijlage ingevoegd, waarvan de inhoud wordt weergegeven in de in Bijlage I bij deze regeling opgenomen bijlage 3d.

Q

Bijlage 4 wordt vervangen door de in Bijlage II bij deze regeling opgenomen bijlage 4.

ARTIKEL II

De Regeling voorkoming verontreiniging door schepen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel s door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

t. uitvoeringsverordening scheepsuitrusting:

uitvoeringshandeling van de Europese Commissie betreffende de vereisten met betrekking tot het ontwerp, de constructie en de prestaties van en de beproevingsnormen voor de scheepsuitrusting, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van richtlijn 2014/90/EU.

B

Het tweede lid van artikel 17 komt te luiden:

  • 2. Uitrusting van een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurd type, waarop als gevolg van de inwerkingtreding van een uitvoeringsverordening scheepsuitrusting de voorschriften van richtlijn 2014/90/EU van toepassing zijn geworden, mag in afwijking van artikel 7 nog gedurende een termijn van drie jaar, gerekend vanaf die dag van inwerkingtreding aan boord van schepen worden geplaatst, mits zij voor die dag werd vervaardigd en ook de typegoedkeuring voor die dag werd verleend.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 21 december 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

BIJLAGE I, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL P

Bijlage 3d. behorende bij artikel 20b van de Regeling veiligheid zeeschepen

Eisen voor schepen bedoeld in artikel 6f

Schepen als bedoeld in de artikel 6f, voldoen aan de volgende eisen:

§ 1. Algemeen

Waar wordt verwezen naar klasse B, C of D worden de zeegebieden bedoeld, genoemd in artikel 4 van richtlijn 2009/45/EG.

§ 2. Technische eisen aan het schip
A. Toepassing richtlijn 2009/45/EG
  • 1. Richtlijn 2009/45/EG is van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de invullingen en afwijkingen in deel B. van deze paragraaf.

  • 2. De eisen voor nieuwe schepen bedoeld in artikel 2, onderdeel h, van richtlijn 2009/45/EG zijn van overeenkomstige toepassing.

B. Invullingen en afwijkingen richtlijn 2009/45/EG
  • 1. Schepen worden uitgerust met voorzieningen, uitrusting en bevestigingen met een voldoende draagkracht om in normale exploitatieomstandigheden van het schip veilige sleep- en meer operaties te waarborgen.

  • 2. Ten aanzien van vrijboord en uitwateringsmerk zijn de eisen van het Uitwateringsverdrag van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van het Uitwateringsverdrag wordt een passagiersschip met een lengte van minder dan 24 meter gelijkgesteld aan een passagierschip met een lengte van 24 meter.

  • 3. Ten aanzien van de stabiliteit in onbeschadigde toestand, waterdichte indeling en stabiliteit in beschadigde toestand zijn de eisen in Bijlage I, hoofdstuk II-1, deel B, onder 2, van richtlijn 2009/45/EG, overeenkomstig van toepassing op schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter met de hierna genoemde invullingen en afwijkingen:

    Openingen in waterdichte schotten:

    • a. Schepen van de klassen B, C, en D met een lengte van minder dan 24 meter zijn uitgezonderd van de overeenkomstige toepassing van de volgende eisen van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG:

      • 1°. voorschriften 13.5.1, tweede lid, 13.5.4, 13.5.5;

      • 2°. voorschrift 13.6.2;

      • 3°. voorschriften 13.7.1 tot en met 13.7.8;

      • 4°. voorschriften 13.8.1 tot en met 13.8.3.

    • b. Schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter voldoen overeenkomstig aan de volgende eisen van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG:

      • 1°. voorschriften 13.5.2, onderdeel 1, en 13.5.6;

      • 2°. voorschrift 13.6.1.

  • 4. Ten aanzien van elektrische installaties:

    • a. elektrische hoofdkrachtbronnen en verlichtingsinstallaties:

      In schepen van de klassen C en D met een lengte van minder van 24 meter, mag een van de generatoraggregaten worden aangedreven door de voortstuwingsmotor, mits dit aggregaat een dusdanig vermogen heeft dat bovenvermelde hulpdiensten kunnen functioneren terwijl één generatoraggregaat buiten bedrijf is;

    • b. elektrische noodkrachtbron:

      Voorschrift 3.2 van hoofdstuk D van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG is niet van overeenkomstige toepassing op schepen van de klassen C en D met een lengte van minder dan 24 meter waarop een goedgeplaatste onafhankelijke batterij-opstelling aanwezig is waarmee de desbetreffende inrichting gedurende de volgens deze voorschriften vereiste tijd in bedrijf kan worden gehouden.

  • 5. Ten aanzien van onbemande machinekamers:

    Op schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter is voorschrift 5 van hoofdstuk E, Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG voor wat betreft de spreekverbindingen, niet overeenkomstig van toepassing.

  • 6. Ten aanzien van de bescherming tegen, de opsporing en de bestrijding van brand:

    • a. Brandbluspompen, hoofdbrandblusleidingen, brandkranen, brandslangen, straalpijpen en directe beschikbaarheid van water:

      • 1°. Schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter zijn uitgezonderd van de overeenkomstige toepassing van hoofdstuk II-2, voorschriften 3.2 tot en met 3.6, 4, 5, 6, 7 en 8 van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG.

      • 2°. Schepen van de klasse C en D met een lengte van minder dan 24 meter voldoen aan de volgende eisen:

        • i. Er is één onafhankelijk aangedreven brandbluspomp aanwezig welke vanuit iedere brandkraan voor brandblusdoeleinden ten minste één waterstraal kan leveren bij een druk als hieronder aangegeven. De aldus geleverde waterhoeveelheid mag niet minder zijn dan twee-derde van de hoeveelheid die door de lenspompen, indien als zodanig in gebruik, moet kunnen worden verwerkt. Dergelijke brandbluspompen zijn, bij gebruik van spuitopeningen met een diameter van 12, 16 of 19 millimeter, in staat om bij iedere brandkraan ten minste een druk in stand te houden zoals vereist bij schepen van klasse B;

        • ii. Elk schip dat meer dan 250 passagiers mag vervoeren, is van een tweede brandbluspomp voorzien die te allen tijde is aangesloten op de hoofdbrandblusleiding. Deze pomp is elektrisch aangedreven. Pomp noch krachtbron mogen zich in dezelfde ruimte bevinden als de in onderdeel 1°. voorgeschreven pomp, en de pomp is voorzien van een blijvende zeewaterinlaat die zich buiten de ruimten voor machines bevindt. De pomp is in staat om vanuit iedere willekeurige brandkraan op het schip ten minste één waterstraal te leveren, waarbij een druk van ten minste 0,3 N/mm 2 gehandhaafd wordt;

        • iii. Sanitaire, ballast-, lens- of algemene dienstpompen mogen worden gebruikt als brandbluspomp;

        • iv. Elk schip is voorzien van een hoofdbrandblusleiding met een diameter die voldoende is voor de doelmatige verwerking van de maximaal voorgeschreven wateropbrengst die hierboven is vermeld. Het aantal en de plaatsing van de brandkranen is zodanig dat elk deel van het schip ten minste door één waterstraal bereikt kan worden, waarbij voor iedere waterstraal één enkele slang wordt gebruikt met een maximumlengte van niet meer dan 15 meter op het dek en in de bovenbouw, en tot 10 meter in machinekamers;

        • v. Op elk schip is per brandkraan ten minste één brandslang aanwezig;

        • vi. In schepen met een tijdelijk onbemande ruimte voor machines of waar slechts één persoon de wacht houdt, wordt onmiddellijk vanaf de hoofdbrandblusleiding water onder voldoende druk geleverd, hetzij door het aanzetten van één van de hoofdbrandbluspompen met afstandsbediening vanaf de brug en het brandcontrolestation, indien aanwezig, hetzij door de hoofdbrandblusleiding permanent onder druk te houden met één van de hoofdbrandbluspompen;

        • vii. Op de persafsluiter van elke brandbluspomp is een terugslagklep aangebracht.

    • b. Brandblusvoorzieningen in ruimten voor machines

      • 1°. Schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter zijn uitgezonderd van de overeenkomstige toepassing van voorschriften 6.1 tot en met 6.3 en 6.8.1 tot en met 6.8.3 van hoofdstuk II-2, deel A van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG;

      • 2°. Schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter voldoen overeenkomstig aan voorschriften 6.4 en 6.5 van hoofdstuk II-2, deel A, van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG.

    • c. Brandweeruitrusting en ademhalingstoestellen

      • 1°. Schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter zijn uitgezonderd van de overeenkomstige toepassing van voorschrift 11.1.3 van hoofdstuk II-2, deel A van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG;

      • 2°. Aan boord van schepen behoeft geen brandweeruitrusting en geen ademhalingstoestel aanwezig te zijn.

    • d. Brandbeveiligingsplannen

      Schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter zijn uitgezonderd van de overeenkomstige toepassing van voorschrift 13.2 van hoofdstuk II-2, deel A van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG.

  • 7. Ten aanzien van brandveiligheid:

    • a. Voorzieningen voor ontsnapping

      • 1°. Schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter zijn uitgezonderd van de overeenkomstige toepassing van voorschriften 6.1.5 en 6.3.2 van hoofdstuk II-2, deel B van Bijlage I van richtlijn 2009/45/EG;

      • 2°. In ruimten voor machines is slechts één voorziening voor ontsnapping aangebracht, indien de afmetingen en de algemene inrichting van het bovenste gedeelte van de ruimte daartoe aanleiding geven.

    • b. Vast aangebrachte brandontdekkings-en brandalarminstallaties. Automatische sprinkler-, brandontdekkings- en brandalarminstallaties

    Schepen van de klassen B, C en D met een lengte van minder dan 24 meter zijn uitgezonderd van voorschrift 13.2.

BIJLAGE II, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL Q

Bijlage 4. behorende bij artikel 19, tweede lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen (Zeegebieden A tot en met D, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn nr. 2009/45/EG)

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling wijzigt allereerst de Regeling veiligheid zeeschepen (hierna: de Rvz) ter implementatie van Richtlijn (EU) 2017/21081 (hierna: Richtlijn 2017/2108) en Richtlijn (EU) 2017/21102 (hierna: Richtlijn 2017/2110). Richtlijn 2017/2108 wijzigt Richtlijn nr. 2009/45/EG3 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen. Richtlijn 2017/2110 omvat een vernieuwd inspectiesysteem voor de veilige exploitatie van ro-ro-passagiersschepen hogesnelheidspassagiersvaartuigen op geregelde diensten en trekt Richtlijn 1999/35/EG4 in.

Daarnaast wordt de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen en een enkele bepaling in de Rvz aangepast in verband met de toevoeging van een begripsbepaling inzake scheepsuitrusting.

Richtlijn 2017/2108 en Richtlijn 2017/2110 vloeien voort uit een geschiktheidscontrole in het kader van het Europese programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT). Hieruit is, samenvattend, geconcludeerd dat een aantal definities en verwijzingen in Richtlijn 2009/45/EG en Richtlijn 1999/35/EG niet in overeenstemming waren met internationale en andere Unie regelgeving. Ook is gebleken van overlappingen en doublures die in de loop van de jaren zijn ontstaan als gevolg van de reactie op verschillende behoeften en situaties. Teneinde de juridische duidelijkheid en samenhang te verbeteren en gelet op het aantal wijzigingen, is Richtlijn 1999/35/EG ingetrokken.

Richtlijn 2017/2108

Richtlijn 2009/45/EG betreft gemeenschappelijke veiligheidsvoorschriften en eisen voor passagiersschepen. Bij de geschiktheidscontrole is naast het bestaan van overlappingen en doublures geconstateerd dat de richtlijn vereenvoudigd kon worden. Onduidelijkheid van definities, het toepassingsgebied van de richtlijn en de procedures, leverde bij de uitvoering van de richtlijn ook vragen op. Geconstateerd is dat een aantal belangrijke aspecten voor kleine schepen van minder dan 24 meter niet was geharmoniseerd, omdat de plaatselijke exploitatie-omstandigheden een grotere impact hebben voor die schepen. Bovendien voorzag de ‘oude’ richtlijn reeds in de mogelijkheid voor de lidstaten nationale regels toe te passen wanneer zij van oordeel waren dat de gemeenschappelijke normen onpraktisch of onredelijk waren voor kleine schepen. In dit verband is uit de geschiktheidscontrole gebleken dat de richtlijn slechts van toepassing was op een relatief klein aantal kleine schepen. Voor de meeste van deze kleine schepen waren de belangrijkste veiligheidsnormen reeds door de lidstaten zelf vastgesteld.

Een betere toepassing van Richtlijn 2009/45/EG is dan ook nodig bevonden. De richtlijn moest uitsluitend van toepassing zijn op de passagiersschepen en -vaartuigen waarvoor de veiligheidsnormen van die richtlijn zijn ontwikkeld.

In dat verband is met Richtlijn 2017/2108 een aantal specifieke scheepstypen waaronder schepen ten behoeve van het transport van industrieel personeel naar bijvoorbeeld offshore-installaties en zeilschepen, van de werking van Richtlijn 2009/45/EG uitgesloten. Offshore-installaties worden bediend door vaartuigen die industrieel personeel vervoeren. Dat industrieel personeel moet voldoen aan bepaalde verplichte opleidingseisen medische geschiktheidscriteria. Dergelijke schepen moeten daarom onder andere specifieke veiligheidsvoorschriften sorteren die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Ook voor deze schepen is het aan de lidstaten overgelaten passende nationale veiligheidsregels vast te stellen. In Nederland worden die regels in onder meer de Rvz opgenomen. In verband met de omvang van die veiligheidsvoorschriften is daar separaat de regelgeving, waaronder de Rvz, voor aangepast.

Met het buiten het toepassingsbereik van de Richtlijn 2009/45/EG vallen van zeilschepen vormt Richtlijn 2017/2108 verduidelijking van de tekst van Richtlijn 2009/45/EG. Al jaren is onder meer Nederland van mening dat zeilschepen niet onder het bereik van de Richtlijn vallen en voert daar ook beleid op. Met de wijziging van Richtlijn 2009/45/EG op dit punt is het in Nederland gevoerde beleid bevestigd. Deze aanpassing van de Richtlijn brengt daardoor geen veranderingen ten opzichte van de huidige situatie. Zeegaande zeilschepen met een lengte van minder 24 meter die in het buitenland varen bezitten een verklaring dat ze aan de eisen van richtlijn 2009/45/EG voldoen. Omdat dit type zeegaande zeilschepen niet onder het Schepenbesluit 2004, maar onder het Schepenbesluit 1965 vallen, zijn deze schepen van de werking van onderhavige regeling en de bijbehorende bijlage 3d uitgezonderd. Voor deze zeegaande zeilschepen loopt momenteel een apart traject voor de herziening van de betreffende regelgeving.

Ook passagiersschepen met een lengte van minder dan 24 meter worden van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/45/EG uitgesloten. De ‘oude’ richtlijn voorzag immers niet in passende normen voor deze schepen. Lidstaten kunnen eigen specifieke en meer proportionele op deze schepen gerichte veiligheidsnormen vaststellen en toepassen. Zo zijn de lidstaten beter in staat om te oordelen of voor die schepen bijvoorbeeld plaatselijke vaarbeperkingen in termen van afstand tot de kust of havens en weersomstandigheden moeten worden opgelegd. Lidstaten mogen daarbij teruggrijpen naar de eerdere gemeenschappelijke veiligheidsnormen, mits deze proportioneel zijn, en deze in hun nationale regelgeving overeenkomstig toepassen. In Nederland is met onderhavige regeling voor deze kleine passagiersschepen voorzien in die meer evenredige en proportionele normen: de technische eisen voor deze schepen zijn in een aparte bijlage bij de Rvz opgenomen.

Naast aanpassing van het toepassingsbereik is met Richtlijn 2017/2108 een aantal definities en verwijzingen in Richtlijn 2009/45/EG in lijn gebracht met internationale en andere Unie-regelgeving, en zijn vereenvoudigingen aangebracht in de verschillende gedefinieerde zeegebieden waarbinnen de schepen mogen opereren.

Door de dynamische verwijzing naar Richtlijn 2009/45/EG in de Rvz is Richtlijn 2017/2108 grotendeels geïmplementeerd in de Rvz. Wel is een aantal bepalingen waar nodig aangepast. In de artikelsgewijze toelichting is hier nader op ingegaan.

Richtlijn 2017/2110

Richtlijn 2017/2110 trekt Richtlijn 1999/35/EG in. Deze richtlijn voorzag in een aantal soorten inspecties gericht op de bijzondere veiligheidskenmerken van ro-ro-veerboten (roll-on roll-off-veerboten) en hogesnelheidsvaartuigen. De voorschriften van Richtlijn 1999/35/EG waren echter niet meer actueel en voldeden dan ook niet langer. De huidige situatie is een hele andere dan die van bijna 20 jaar geleden, toen de richtlijn werd vastgesteld. In die tijd telde de EU 15 lidstaten en voer een groot aantal ro-ro-veerboten en hogesnelheidsvaartuigen geregeld tussen EU-landen en derde landen. Bovendien is de havenstaatcontrole sinds die tijd versterkt, met name sinds Richtlijn 2009/16/EG5 in werking is getreden, waarbij een risico-gebaseerde inspectieregeling is ingevoerd en de lidstaten een minimum aantal schepen met een hoog risico moeten inspecteren. Tegenwoordig combineren de meeste lidstaten een aantal volgens Richtlijn 1999/35/EG vereiste inspecties met onderzoeken door de vlaggenstaat of inspecties in het kader van havenstaatcontroles, of hebben ze die vereiste inspecties daardoor vervangen. Door het verschillende toepassingsgebied van die inspecties en de overlappende regelgeving veroorzaakte die werkwijze problemen bij de uitvoering en handhaving van de richtlijn. In het bijzonder kon volgens het rechtskader een inspectie in het kader van havenstaatcontroles worden vervangen door een onderzoek volgens Richtlijn 1999/35/EG. Aangezien het toepassingsgebied van een onderzoek volgens Richtlijn 1999/35/EG niet alle elementen van de havenstaatcontrole omvat, veroorzaakte die overlapping een lacune in de regelgeving. Daarom is in het kader van het REFIT besloten om de onderzoekvereisten voor ro-ro-veerboten (ro-ro-passagiersschepen) en hogesnelheidsvaartuigen (hogesnelheidspassagiersschepen) bij te werken, te verduidelijken en te vereenvoudigen, met behoud van hetzelfde veiligheidsniveau en de belangrijkste uitvoeringsmechanismen. Dit om te komen tot een verdere rationalisering van de inspecties van de nationale overheden en een maximalisering van de tijd gedurende welke het schip commercieel kan worden geëxploiteerd. In die geest en met het oog op de duidelijkheid en de samenhang is Richtlijn 1999/35/EG ingetrokken en vervangen door de (nieuwe) Richtlijn 2017/2110.

Richtlijn 2017/2110 wijzigt tevens Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole. Havenstaatcontroles zijn controles van buitenlandse schepen die een Nederlandse haven aandoen, op de naleving van internationale verplichtingen op het gebied van veiligheid, voorkoming van verontreiniging en de leef- en werkomstandigheden aan boord. Een havenstaatcontrole bestaat uit een bezoek aan boord van een buitenlands schip om na te gaan of dit schip is voorzien van de vereiste certificaten of documenten en om de toestand van het schip, de uitrusting, de bemanning en de leef- en werkomstandigheden aan boord te inspecteren. Zoals aangegeven combineren de meeste lidstaten waar mogelijk de verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-passagiersschepen reeds met onderzoeken door de vlaggenstaat en inspecties in het kader van de havenstaatcontrole. Om het aantal inspecties verder te verminderen en ervoor te zorgen dat het schip of vaartuig maximaal beschikbaar is voor commerciële exploitatie, terwijl dezelfde strenge veiligheidsnormen gehandhaafd blijven, zijn vaartuigen die onderworpen zijn aan inspecties in het kader van de havenstaatcontrole binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2009/16/EG gebracht. Het toepassingsgebied van deze richtlijn is beperkt tot ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die geregelde diensten verzekeren tussen havens in een lidstaat of tussen een haven in een lidstaat en een haven in een derde land, waarbij het schip onder de vlag van de betrokken lidstaat vaart. Op vaartuigen die worden ingezet op geregelde diensten met ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen tussen een lidstaat en een derde land, is Richtlijn 2009/16/EG van toepassing indien het vaartuig niet onder de vlag van de betrokken lidstaat vaart.

Implementatie van Richtlijn 2017/2110 voor zover deze de wijzigingen van Richtlijn 2009/16 betreft heeft separaat plaatsgevonden in de Regeling havenstaatcontrole 2011. Met onderhavige regeling zijn de verwijzingen in de Rvz naar Richtlijn 1999/35/EG aangepast en vervangen door Richtlijn (EU) 2017/2110. Door de dynamische verwijzing naar Richtlijn 2017/2110 in de Rvz is deze richtlijn grotendeels geïmplementeerd in de Rvz. Waar nodig is een enkele bepaling inhoudelijk aangepast. In de artikelsgewijze toelichting is hier nader op ingegaan.

Er is geen noodzaak voor overgangsbepalingen. Voor passagiersschepen kleiner dan 24 meter zijn de eisen die golden onder de ‘oude’ Richtlijn 2009/45/EG grotendeels overgenomen en van overeenkomstige toepassing verklaard. Bovendien voeren ten tijde van het vaststellen van onderhavige regeling geen kleine passagiersschepen onder Nederlandse vlag. Ook anderszins noopt deze regeling niet tot overgangsbepalingen.

Richtlijn 2017/2108 en Richtlijn 2017/2110 moeten uiterlijk op 21 december 2019 zijn geïmplementeerd.

Financiële gevolgen
  • Richtlijn 2017/2108

    Met deze Richtlijn worden inhoudelijk voor passagiersschepen met een lengte van 24 meter en meer geen wijzigingen aangebracht. Ten aanzien van deze schepen heeft de gewijzigde richtlijn en de implementatie daarvan in de Rvz dan ook geen financiële gevolgen.

    Passagiersschepen met een lengte van minder dan 24 meter, die buiten de toepassing van Richtlijn 2009/45/EG zijn komen te vallen, waren gecertificeerd onder die richtlijn. In Nederland zijn met onderhavige regeling voor deze kleine passagiersschepen technische eisen in de Rvz opgenomen, waarbij deels de veiligheidsnormen van de richtlijn als overeenkomstig toepasbaar zijn verklaard met invullingen en afwijkingen daar waar de eisen van Richtlijn 2009/45/EG niet passend zijn. Ten tijde van de vaststelling van onderhavige regeling voeren voor zover bekend geen passagiersschepen met een lengte van minder dan 24 meter onder de Nederlandse vlag (voor zover die onder de werking van deze regeling vallen). Onderhavige regeling heeft op het moment van vaststelling dan ook geen financiële gevolgen voor de sector. Ook voor het overige leidt de implementatie van de Richtlijn met onderhavige regeling niet tot financiële lasten voor de betreffende sector.

  • Richtlijn 2017/2110

    De aanpassingen in de Rvz ter implementatie van deze Richtlijn, voor zover het betreft de intrekking van Richtlijn 1999/35/EG, hebben geen financiële gevolgen voor de betreffende sector. Eventuele financiële consequenties die volgen uit het onderdeel van Richtlijn 2017/2110 dat ziet op wijziging van Richtlijn 2009/16/EG zijn separaat bij de implementatie in de Regeling havenstaatcontrole benoemd.

  • Uit de overige wijzigingen vloeien evenmin financiële lasten voort voor de sector.

    De ontwerpregeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR). De ATR deelt de analyse dat er geen gevolgen zijn voor de regeldruk en heeft dan ook geen formeel advies uitgebracht.

Uitvoering en handhaving

De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) houdt toezicht op de naleving van onder meer (veiligheids)wetten en regels voor de scheepvaart en handhaaft deze. In dat verband is deze regeling aan de Inspecteur-Generaal (hierna: IG) van de ILT voorgelegd ter toetsing op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van de bepalingen van de regeling. Eerder door de ILT aangegeven onduidelijkheden zijn toegelicht en aangepast waar nodig. De IG heeft geconcludeerd dat de regeling als handhaafbaar kan worden beoordeeld. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid heeft de IG opgemerkt dat als gevolg van het uitsluiten van zeegaande zeilschepen van de werking van de richtlijn deze regeling naar schatting enige extra inzet benodigd. Nu deze regeling echter niet ziet op dit type schepen, zoals in het algemeen deel van de toelichting is opgenomen, wordt geconcludeerd dat de regeling uitvoerbaar is en geen extra capaciteit of andere financiële middelen van de ILT vergt. Niet is gebleken en geconcludeerd dat de regeling niet fraudebestendig is.

Internetconsultatie

Van internetconsultatie is in dit geval afgezien. Allereerst betreft het hier strikte implementatie waarmee geen ingrijpende veranderingen teweeg worden gebracht in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en ook geen ingrijpende gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Voor wat betreft het uitsluiten van kleine passagiersschepen van de toepassing van Richtlijn 2009/45/EG, heeft Nederland ervoor gekozen een groot deel van de Europese regels voor deze categorie schepen in de Rvz over te nemen. Hiermee is er weinig tot geen verandering tussen de ‘oude’ en nieuwe situatie. Omdat er geen schepen in deze categorie onder Nederlandse vlag varen, is er in Nederland feitelijk geen sector die hierdoor wordt geraakt. Ook dit deel van de regeling brengt dan ook geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en heeft evenmin ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Deze wijzigingsregeling betreft geen situaties waarin consultatie in betekenende mate kan leiden tot aanpassing van het voorstel. Om deze redenen is afgezien van internetconsultatie.

Deze wijzigingsregeling is wel afgestemd met de verschillende sectorpartijen, waaronder de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR) en de Vereniging van Waterbouwers. De sector heeft ingestemd met de voorgestelde wijziging.

Notificatie

Het ontwerp van deze regeling is op 20 augustus 2019 gemeld aan de Europese Commissie (notificatienummer 2019/0408/NL), ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). De notificatie heeft betrekking op artikel I, onderdeel P, van de ontwerpregeling in samenhang met bijlage I bij de ontwerpregeling, die technische voorschriften bevat. Deze voorschriften zijn nodig ter bevordering van de scheepvaartveiligheid en zijn evenredig aan het met deze voorschriften beoogde doel. Hierop zijn geen reacties ontvangen.

Inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt met ingang van 21 december 2019 in werking. Dit is de datum waarop richtlijn nr. 2017/2108 en richtlijn nr. 2017/2110 moeten zijn omgezet. Deze datum van inwerkingtreding brengt met zich mee dat is afgeweken van het systeem voor Vaste Verandermomenten (Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 270 en 2009/10, 29 515, nr. 309). Hiertoe is een beroep gedaan op de vierde uitzonderingsgrond: Europese of internationale regelgeving. Deze uitzonderingsgrond biedt de mogelijkheid om af te wijken van het systeem voor Vaste Verandermomenten indien Europese implementatietermijnen onvoldoende ruimte bieden voor toepassing van vaste inwerkingtredingdata.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 1 is allereerst het onderdeel ‘richtlijn 96/98/EG’ vervallen in verband met de intrekking van deze richtlijn bij Richtlijn 2014/90/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van richtlijn 96/98/EG van de Raad (PbEU L 257). Daarnaast is het onderdeel ‘richtlijn 1999/35/EG’ geschrapt in verband met de intrekking van deze richtlijn bij Richtlijn 2019/2110. Van deze laatstgenoemde richtlijn is een begripsomschrijving opgenomen in artikel 1. Verder is de omschrijving van de SCV-Code aangepast naar een dynamische formulering. Voor de toelichting van het ingevoegde onderdeel ‘uitvoeringsverordening’ wordt verwezen naar de toelichting van de Artikelen I, onderdeel B, en II.

Onderdeel B

Abusievelijk is artikel 41, vierde lid, van het Schepenbesluit 2004 niet als grondslag opgenomen in de Rvz. Met de toevoeging van deze bepaling in artikel 1a is deze omissie hersteld.

Onderdelen C, D, J

Omdat passagiersschepen met een lengte van minder dan 24 meter per 21 december 2019 niet langer onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/45/EG vallen, is het certificaat voor passagiersschepen waarmee reizen worden ondernomen van of naar een haven in de Europese Unie op grond van deze richtlijn niet langer van toepassing op deze categorie passagiersschepen. Nederland heeft ingestemd met deze inperking van het toepassingsbereik van de richtlijn omdat het kleine schepen betreft, met vaak een beperkt vaargebied. Gebleken is dat lidstaten voor deze schepen veelvuldig ontheffingen hebben afgegeven. De procedure daarvoor is omslachtig: eerst moet een aanvraag voor een ontheffing aan de Europese Commissie worden voorgelegd, die vervolgens advies aan de European Maritime Safety Agency (EMSA) vraagt, waarna de aanvraag aan de Committee on Safe Seas (COSS) wordt voorgelegd. Omdat de lidstaten hier graag vanaf wilden is in Europees verband besloten de regulering van deze kleine passagiersschepen aan de lidstaten over te laten en de specifieke vereisten voor passagiersschepen met een lengte van minder dan 24 meter uit de richtlijn te schrappen. Het is de lidstaten toegestaan de eisen onder de ‘oude’ Richtlijn 2009/45/EG te blijven hanteren (in hun nationale regelgeving), waar nodig in aangepaste vorm ten behoeve van de proportionaliteit. Deze eisen staan hoofdzakelijk in Bijlage I van Richtlijn 2009/45/EG; deze bijlage zal op termijn door de Commissie aangepast worden, waarmee de specifieke eisen betreffende kleine passagiersschepen uit de bijlage geschrapt zullen worden. Nederland heeft met deze wijzigingsregeling ervoor gekozen de eisen in Richtlijn 2009/45/EG overeenkomstig van toepassing te verklaren op deze categorie schepen, met waar nodig invullingen en afwijkingen daarvan. Ten behoeve van deze schepen wordt vanaf 21 december 2019 op basis van een nieuw artikel 6f, een bijzonder veiligheidscertificaat afgegeven, indien aan de toepasselijke eisen wordt voldaan.

Onder de toepassing van de Richtlijn 2009/45 (vóór 21 december 2019) werd voor deze kleine passagiersschepen een veiligheidscertificaat voor passagiersschepen afgegeven. Dit certificaat was in betekenis een bijzonder veiligheidscertificaat. Nu op deze schepen met onderhavige regeling de richtlijn deels overeenkomstig van toepassing is, wordt ook voor deze schepen een bijzonder veiligheidscertificaat afgegeven. Er is niet gekozen voor een nationaal veiligheidscertificaat zoals die wordt afgegeven voor bijvoorbeeld vrachtschepen kleiner dan 24 meter, omdat kleine passagiersschepen (kleiner dan 24 meter) qua risicoprofiel niet gelijkgesteld kunnen worden aan kleine vrachtschepen. Opdat de veiligheid van passagiers op kleine schepen zoveel mogelijk op gelijk niveau als die van grotere passagiersschepen moet blijven is gekozen voor de overeenkomstige toepassing van een aantal voorschriften uit de richtlijn. In dat verband wordt ook een bijzonder veiligheidscertificaat afgegeven en geen nationaal veiligheidscertificaat.

Qua vaargebieden is de in de Richtlijn 2009/45 opgenomen classificering van schepen niet meer relevant voor passagiersschepen met een lengte kleiner dan 24 meter omdat deze uitgezonderd zijn van de richtlijn. De EU heeft het aan de lidstaten gelaten om veiligheidsnormen te ontwikkelen en daarbij te oordelen of voor die schepen plaatselijke vaarbeperkingen in termen van afstand tot de kust of havens en weersomstandigheden moeten worden opgelegd. In Nederland is ervoor gekozen eisen van de richtlijn van overeenkomstige toepassing te verklaren en daarmee dezelfde vaargebieden en classificering te hanteren.

Deze categorie schepen, die niet de zeegaande zeilschepen omvat, is in artikel 4, tweede lid, toegevoegd aan de categorieën schepen waarvoor geen veiligheidscertificaat voor passagiersschepen, behorend bij richtlijn 2009/45/EG, benodigd is. De eisen waaraan deze schepen moeten voldoen voorafgaand aan de afgifte van een bijzonder veiligheidscertificaat zijn opgenomen in bijlage 3d. In onderdeel P is dit verder toegelicht.

Onderdeel E

Hoofdstuk 1, paragraaf 2, regelt aan welke onderzoeken een schip wordt onderworpen voor het verkrijgen of behouden van een veiligheidscertificaat. Met onderdeel E is een nieuw artikel 9g ingevoegd waarmee is geregeld dat voor de afgifte van certificaten die voor passagiersschepen kleiner dan 24 meter op nationale reizen benodigd zijn en het behouden van die certificaten gedurende de geldigheidsduur daarvan, de onderzoeken zoals voorgeschreven in bijlage 3d bij de regeling zijn voorgeschreven. In deze bijlage is Richtlijn 2009/45/EG van overeenkomstige toepassing verklaard met inachtneming van de, eveneens in de bijlage, opgenomen aanvullingen en beperkingen. Een van de bepalingen van de richtlijn die van overeenkomstige toepassing is betreft onderzoekvoorschriften ten aanzien van een schip waarvoor een bijzonder veiligheidscertificaat voor passagiersschepen kleiner dan 24 meter benodigd is. Ter verkrijging van dat certificaat en tijdens de geldigheidsduur daarvan wordt het schip onderworpen aan de in artikel 12 van richtlijn 2009/45/EG voorgeschreven onderzoeken.

Onderdeel F

In verband met het vervallen van de ondergrens van 3000 GT in de LY3-Code is artikel 12a gewijzigd. Abusievelijk is hier eerder geen rekening mee gehouden. Met deze aanpassing wordt deze omissie hersteld. Het eerste en tweede lid zijn ten behoeve van de duidelijkheid tevens enigszins geherformuleerd.

Onderdeel G

In artikel 13 is allereerst de verwijzing naar richtlijn 1995/35 vervangen door richtlijn 2017/2110, waarbij Richtlijn 1995/35/EG is ingetrokken. Daarnaast is de in deze bepaling gehanteerde terminologie in lijn gebracht met die van richtlijn 2017/2110: veerboot (ferry) is vervangen door passagiersschip (passenger ship). Met betrekking tot de hogesnelheidsschepen wordt in de richtlijn de term ‘vaartuigen’ (craft) gebruikt in plaats van ‘schepen’ (ships).

Deze bepaling is voorts aangepast in verband met de toepassing van richtlijn 2017/2110 op schepen die onder Nederlandse vlag varen naar een niet-EU lidstaat of in de Nederlandse nationale vaart. Vaartuigen die onderworpen zijn aan inspecties in het kader van de havenstaatcontrole vallen binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2009/16/EG. Voorheen vielen deze onder de werking van Richtlijn 1995/35/EG. Het toepassingsgebied van Richtlijn 2017/2110 is hiermee ten opzichte van zijn voorganger beperkt tot ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die geregelde diensten uitvoeren tussen havens in een lidstaat of tussen een haven in een lidstaat en een haven in een derde land, waarbij het schip onder de vlag van de betrokken lidstaat vaart. Op vaartuigen die worden ingezet op geregelde diensten met ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen tussen een lidstaat en een derde land, is Richtlijn 2009/16/EG van toepassing indien het vaartuig niet onder de vlag van de betrokken lidstaat vaart. De Regeling havenstaatcontrole 2011 is separaat gewijzigd in verband met bovenstaande.

Onderdeel H

Met dit onderdeel is een nieuw artikel 17c ingevoegd ten aanzien van de geldigheidsduur van het certificaat genoemd in artikel 6c. Voor het nieuwe bijzondere veiligheidscertificaat is aangesloten bij de geldigheidsduur van het veiligheidscertificaat voor passagiersschepen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Rvz. Ingevolge het (nieuwe) artikel 17c bedraagt de geldigheidsduur een jaar.

Onderdeel I

Omdat schepen met een lengte van minder dan 24 meter niet meer onder het toepassingsbereik van Richtlijn 2009/45/EG vallen, is artikel 19 nog enkel van toepassing op schepen met een lengte van 24 meter en meer. In verband met de daartoe gewijzigde richtlijn zijn de verwijzingen in het eerste lid waar nodig aangepast. Dit artikel is eveneens gewijzigd vanwege de herdefiniëring van de verschillende zeegebieden, waarbij met name van belang is dat precisering van een zeegebied door een lidstaat op dusdanige wijze moet worden afgebakend dat de binnengrens van het zeegebied dat het dichtst bij zijn kustlijn ligt wordt bepaald. De herdefiniëring in Richtlijn 2009/45/EG is met verwijzing naar de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee (Stb. 1985, 129) in het tweede lid van artikel 19, geïmplementeerd.

Onderdeel K

De zinsnede ‘met een lengte van minder dan 24 meter’ in het vierde lid van artikel 22, is vervallen, omdat allereerst onduidelijk was of de zinsnede op zowel de onderdeel b als c van artikel 3a, eerste lid, betrekking had, dan wel op een van beide onderdelen. Daarnaast is de toevoeging van de lengte van het schip overbodig gebleken voor wat betreft onderdeel b: voor de schepen als bedoeld in onderdeel b is de lengte-specificatie al meegenomen in onderdeel b zelf. Voor de schepen als bedoeld in onderdeel c, is de lengte zelfs niet relevant omdat voor een schip zonder voortstuwing altijd een nationaal veiligheidscertificaat benodigd is, onafhankelijk van de lengte (deze schepen moeten voldoen aan de Intact Stability Code 2008, onafhankelijk van de lengte).

Onderdeel L

In het tweede lid van artikel 38 is abusievelijk verwezen naar een niet-bestaand onderdeel 2° van het eerste lid, onder b. Dit wordt met deze wijziging gecorrigeerd.

Onderdelen M en N

Artikel 13 is niet langer van overeenkomstige toepassing op buitenlandse schepen omdat de inspecties van deze schepen onder de werkingssfeer van Richtlijn 2009/16/EG zijn gebracht. De verwijzing naar artikel 13 in de artikelen 57 en 58 zijn geschrapt. Voor artikel 58 betekent dit dat onderdeel b is vervallen.

Onderdeel P

De eisen waaraan passagiersschepen kleiner dan 24 meter, met uitzondering van zeegaande zeilschepen, moeten voldoen ter verkrijging van een bijzonder veiligheidscertificaat zijn opgenomen in de nieuwe bijlage 3d. Voor een deel is teruggegrepen naar de eisen die onder de richtlijn (ook) golden voor deze categorie passagiersschepen. De verdere invulling of afwijking van deze eisen zijn eveneens in bijlage 3d opgenomen.

Onderdeel Q

De categorieën zeegebieden en de verschillende klassen van passagiersschepen zijn met Richtlijn 2017/2108 in Richtlijn 2009/45/EG geherdefinieerd. Zo is onder meer bepaald dat elke lidstaat de binnengrens van het zeegebied dat het dichts bij de kustlijn ligt, vaststelt. Bijlage 4 is in verband hiermee in zijn geheel vervangen.

Artikelen I, onderdelen A en O, en II

Artikel 1 Rvz en artikel 1 Rvvs

In beide regelingen is in de begripsbepaling het onderdeel ‘uitvoeringsverordening scheepsuitrusting’ toegevoegd ter verduidelijking van de uitvoeringsverordening die onder de richtlijn scheepsuitrusting (2014/90/EU) hangt. Ingevolge artikel 35, tweede lid, van die richtlijn mag de Europese Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen betreffende de vereisten met betrekking tot het ontwerp, de constructie en de prestaties van en de beproevingsnormen voor scheepsuitrusting. Op het moment van invoegen van deze begripsomschrijving in de regeling is uitvoeringsverordening (EU) 2018/7736 van toepassing. Er is in de respectievelijke begripsbepalingen echter geen nummer van de uitvoeringsverordening opgenomen, omdat de uitvoeringsverordening jaarlijks wordt vervangen door een nieuwe verordening met een nieuwe tabel. Hierdoor wordt voorkomen dat dan ook telkens de regeling vervangen moet worden.

Artikelen 62, tweede lid, Rvz en 17, tweede lid, Rvvs

In de uitvoeringsverordening onder de richtlijn scheepsuitrusting (2014/90/EU) is een tabel opgenomen waarin wordt gespecificeerd welke uitrusting moet voldoen aan welke eisen. Daarbij wordt bij nieuw toegevoegde uitrusting een uitfaseringstermijn opgenomen. In de artikelen 62, tweede lid, van de Rvz, en 17, tweede lid, van de Rvvs, wordt daarmee overeenkomstig de uitfaseringstermijn bepaald van scheepsuitrusting die vanaf een bepaalde datum voor het eerst moet voldoen aan geharmoniseerde vereisten. Op deze wijze wordt voorkomen dat dergelijke uitrusting vanaf het moment van toepassen van deze vereisten, niet meer aan boord kunnen worden geplaatst.

Artikel III

Voor de inwerkingtreding van deze regeling worden de vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving niet toegepast. Dit houdt verband met het feit dat gebruik gemaakt wordt van de uitzondering voor de implementatie van internationale en Europese voorschriften.

Transponeringstabellen

In onderstaande transponeringstabellen is aangegeven in welk artikel van de Regeling veiligheid zeeschepen of andere regelingen artikelen van de richtlijnen zijn geïmplementeerd.

Transponeringstabel 1.

Richtlijn nr. EU 2017/2108 tot wijziging van Richtlijn 2009/45/EG inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen

Bepaling EU Richtlijn 2017/2108

Gewijzigde bepaling Richtlijn 2009/45/EG

Nationale implementatie in Regeling veiligheid zeeschepen (Rvz), tenzij anders is aangegeven

Toelichting

Artikel 1

     

eerste lid

Artikel 2

Artikel 1, eerste lid, juncto artikel 62

 

Artikel 1

     

tweede lid

Artikel 3

   
 

lid 1

Artikelen 4, eerste lid, en 57, eerste lid,

 
 

lid 2

Artikel 4, tweede lid

 
 

lid 3

Niet van toepassing op Nederland

 

Artikel 1

Artikel 4

   

derde lid

lid 1

Artikel 19, tweede lid

 
 

lid 2

Artikel 19, tweede lid, en

bijlage 4

 
 

onderdelen a en b

 
 

onderdeel c

Bijlage 4 bij de Regeling veiligheid zeeschepen te raadplegen op website Staatscourant (www.wetten.nl) of ILT (www.ilent.nl)

 
 

onderdeel d

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Betreft feitelijke handeling door of vanwege de minister

Bijlage 4 is bij implementatie van Richtlijn 2017/2108 aan de Europese Commissie meegedeeld

Richt zich tot Griekenland

 

lid 3

Niet van toepassing/behoeft geen nadere implementatie

 

lid 4

Artikel 19, tweede lid, en bijlage 4

 

lid 5

Artikel 7 Schepenbesluit 2004

Artikel 1

     

vierde lid

Artikel 5

   

a

lid 2

Behoeft geen implementatie

 

b

lid 3

Artikel 57, eerste lid

 

c

lid 4

Artikelen 1 en 62, tweede lid

Artikelen 1 en 17, tweede lid, Regeling voorkoming verontreiniging door schepen

 

Artikel 1,

     

vijfde lid

Artikel 6

   

a

lid 1

Artikel 19, eerste lid

 

b

lid 2

Artikel 19, eerste lid

 

c

lid 3

Artikel 19, eerste lid

 

d

lid 4

Artikel 12, eerste lid, onderdeel a, Rvz en artikel 16 Schepenbesluit 2004

 

e

nieuwe leden 5, 6, en 7

Artikel 19, eerste lid

 

Artikel 1,

     

zesde lid

a en b

Artikel 7

Artikel 7, eerste lid

 

Artikel 1,

     

zevende lid

Artikel 8

   

a

 

Artikel 19, vierde lid

 

b

 

Behoeft geen implementatie

Betreft geschrapt onderdelen

Artikel 1,

     

achtste lid

Artikel 9

   

a en b

lid 2 en lid 4

Artikel 27

 

c

lid 5

Behoeft geen implementatie

Gericht tot de Commissie

Artikel 1,

     

negende lid

a tot en met c

Artikel 10

Behoeft geen implementatie

 

Artikel 1,

tiende lid

nieuw artikel 10 bis

Behoeft geen implementatie

Gericht tot Commissie – betreft bevoegdheidsdelegatie

Artikel 1,

     

elfde lid

a en b

Artikel 11

Behoeft geen implementatie

 

Artikel 1,

     

twaalfde lid,

Artikel 12

Artikel 10

 

a

lid 1

   

b

lid 2

Behoeft geen nadere implementatie

artikellid geschrapt

Artikel 1,

     

dertiende lid,

Artikel 13

   

a

lid 1

Artikel 4, eerste lid, en artikel 10

 

b

lid 3

Artikel 4, tweede lid, onderdeel b

 

c

lid 4

Behoeft geen implementatie

 

Artikel 1,

     

veertiende lid

Artikel 14

Behoeft geen implementatie

Betreft schrapping artikel 14

Artikel 1,

vijftiende lid

nieuw artikel 16 bis

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Gericht aan de Commissie

Artikel 1,

     

zestiende lid,

a en b

Bijlage I behorend bij artikel 6

Artikel 19, eerste lid

 

Artikel 2

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Betreft m.n. implementatie- en inwerkingtredingstermijn

Artikel 3

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Betreft inwerkingtredingsbepaling

Artikel 4

 

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Betreft adressaten richtlijn

Transponeringstabel 2.

Richtlijn (EU) 2017/2110 betreffende een inspectiesysteem voor de veilige exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen op geregelde diensten en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en tot intrekking van Richtlijn 1999/35/EG

Bepaling EU richtlijn 2017/2110

Nationale implementatie in Regeling veiligheid zeeschepen (Rvz), tenzij anders is aangegeven

Toelichting

Artikel 1, eerste tot en met derde lid

Artikel 13

 

vierde lid

Behoeft geen implementatie

Niet van toepassing; gericht tot lidstaten zonder zeehavens

Artikel 2

Artikel 1 juncto artikel 62

Valt onder definitiebepaling artikel 1

Artikel 3

Artikel 13

 

Artikel 4

Artikel 13

 

Artikel 5

Artikel 13

 

Artikel 6

Artikel 13, vierde lid

 

Artikel 7

Artikel 13, vierde lid

 

Artikel 8

Systematiek Schepenwet (Sw): artikel 18 tot en met 22 Sw,

art. 13, vierde lid, Rvz

artikelen 26, 26a en 27 Wet havenstaatcontrole

 

Artikel 9

Artikel 14 Wet havenstaatcontrole

 

Artikel 10

Artikelen 1, onderdeel q, en 11, eerste lid, Wet havenstaatcontrole

 

Artikel 11

Systematiek Schepenwet: artt 56 tot en met 58, en artt. 69a, 61 en 65 Schepenbesluit 2004, en art. 13 Rvz

Art. 33 Wet havenstaatcontrole

 

Artikel 12

Behoeft geen implementatie

Gericht tot de Commissie

Artikel 13

Behoeft geen implementatie

Gericht tot Commissie – betreft bevoegdheidsdelegatie

Artikel 14

Artikel 1 juncto artikel 11 Wet havenstaatcontrole en artikelen 1, 4, 11a en art. 22 Regeling havenstaatcontrole

Separate implementatie in de Regeling havenstaatcontrole

Artikel 15

Behoeft geen implementatie

Intrekking Richtlijn 1999/35/EG

Artikel 16

Behoeft geen implementatie

Gericht tot de Commissie

Artikel 17

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Betreft implementatie- en inwerkingtredingstermijn

Artikel 18

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Betreft inwerkingtredingsbepaling

Artikel 19

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

Betreft adressaten richtlijn

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2017/2108 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 tot wijziging van Richtlijn 2009/45/EG inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PbEU 2017, L 315).

X Noot
2

Richtlijn (EU) 2017/2110 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 betreffende een inspectiesysteem voor de veilige exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen op geregelde diensten en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en tot intrekking van Richtlijn 1999/35/EG van de Raad (PbEU 2017, L 315).

X Noot
3

Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (Herschikking) (PbEU 2009, L 163).

X Noot
4

Richtlijn 1999/35/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen (PbEG 1999, L 138).

X Noot
5

Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PbEU 2009, L 131)

X Noot
6

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/773 van de Commissie van 15 mei 2018 betreffende de vereisten met betrekking tot het ontwerp, de constructie en de prestaties van en de beproevingsnormen voor de uitrusting van zeeschepen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/306 (PbEU 2018, L 133)

Naar boven