De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees parlement en de Raad van 26 oktober
2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging
van de Verordeningen (EU) nr. 228/213, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van
het Europees parlement en de Raad tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG,
93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PbEU 2016,
L 317);
Verordening (EU) 2017/625 van het Europees parlement en de Raad van 15 maart 2017
betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd
om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften
inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen
te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005,
(EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU)
2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees parlement en de Raad, de Verordeningen
(EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG,
2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen
(EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees parlement en de Raad, de Richtlijnen
89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van
de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PbEU
2017, L 95); en artikel 3, eerste en tweede lid, van de Plantenziektenwet,
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
- ander materiaal:
-
ander materiaal als bedoeld in artikel 2, onder 5, van verordening 2016/2031;
- bloembollen:
-
bloembollen als bedoeld krachtens artikel 10, tweede lid, onder e, van het Landbouwkwaliteitsbesluit
en de voor opplant bestemde planten hiervan;
- BKD:
-
Stichting Bloembollenkeuringsdienst;
- bosbouwgewassen:
-
bosbouwgewassen als bedoeld in artikel 1, onder n, van het Besluit verhandeling teeltmateriaal
en de voor opplant bestemde planten hiervan;
- KCB:
-
Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau;
- landbouwgewassen:
-
landbouwgewassen als bedoeld in artikel 1, onder p, van het Besluit verhandeling teeltmateriaal,
de voor opplant bestemde planten hiervan en consumptieaardappelen;
- NAK:
-
Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen;
- Naktuinbouw:
-
Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw;
- overtreder:
-
degene die de overtreding pleegt of mede pleegt;
- voor opplant bestemde planten:
-
planten als bedoeld in artikel 2, onder 4, van verordening 2016/2031;
- tuinbouwgewassen:
-
tuinbouwgewassen als bedoeld in artikel 1, onder o, van het Besluit verhandeling teeltmateriaal
en de voor opplant bestemde planten hiervan;
- verordening 2016/2031:
-
Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees parlement en de Raad van 26 oktober 2016
betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging
van de Verordeningen (EU) nr. 228/213, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van
het Europees parlement en de Raad tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG,
93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PbEU 2016,
L 317);
- verordening 2017/625:
-
Verordening (EU) 2017/625 van het Europees parlement en de Raad van 15 maart 2017
betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd
om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften
inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen
te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005,
(EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU)
2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees parlement en de Raad, de Verordeningen
(EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG,
2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen
(EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees parlement en de Raad, de Richtlijnen
89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van
de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PbEU
2017, L 95).
Artikel 2
Onze Minister wordt aangewezen als bevoegde autoriteit, bedoeld in:
-
a. artikel 2, zesde lid, van verordening 2016/2031;
-
b. artikel 3, derde lid, onderdeel a, van verordening 2017/625 voor zover het betreft
het gebied, genoemd in artikel 1, tweede lid, onderdeel g, van verordening 2017/625.
Artikel 3
De BKD wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot bloembollen voor:
-
a. de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of
krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften;
-
b. het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten,
bedoeld in artikel 89, eerste lid, van verordening 2016/2031;
-
c. de afgifte, de vervanging, het ongeldig maken en het verwijderen van plantenpaspoorten
als bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, 93, eerste en tweede lid en 95, tweede
lid, van verordening 2016/2031;
-
d. het onderzoek voor de afgifte van een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 87, tweede
lid en derde lid, onderdeel c, van verordening 2016/2031;
-
e. inspecties en maatregelen met betrekking tot de erkende marktdeelnemers als bedoeld
in artikel 92 van verordening 2016/2031;
-
f. het beslissen over zendingen als bedoeld in artikel 55 van verordening 2017/625, voor
zover de zending betrekking heeft op planten, plantaardige producten en ander materiaal;
-
g. het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, van de wet;
-
h. het doen van mededelingen, aanzeggingen, toestemmingen en aanwijzingen op grond van
het Besluit bestrijding schadelijke organismen, indien de BKD de vondst zelf mag afhandelen;
-
i. het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bestrijding schadelijke
organismen, indien de BKD de vondst zelf mag afhandelen.
Artikel 4
De NAK wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot landbouwgewassen
voor:
-
a. de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of
krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften;
-
b. het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten,
bedoeld in de artikel 89, eerste lid, van verordening 2016/2031;
-
c. de afgifte, de vervanging, het ongeldig maken en het verwijderen van plantenpaspoorten
als bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, 93, eerste en tweede lid en 95, tweede
lid, van verordening 2016/2031;
-
d. het onderzoek voor de afgifte van een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 87, tweede
lid en derde lid, onderdeel c, van verordening 2016/2031;
-
e. inspecties en maatregelen met betrekking tot de erkende marktdeelnemers als bedoeld
in artikel 92 van verordening 2016/2031;
-
f. het beslissen over zendingen als bedoeld in artikel 55 van verordening 2017/625, voor
zover de zending betrekking heeft op planten, plantaardige producten en ander materiaal;
-
g. het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, van de wet;
-
h. het doen van mededelingen, aanzeggingen, toestemmingen en aanwijzingen op grond van
het Besluit bestrijding schadelijke organismen, indien de NAK de vondst zelf mag afhandelen;
-
i. het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bestrijding schadelijke
organismen, indien de NAK de vondst zelf mag afhandelen.
Artikel 5
De Naktuinbouw wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot tuinbouw-
en bosbouwgewassen voor:
-
a. de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of
krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften;
-
b. het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten,
bedoeld in artikel 89, eerste lid, van verordening 2016/2031;
-
c. de afgifte, de vervanging, het ongeldig maken en het verwijderen van plantenpaspoorten
als bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, 93, eerste en tweede lid en 95, tweede
lid, van verordening 2016/2031;
-
d. het onderzoek voor de afgifte van een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 87, tweede
lid en derde lid, onderdeel c, van verordening 2016/2031;
-
e. inspecties en maatregelen met betrekking tot de erkende marktdeelnemers als bedoeld
in artikel 92 van verordening 2016/2031;
-
f. het beslissen over zendingen als bedoeld in artikel 55 van verordening 2017/625, voor
zover de zending betrekking heeft op planten, plantaardige producten en ander materiaal;
-
g. het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, van de wet;
-
h. het doen van mededelingen, aanzeggingen, toestemmingen en aanwijzingen op grond van
het Besluit bestrijding schadelijke organismen, indien de Naktuinbouw de vondst zelf
mag afhandelen;
-
i. het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bestrijding schadelijke
organismen, indien de Naktuinbouw de vondst zelf mag afhandelen.
Artikel 6
De KCB wordt aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot planten, plantaardige
producten, voor opplant bestemde planten en ander materiaal voor:
-
a. de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of
krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften;
-
b. het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten,
bedoeld in artikel 89, eerste lid, van verordening 2016/2031;
-
c. de afgifte, de vervanging, het ongeldig maken en verwijderen van plantenpaspoorten
als bedoeld in de artikelen 84, tweede lid, 93, eerste en tweede lid en 95, tweede
lid, van verordening 2016/2031;
-
d. het onderzoek voor de afgifte van een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 87, tweede
lid en derde lid, onderdeel c, van verordening 2016/2031;
-
e. inspecties en maatregelen met betrekking tot de erkende marktdeelnemers als bedoeld
in artikel 92 van verordening 2016/2031;
-
f. het beslissen over zendingen als bedoeld in artikel 55 van verordening 2017/625, voor
zover de zending betrekking heeft op planten, plantaardige producten en ander materiaal;
-
g. het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, van de wet;
-
h. het doen van mededelingen, aanzeggingen, toestemmingen en aanwijzingen op grond van
het Besluit bestrijding schadelijke organismen, indien de KCB de vondst zelf mag afhandelen;
-
i. het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bestrijding schadelijke
organismen, indien de KCB de vondst zelf mag afhandelen.
Artikel 7
Ter voorkoming van het optreden en de verbreiding van schadelijke organismen en ter
bestrijding daarvan worden de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen
5, eerste lid, 9, derde lid, 14, eerste, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid,
32, tweede lid, 33, eerste lid, 37, eerste lid, 40, eerste lid, 41, eerste lid, 42,
tweede lid, 43, eerste lid, 47, eerste lid, 53, eerste lid, 54, eerste lid, 55, 57,
59, 61, eerste lid, 62, 63, derde lid, 64, eerste lid, 66, eerste en vijfde lid, 69,
eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid, 70, 74, eerste lid, 79, eerste lid, 80,
eerste lid, 83, vijfde lid, 84, eerste lid, 87, eerste lid, 88, 90, 93, vijfde lid,
95, eerste, derde en vierde lid, 96, eerste lid, en 97, eerste lid, van verordening
2016/2031 en de artikelen 15, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 47, vijfde lid,
50, eerste en derde lid, 56, eerste en vierde lid, 57, eerste lid en 69, eerste lid,
van verordening 2017/625 nageleefd.
Artikel 8
Ter voorkoming van het optreden en de verbreiding van schadelijke organismen en ter
bestrijding daarvan kan de bevoegde autoriteit ook fytosanitaire maatregelen als bedoeld
in artikel 2, onder 22, van verordening 2016/2031 treffen met inachtneming van bijlage
II van verordening 2016/2031.
Artikel 9
De erkenningen als bedoeld in artikel 12 van de Regeling invoer, uitvoer en verkeer
van planten en de ontheffingen als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Regeling
invoer, uitvoer en verkeer van planten, die verleend waren voor het tijdstip van inwerkingtreding
van deze regeling, worden geacht te zijn verleend op basis van verordening 2016/2031
en verordening 2017/625.
Artikel 10
Deze regeling treedt in werking met ingang van 14 december 2019 en vervalt met ingang
van 14 april 2020.
TOELICHTING
1. Inleiding
De Regeling houdende tijdelijke maatregelen Plantenziektenwet (verder: regeling) zorgt
voor een juridische koppeling tussen de huidige Plantenziektenwet en Verordening (EU)
2016/20311 (hierna: de Plantgezondheidsverordening) (EU) en Verordening (EU) 2017/6252 (hierna: de Controleverordening).
Met ingang van 14 december 2014 zijn de Plantgezondheidsverordening en de Controleverordening
van toepassing. Dat wil zeggen dat de verordeningen een rechtstreeks bindende werking
hebben voor lidstaten, bedrijven en burgers van de Europese Unie, ongeacht of beide
verordeningen in nationale wet- en regelgeving zijn opgenomen.
De implementatie van de beide verordening in nationale regelgeving krijgt vorm in
de Plantgezondheidswet en onderliggende regelgeving. Deze nieuwe wet vervangt de huidige
Plantenziektenwet met bijbehorende uitvoeringsregelgeving. Het nieuwe stelstel voor
de fytosanitaire regelgeving zal echter niet op 14 december 2019 in werking kunnen
treden, omdat de Plantgezondheidswet vertraging heeft opgelopen bij de Parlementaire
behandeling.
Zolang de Plantgezondheidswet niet in werking kan treden, blijft de huidige Plantenziektenwet
en de daarop gebaseerde regelgeving van kracht. Deze wet is echter gebaseerd op Richtlijn
2000/29/EG3 en sluit niet aan op de eerder genoemde verordeningen. Toezichthouders zijn alleen
bevoegd voor het uitoefenen van toezicht bij of krachtens de Plantenziektenwet. Er
ontstaat dus een lacune in het toezicht op de naleving en de handhaving van de verordeningen,
die per 14 december 2019 van toepassing zijn. Om dit op te lossen moeten de beide
verordeningen en de bijbehorende EU uitvoeringshandelingen onder de Plantenziektenwet
worden gebracht. Dit gebeurt door deze tijdelijke ministeriële regeling, waarin op
grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Plantenziektenwet de rechtstreeks
geldende verplichtingen uit beide verordeningen onder het handhavingsregime van de
huidige wet worden gebracht. Op basis van artikel 3, tweede lid, van de Plantenziektenwet
is de Minister bevoegd in het belang van de bestrijding van schadelijke organismen
(artikel 3, eerste lid) regels te stellen voor een termijn van ten hoogste vier maanden.
De maatregelen die op basis van de Plantgezondheidsverordening kunnen worden getroffen
worden op basis van deze regeling toegevoegd als maatregelen die de Minister in een
dergelijk geval kan treffen.
2. Inhoud van de regeling
In artikel 2, zesde lid, van de Plantgezondheidsverordening wordt als bevoegde autoriteit
omschreven ‘de centrale autoriteit van een lidstaat die verantwoordelijk is voor de
organisatie van officiële controles en andere officiële activiteiten’. De Minister
wordt in het eerste lid, onderdeel a, van artikel 2 aangewezen als bevoegde autoriteit
voor de Plantgezondheidsverordening. In alle artikelen van de Plantgezondheidsverordening
waar de bevoegde autoriteit wordt genoemd, dient dan ook de Minister gelezen te worden.
Volgens artikel 4 van de Controleverordening moet een lidstaat een of meerdere bevoegde
autoriteiten aanwijzen waaraan zij de verantwoordelijkheid voor de organisatie of
uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten opdraagt, voor
de in artikel 1 van de Controleverordening genoemde onderwerpen en toepassingsgebieden.
Voor deze regeling gaat het om onderdeel g van artikel 1; beschermende maatregelen
tegen schadelijke organismen bij planten. De Minister wordt in het eerste lid, onderdeel
b, van artikel 2 van deze regeling aangewezen als bevoegde autoriteit voor dit toepassingsgebied.
De uitvoering van de taken en bevoegdheden van de Minister zijn gemandateerd aan de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA). De NVWA is tevens aangewezen
als de National Plant Protection Organization (hierna: NPPO) op grond van het Internationaal
Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC).
De NVWA en de plantaardige keuringsdiensten zijn bevoegd om als bevoegde autoriteit
ook medewerkers van de NVWA en van de keuringsdiensten, die over de vereiste kwalificaties
beschikken, aan te wijzen als officiële plantgezondheidsfunctionarissen als bedoeld
in artikel 3, onder punt 33 van de Controleverordening om officiële (materiële) controles
bij import te verrichten (artikel 47 van de Controleverordening) en beslissingen te
nemen over zendingen na officiële controles (artikel 55 van de Controleverordening).
2.1 Bevoegde autoriteiten
2.1.1 Algemeen
In de artikelen drie tot en met zes in deze regeling worden de privaatrechtelijk zelfstandige
bestuursorganen (Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD), Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau
(KCB), Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van
landbouwgewassen (NAK) en Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw
(NAKtuinbouw)) aangewezen als bevoegde autoriteit. Deze plantaardige keuringsdiensten
krijgen bevoegdheden op deelterreinen en ten behoeve van de uitvoering van specifieke
taken. Het gaat in de regel om continuering van de bevoegdheidstoedeling en taakverdeling
onder de Plantenziektenwet vóór inwerkingtreding van de Plantgezondheidsverordening
en Controleverordening, maar soms ook om nieuwe bevoegdheden voortkomend uit de verordeningen.
Deze aanwijzing hangt samen met het mandaatverbod in artikel 31, derde lid, van de
Controleverordening waarin is bepaald dat mandaat door de bevoegde autoriteit niet
mogelijk is bij het nemen van passende maatregelen ingeval van vastgestelde niet-naleving.
De keuringsdiensten zullen als bevoegde autoriteit enkel verantwoordelijk zijn voor
taken die tot 14 december 2019 onder de Plantenziektenwet in mandaat konden worden
uitgevoerd en onder de Controleverordening onder het mandaatverbod vallen. Deze bevoegdheid
is derhalve aanvullend op de reeds gemandateerde bevoegdheden van de keuringsdiensten.
De NVWA behoudt als NPPO zijn toezichthoudende rol.
2.2 Bevoegdheidstoedeling
In de Plantgezondheidsverordening worden bepaalde organismen onder het regime van
de fytosanitaire regelgeving gebracht, die eerder onder het regime van de Landbouwkwaliteitswet
of de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (kwaliteitsregelgeving) vielen. Bij de toedeling
van de taken en bevoegdheden is in grote lijnen de situatie zoals die gold onder de
kwaliteitsregelgeving in stand gelaten. Daarbij is ook gekeken naar de praktijk van
de geïntegreerde wijze van fytosanitaire- en kwaliteitsinspecties per specifiek gewas
en productgroep. Dit draagt bij aan een efficiënt toezicht. De kwaliteitsregelgeving
blijft onverminderd van kracht, waardoor er geen redenen zijn om het bestaande fytosanitaire
stelsel ingrijpend te wijzigen. Wel zijn aanpassingen doorgevoerd die voortvloeien
uit beide verordeningen. Zo leidt het mandaatverbod uit de Controleverordening (artikel
31, derde lid) tot een verandering bij het niet langer verlenen van een erkenning
aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten nadat niet-naleving van
bepalingen in de Plantgezondheidsverordening door een erkende marktdeelnemer is vastgesteld.
Voorheen gebeurde dat door de plantaardige keuringsdiensten namens de NVWA. Om de
situatie dat de plantaardige keuringsdiensten deze taak in de praktijk uitvoeren,
te continueren en ook aan artikel 31, derde lid, van de Controleverordening te voldoen,
zijn in deze regeling de keuringsdiensten voor die bevoegdheden als bevoegde autoriteit
aangewezen.
Het uitgangspunt blijft dat één plantaardige keuringsdienst per bedrijf aanwezig is
voor fytosanitaire werkzaamheden.
2.2.1 Bevoegdheidstoedeling EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen op voor opplant
bestemde planten (RNQP)
In het geval van RNQP gaat het over organismen die reeds aanwezig zijn in de Europese
Unie, die hoofdzakelijk worden overgedragen door specifieke voor opplant bestemde
planten en onaanvaardbare economische gevolgen hebben voor het voorgenomen gebruik
van die planten. De RNQP’s waren gereguleerd op basis van richtlijnen die geïmplementeerd
waren via de Landbouwkwaliteitswet of de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005. Nu wordt
een deel van de RNQP’s gereguleerd via de Plantgezondheidsverordening. Drie van de
vier plantaardige keuringsdiensten (BKD, NAK en Naktuinbouw) waren reeds verantwoordelijk
voor het toezicht op deze RNQP’s op basis van de eerder genoemde kwaliteitsregelgeving,
de KCB nog niet. De controles op het gebied van de fytosanitaire regelgeving en de
kwaliteitsregelgeving zijn in de praktijk volledig geïntegreerd. Aangezien KCB de
controles op het gebied van de fytosanitaire regelgeving reeds uitvoert, is besloten
KCB in het verlengde daarvan nu ook voor de controles op RNQP’s aan te wijzen. De
KCB oefent fytosanitaire toezicht uit op diverse productsoorten. Daarom is er bij
de toewijzing van de KCB als bevoegde autoriteit voor gekozen aan te sluiten bij de
(ruime) definitie van planten, plantaardige producten en ander materiaal als bedoeld
in artikel 2 van de Plantgezondheidsverordening. In feite is dit een continuering
van de huidige situatie.
2.2.2 Bevoegdheidstoedeling Plantenpaspoorten
De vier plantaardige keuringsdiensten zijn in deze regeling tevens aangewezen als
bevoegde autoriteiten voor een aantal taken met betrekking tot plantenpaspoorten.
De aanwijzing van BKD, NAK en Naktuinbouw geldt voor specifieke gewassen en productgroepen,
de aanwijzing van KCB geldt voor alle planten, plantaardige producten en voor opplant
bestemde planten. Ook hier betreft het een continuering van de eerdere (feitelijke)
situatie maar dan met een zelfstandige bevoegdheid.
2.2.3 Bevoegdheid bij vondst van een schadelijke organisme
Bij een vondst van een schadelijk organisme, die een plantaardige keuringsdienst zelf
mag afhandelen, is de betreffende keuringsdienst bevoegd tot het doen van mededelingen,
aanzeggingen, toestemmingen en aanwijzingen op grond van het Besluit bestrijding schadelijke
organismen. In dergelijke gevallen is de keuringsdienst tevens bevoegd tot het nemen
van het besluit, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bestrijding schadelijke organismen.
Deze bevoegdheid is uit het mandaatbesluit 2013 overgenomen vanwege het mandaatverbod
in artikel 31, derde lid, van de Controleverordening.
2.3 Handhaving
In artikel 7 van de regeling is opgenomen dat bepaalde rechtstreeks werkende voorschriften
uit beide verordeningen en de krachtens deze artikelen vastgestelde EU-voorschriften
moeten worden nageleefd. Overtreding van dit artikel 7 is een strafbaar feit op grond
van de Wet op de economische delicten, waardoor het niet-naleven van de EU-voorschriften
nationaal gehandhaafd kunnen worden.
2.3 Maatregelen
Artikel 8 voegt de fytosanitaire maatregelen uit bijlage II bij de Plantgezondheidsverordening
toe aan de maatregelen die de Minister al op basis van de Plantenziektenwet kan nemen
ter voorkoming van het optreden en de verbreiding van schadelijke organismen en ter
bestrijding daarvan. Grotendeels overlappen deze met de maatregelen als bedoeld in
artikel 2 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen.
2.5 Overgangsrecht
Voor een aantal fytosanitaire activiteiten uit beide verordeningen zijn erkenningen
of ontheffingen noodzakelijk. Voorbeelden daarvan zijn de erkende importlocatie, erkenning
ziektevrije landen en gebieden, de erkenning voor citrus verwerkende bedrijven die
op industriële wijze citrusvruchten verwerken tot sap of de ontheffing met betrekking
tot fytosanitair materiaal voor bijvoorbeeld proeven, wetenschappelijke doeleinden
en selectiewerkzaamheden.
Dergelijke erkenningen en ontheffingen blijven met artikel 9 van kracht en worden
geacht te zijn gebaseerd op de beide verordeningen totdat de Plantgezondheidswet in
werking treedt.
3. Effecten op de regeldruk
De Regeling houdende tijdelijke maatregelen Plantenziektenwet leidt tot effecten op
de regeldruk. Dit is het gevolg van de rechtstreeks bindende werking van de Plantgezondheidsverordening
en de Controleverordening voor de lidstaten, bedrijven en burgers van de Europese
Unie. Het merendeel van de artikelen uit de verordeningen zijn rechtstreeks van toepassing
op lidstaten en bedrijven en soms ook op personen en maken daarmee deel uit van de
nationale rechtsorde.
In feite zijn daarmee de effecten op de regeldruk van deze regeling gelijk aan de
effecten op de regeldruk zoals beschreven in desbetreffende hoofdstuk in de Memorie
van Toelichting bij de Plantgezondheidswet. Bij de Plantgezondheidswet is aangegeven
dat de regeldruk die het gevolg is van de beide verordeningen lastig in te schatten
is vanwege de uitwerking van de EU gedelegeerde en de uitvoeringshandelingen, die
nog gaande is. Het inschatten van de effecten stuit daardoor op beperkingen en onzekerheden.
Daarom is uitgegaan van een bandbreedte van de ingeschatte regeldrukeffecten.
Verhoging van de regeldruk wordt verwacht voor het op te stellen officiële register
van professionele marktdeelnemers (artikel 65 uit de Plantgezondheidsverordening).
Naar schatting 12.350 tot 12.700 bedrijven krijgen hiermee te maken. Een toename van
de regeldruk ontstaat door het moeten laten registreren van plantenpaspoort-gerelateerde
bedrijven. Voor enkele sectoren is de perceelregistratie nieuw waarvoor computersoftware
zal moeten worden aangepast. Implementatie van de registratieverplichting conform
artikel 65 van de Plantgezondheidsverordening is gaande. Om die reden is nog niet
inzichtelijk hoe en tot in welke detail dit zal worden uitgevoerd. Ee nauwkeurige
inschatting van de regeldruk is daarom lastig te geven. Voor nu worden de kosten voor
registratie en aanpassing software geschat op 12.350-12.700 bedrijven x 1 keer x minimaal
2 uur/maximaal 5 uur x € 37,–/45,– uurloon (deels administratief personeel en deels
technici) = € 913.900,– tot € 2.857.500,–. Daarnaast zijn er nog eenmalige kosten
voor 3.750 bedrijven à € 750,– tot € 1.500,– per bedrijf voor aanpassing van de software
voor partij/perceelregistratie = € 2.812.500,– tot € 5.625.000,–. De extra regeldruk
voor het op te stellen officiële register van professionele marktdeelnemers komt daarmee
op € 3.726.400,– tot € 8.482.500,–
Ook de uitbreiding van de plantenpaspoortverplichting (artikel 78 t/m 95 van de Plantgezondheidsverordening)
leidt naar verwachting tot verhoging van de regeldruk. Voor bepaalde sectoren, zoals
de aardappelsector, bestond die plantenpaspoortplicht al, dus voor die sector stijgt
op dit punt de regeldruk niet. Voor andere sectoren, zoals de zaaizaden, wordt het
plantenpaspoort gecombineerd met bestaande certificaten op grond van de Verkeersrichtlijnen.
In weer andere sectoren wordt de regeldruk verhoogd doordat meer bedrijven in het
kader van de plantenpaspoortplicht geïnspecteerd moeten worden. Het gaat daarbij om
naar schatting 2.850 tot 3.200 bedrijven die per jaar zo’n 2 tot 4 uur kwijt zijn
aan de benodigde inspectie. Dat geeft een regeldrukstijging vanwege het grotere aantal
geïnspecteerde bedrijven: 2.850 tot 3.200 bedrijven x 1 keer x minimaal 2/maximaal
4 uur x € 45,– uurloon = € 256.500,– tot € 576.000,–. Daarnaast zullen zo’n 5.850
tot 6.200 bedrijven hun label of document moeten aanpassen aan de gewijzigde of vernieuwde
plantenpaspoorteisen en deze dient vervolgens te worden goedgekeurd. Hoeveel tijd
een bedrijf daaraan kwijt is verschilt per bedrijf. Daarom loopt de schatting van
de regeldruk voor het aanpassen van de labels of documenten uiteen van gemiddeld 3
uur tot maximaal 9 uur. De extra regeldruk vanwege het moeten aanpassen en laten goedkeuren
van de labels wordt dan 5.850 of 6.200 bedrijven x 1 keer x 3 tot 9 uur x € 37,– uurloon
= € 649.350,– tot € 2.064.600,–. Daarmee komt de extra regeldruk voor de plantenpaspoortverplichting
op € 905.850,– tot € 2.640.600,–.
De Plantgezondheidsverordening vereist ook de traceerbaarheid van planten, plantaardige
producten en andere materialen (artikel 69) en verplicht professionele marktdeelnemers
tot het hebben van traceringssystemen of -procedures waarmee zij het verkeer van planten,
plantaardige producten en andere materialen ook binnen en tussen hun eigen bedrijfsruimten
kunnen volgen (artikel 70). Hier bestaan grote verschillen tussen de plantaardige
sectoren. Daar waar de meeste professionele marktdeelnemers al jarenlang over traceringssystemen
beschikken, geldt voor bepaalde groepen professionele marktdeelnemers dat zij extra
regeldruk zullen ervaren door deze verplichting. Het gaat daarbij om zo’n 500 bedrijven
waarvoor het extra toezicht zo’n 10 tot 30 uur aan tijd zal gaan kosten. De regeldruk
voor traceerbaarheid komt daarmee op 500 bedrijven x 10 tot 30 uur x € 45,– uurloon
= € 225.000,– tot € 675.000,–.
Samenvattend wordt de totale extra regeldruk t.g.v. de verordening 2016/2031 op grond
van de huidige inzichten op dit moment geschat op zo’n € 5 miljoen tot € 12 miljoen.
Daarvan bestaat naar inschatting € 4 miljoen tot € 9 miljoen uit inhoudelijke nalevingskosten
en € 1 miljoen tot € 3 miljoen uit administratieve lasten.
Op grond van deze huidige getallen gaat het voor de individuele ondernemer om een
kostenpost variërend tussen de € 100,– en zo’n € 2.500,–. Hiervan bestaat ongeveer
90% uit eenmalige kosten (registratie en aanpassing software, aanpassen en laten goedkeuren
van labels en documenten) wat de gevolgen voor de ondernemer reduceert. Daarmee worden
de gevolgen van de geschatte regeldruk voor het bedrijfsleven op dit moment als te
overzien beoordeeld.
In deze regeling worden de vier privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen (plantaardige
keuringsdiensten) aangewezen als voor de uitvoering van specifieke taken bevoegde
autoriteit (artikelen 3 tot en met 6). De organisaties zullen blijven samenwerken
om ervoor te zorgen dat er maar één plantaardige keuringsdienst per bedrijf aanwezig
is voor een fytosanitaire controle. Dit betreft een continuering van de huidige bevoegdheidstoedeling
en heeft derhalve geen gevolgen voor de regeldruk voor het bedrijfsleven.
4. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 14 december 2019 voor een periode van vier maanden
en vervalt per 14 april 2020. Een tijdelijke ministeriële regeling kan op basis van
artikel 3, tweede lid, van de Plantenziektenwet, voor een termijn van ten hoogste
vier maanden worden vastgesteld. Indien dat nodig mocht blijken te zijn, kan de regeling
daarna opnieuw voor een termijn van vier maanden worden vastgesteld.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten