Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 6 december 2019, nr. WJZ/ 19238065, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 15, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.9a. Vervallen van betalingsrechten

Voor het vaststellen van de betalingsrechten van een landbouwer die aan de nationale reserve vervallen overeenkomstig artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. de waarde van een decimaal recht met dezelfde eenheidswaarde is gelijk aan de waarde van een heel recht met dezelfde eenheidswaarde;

  • b. de niet verhuurde betalingsrechten in eigendom krijgen prioriteit boven de gehuurde betalingsrechten;

  • c. de betalingsrechten die het kortst gehuurd zijn krijgen prioriteit boven de andere gehuurde betalingsrechten;

  • d. voor het vaststellen van de volgorde van de te vervallen betalingsrechten, wordt uitgegaan van de situatie zoals die was op 15 mei van het aanvraagjaar.

B

Artikel 2.17, elfde lid, onderdeel a komt te luiden:

  • a. is het toegestaan een mengsel van drachtplanten te mengen met roodzwenkgras (Festuca rubra), rietzwenkgras (Festuca arundinacea), veldbeemgras (Poa pratensis), Japanse haver (Avena strigosa), Dille (Anethum graveolens), Pastinaak (Pastinaca sativa), Gele ganzenbloem (Glebionis segetum), Kleine zonnebloem (Helianthus Decapetalus), Margriet (Leucanthemum vulgare), Echte kamille (Matricaria chamomilla), Barbarakruid (Barbarea vulgaris), Bladrammenas (Raphanus sativus), Bolderik (Agrostemma githago), Lupine (Lupinus angusttifolius), Serradella (Ornithopus sativus), Kleine klaver (Trifolium dubium), Alexandrijnse klaver (Trifolium resupinatum), Erwt (Pisum sativum), Hennepnetel (Galeopsis tetrahit), Veldzuring (Rumex acetosa), Wilde ridderspoor (Consolida regalis) of Timothee (Phleum pratense), onder de voorwaarde dat de drachtplanten aantoonbaar in het mengsel overheersen.

C

Artikel 4.10. komt te luiden:

Artikel 4.10. Voorwaarden bedrijfsovername voor uitkering rechtstreekse betalingen

  • 1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 8, derde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014, geschiedt in de periode van 1 maart tot en met 15 mei, dan wel in de daarop volgende periode van 25 kalenderdagen na de overdracht van een bedrijf, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 809/2014 met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, is uiterlijk op 1 december van het jaar van de bedrijfsoverdracht de overnemer ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, onder vermelding van de verkorte omschrijving van de landbouwactiviteit en de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) beginnend met de cijfers 011, 012, 013, 014, 015 of 016 en blijkt uit de inschrijving dat het bedrijf van de overnemer is opgericht op uiterlijk de datum van bedrijfsoverdracht.

  • 3. Indien uit de inschrijving in het handelsregister blijkt dat de hoofdactiviteit van de overnemer geen landbouwactiviteit is, wordt de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, uiterlijk op 1 december van het jaar van de bedrijfsoverdracht overgelegd.

  • 4. Onverminderd het tweede en derde lid wordt voor de toepassing van artikel 8, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 als passend aangemerkt de situatie waarin:

    • a. de kennisgeving, bedoeld in artikel 8, derde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 niet of na de periode, bedoeld in het eerste lid, is ontvangen;

    • b. de persoon wiens bedrijf is overgedragen, voldoet aan alle voorwaarden voor de verstrekking van rechtstreekse betalingen, en

    • c. de persoon wiens bedrijf is overgedragen alle bewijsstukken heeft overgelegd die de minister nodig acht om de betalingen aan hem toe te kennen.

  • 5. Onverminderd het tweede en derde lid wordt voor de toepassing van artikel 8, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 ook als passend aangemerkt de situatie waarin naast het vierde lid, onderdelen b en c, in het jaar van de bedrijfsoverdracht na die bedrijfsoverdracht de verzamelaanvraag nog is ingediend door de persoon wiens bedrijf is overgedragen en de overnemer voor het overgenomen bedrijf dat jaar geen aanvraag heeft ingediend.

D

Na artikel 4.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.11. Termijn indiening extra gegevens

Ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om rechtstreekse betalingen kan worden verzocht om binnen maximaal vier weken extra gegevens en inlichtingen te verschaffen.

E

Bijlage 2, onderdeel 4, komt te luiden:

  • 4. Vanggewassen uit categorie 1 en 2 zijn na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig. Voor vanggewassen uit categorie 3 geldt dat ze na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig zijn of tot de inzaai van een ander hoofdgewas indien dit binnen 8 weken wordt ingezaaid.

F

Bijlage 4, paragraaf 4, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel A wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste subonderdeel door een puntkomma, een subonderdeel toegevoegd, luidende:

ondiep ploegen:

kerende grondbewerking met een ploeg tot 12 cm diepte.

2. Onderdeel E komt te luiden:

  • E.1°. Onverminderd de onderdelen C en D treft de landbouwer elk teeltjaar met betrekking tot elk perceel land- of tuinbouwgrond met een hellingspercentage van 2% of meer en een hellingslengte van meer dan 50 meter de volgende maatregelen:

    • a. één keer per jaar ondiep ploegen in het voorjaar in een bewerkingscyclus van niet-kerende grondbewerking, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt, in combinatie met een bodembedekking, of

    • b. toepassing van het mulchsysteem in combinatie met een buffervoorziening voor 20 m3 water per hectare.

  • E.2°. De landbouwer doet uiterlijk 1 februari van het lopende teeltjaar melding van de genomen maatregelen bij de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond te Roermond.

ARTIKEL II

De Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB zoals deze luidde op 31 december 2019 blijft van toepassing op rechtstreekse betalingen aangevraagd voor de periode tot 1 januari 2020.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 6 december 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Per 1 januari 2015 is de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB van kracht (hierna: de uitvoeringsregeling). De uitvoeringsregeling geeft uitvoering aan de Europese verordeningen inzake de rechtstreekse betalingen van het Europese landbouwbeleid. De uitvoeringsregeling wordt op enkele onderdelen om de volgende redenen gewijzigd.

2. Vervallen betalingsrechten

In artikel 31, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, is bepaald dat de nationale reserve wordt aangevuld met de bedragen van betalingsrechten die twee opeenvolgende jaren niet door de landbouwer zijn geactiveerd.

Deze bepaling werd zo ingevuld dat indien er voor een individueel betalingsrecht twee achtereenvolgende jaren geen subsidiabele hectare beschikbaar is, dat betalingsrecht vervalt. Op grond van nieuwe inzichten omtrent de Europese regelgeving op dit punt, wordt deze werkwijze in onderdeel A aangepast en vervalt na 2 jaar een aantal betalingsrechten dat gelijk is aan de omvang van de betalingsrechten waarvoor geen subsidiabele hectares beschikbaar zijn. Dat betekent dat een landbouwer die twee opeenvolgende jaren beschikt over meer betalingsrechten dan hij opgeeft aan subsidiabele hectares, betalingsrechten kwijtraakt. De aanvullende bepalingen dienen om te bepalen welke betalingsrechten als eerste komen te vervallen in het geval er betalingsrechten moeten vervallen.

In het nieuwe artikel 2.9a, onderdeel a, is het uitgangspunt opgenomen dat een fractie van een betalingsrecht (bijvoorbeeld een half betalingsrecht) dezelfde waarde heeft als een ‘heel’ betalingsrecht. Het is dus niet zo dat een fractie steeds eerder moet vervallen dan een heel betalingsrecht.

In onderdeel b is bepaald dat als er betalingsrechten moeten vervallen aan de nationale reserve, van de betalingsrechten waarover de landbouwer beschikt eerst de betalingsrechten vervallen die hij in eigendom niet verhuurd heeft. Pas daarna vervallen de door de landbouwer eventueel gehuurde betalingsrechten.

In onderdeel c is bepaald dat als er gehuurde betalingsrechten moeten vervallen, in voorkomende gevallen eerst de betalingsrechten vervallen die het kortst gehuurd zijn.

In onderdeel d is bepaald dat bij het vaststellen van de volgorde waarin de betalingsrechten vervallen, de situatie op 15 mei van het aanvraagjaar leidend is. Eventuele na 15 mei gehuurde, verhuurde of verkochte betalingsrechten spelen bij het vaststellen van de volgorde dus geen rol.

3. Drachtplanten

In onderdeel B wordt artikel 2.17, elfde lid, onderdeel a aangevuld met soorten drachtplanten, waarvan het is toegestaan ze toe te voegen aan het mengsel bedoeld in artikel 2.17 lid 1 sub l. Gebleken is dat er in de praktijk niet alleen behoefte is aan het mengen van de aangewezen soorten drachtplanten met grassen, maar ook met andere dan de aangewezen soorten drachtplanten. Die mogelijkheid wordt nu geboden.

4. Voorwaarden bedrijfsovername

In artikel 8, derde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014, is bepaald onder welke omstandigheden bij een bedrijfsoverdracht de overdrager (verder: cedent) dan wel de overnemer van het bedrijf, voor uitbetaling in aanmerking kan komen.

Deze voorwaarden zijn verder uitgewerkt in artikel 4.10 van de Uitvoeringsregeling.

Echter, door de formaliteiten die bij een bedrijfsoverdracht moeten worden afgehandeld en die de nodige tijd vergen, kan soms noch de cedent, noch de overnemer aan de in de Uitvoeringsregeling gestelde voorwaarden voldoen.

Om hieraan tegemoet te komen wordt in onderdeel C, specifiek voor de situatie waarin een bedrijf is of wordt overgedragen, de Uitvoeringsregeling aangepast.

In het eerste lid is duidelijk gemaakt dat de melding van de bedrijfsoverdracht ook nog kan plaatsvinden tot 25 kalenderdagen na 15 mei (de zogenaamde kortingsperiode).

In het tweede lid is geregeld dat uiterlijk op 1 december van het jaar van de bedrijfsoverdracht, uit het Handelsregister moet blijken dat de overnemer op het moment van de bedrijfsoverdracht met een hoofdactiviteit landbouw staat ingeschreven in het handelsregister. Dit is een verruiming ten opzichte van de termijn die eerder gold, en die gelet op artikel 2.3 nog onverkort geldt voor een situatie waarin géén sprake is van een bedrijfsoverdracht.

In het derde lid is eenzelfde ruimere termijn bepaald voor het aanleveren van een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 2.3, derde lid, voor het geval de overnemer is ingeschreven met landbouw als nevenactiviteit.

In het vierde lid en vijfde lid is bepaald onder welke voorwaarden bij een bedrijfsoverdracht kan worden uitbetaald aan de cedent, ook in het geval de cedent de aanvraag heeft ingediend nadat het bedrijf al is overgedragen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de situatie waarin het bedrijf al is overgedragen, maar de overnemer in verband met alle te vervullen formaliteiten zelf nog geen aanvraag kan indienen.

5. Termijn indiening extra gegevens

Voor de beoordeling van aanvragen worden – al dan niet in het kader van steekproefcontroles – regelmatig nadere gegevens bij de landbouwer opgevraagd, die niet al bij de aanvraag behoefden te worden overgelegd. Zonder deze gegevens, kan geen beslissing tot (gehele) uitbetaling worden genomen.

Voor een doeltreffende beoordeling, is het dan ook noodzakelijk dat de gevraagde gegevens binnen de daarvoor gegeven termijn worden verstrekt. Daarvoor is in onderdeel C de mogelijkheid opgenomen voor het stellen van een redelijke termijn van vier weken, binnen welke de gevraagde gegevens moeten zijn verstrekt. Worden de gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, dan wordt beslist op basis van de gegevens waarover RVO.nl bij het verstrijken van de termijn beschikt. Na die termijn alsnog verstrekte gegevens, worden niet meer in de beoordeling meegenomen.

6. Aanwezigheid vanggewassen

In onderdeel E wordt een omissie uit de vorige wijzigingsregeling hersteld. Slechts voor vanggewassen uit categorie 3 geldt de mogelijkheid om korter dan 8 weken op het perceel aanwezig te zijn indien een ander hoofdgewas wordt ingezaaid.

7. Aanpassing Bijlage 4. Minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om erosie tegen te gaan

De provincie Limburg (PL), het Waterschap Limburg (WL) en de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond te Roermond (LLTB) hebben verzocht om de erosieregels uit de randvoorwaarden GLB zodanig aan te passen dat bij ondiep ploegen geen aanvullende waterberging van 10 m3 per ha nodig is. Als onderbouwing dient een rapport van de WUR en een gezamenlijk verzoek van PL, WL en LLTB.

Op basis van het WUR rapport en het verzoek van PL, WL en LLTB wordt de regeling aangepast in die zin dat de 10 m3 extra waterberging wordt geschrapt in bijlage 4, paragraaf 4, onderdeel E en de definitie van ondiep ploegen in bijlage 4, paragraaf 4, onderdeel A toegevoegd wordt. Tevens wordt in onderdeel E de meldplicht van maatregelen aan LLTB opgenomen, teneinde de maatregelen te kunnen monitoren. De meldingen worden ook door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit gebruikt ten behoeve van de selectie en de uitvoering van de controles op de inachtneming van de randvoorwaarden.

8. Regeldruk

De gevolgen voor de regeldruk van de uitvoering van de rechtstreekse betalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn beschreven in de toelichting bij de uitvoeringsregeling. De onderhavige wijzigingsregeling brengt geen nieuwe of wijzigingen in informatieverplichtingen met zich.

9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020. Hiermee wordt aangesloten bij een vast verandermoment, zoals opgenomen in het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven