Vennootschapsbelasting. Dividendbelasting. Fiscale beleggingsinstelling. Wijziging van het besluit van 18 februari 2014, nr. BLKB 2014/15M, Staatscourant 2014, nr. 5544

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate dienst Vaktechniek / Directoraat-generaal Fiscale Zaken, Internationale Zaken en Verbruiksbelastingen

Besluit van 22 november 2019, nr. 2019-197347

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 18 februari 2014, nr. BLKB 2014/15M, Staatscourant 2014, nr. 5544. De wijzigingen zijn de volgende. Toegelicht wordt dat bij projectontwikkeling in het algemeen een kostengerelateerde beloning onzakelijk is. Melding wordt gemaakt van de mogelijkheid om onder voorwaarden bij reorganisatie van subfondsen de fiscale claim door te schuiven. Goedgekeurd wordt dat de Wet spoedreparatie fiscale eenheid buiten aanmerking blijft bij de berekening van de uitdelingsverplichting.

ARTIKEL I

Het besluit over de fiscale beleggingsinstelling van 18 februari 2014, nr. BLKB 2014/15M, Staatscourant nr. 5544, wordt als volgt gewijzigd.

A

De cursieve inleiding vervalt en wordt vervangen door:

Dit besluit bevat het beleid dat ziet op de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Meest recent is dit besluit als volgt gewijzigd1. Toegelicht is dat bij projectontwikkeling in het algemeen een kostengerelateerde beloning onzakelijk is (onderdeel 3.7). Melding is gemaakt van de mogelijkheid van fiscale begeleiding bij reorganisatie van subfondsen (onderdeel 6.2.1). Goedgekeurd is dat de Wet spoedreparatie fiscale eenheid buiten aanmerking blijft bij de berekening van de uitdelingsverplichting (onderdeel 6.3).

B

Aan onderdeel 3 wordt een onderdeel 3.7. toegevoegd luidende:

3.7 Ontwikkelingsdochter; (on)aanvaardbaarheid cost-plus

Projectontwikkeling is geen beleggen. Een FBI kan daarom zelf in beginsel2 niet aan projectontwikkeling doen. Het houden van aandelen in en besturen van een zogenoemde ontwikkelingsdochter is wel mogelijk, krachtens artikel 28, derde lid, onder a.

Kenmerkend voor de ontwikkeling van vastgoed door de ontwikkelingsdochter van artikel 28, derde lid, is dat het ‘lichaam in de ontwikkelingsfase substantiële zeggenschap heeft over de vormgeving van een project of als een lichaam substantieel risico loopt met betrekking tot de realisatie of de waarde van een project’3. Deze substantiële inhoud van de werkzaamheden van een ontwikkelingsdochter brengt met zich mee dat geen sprake is van een routinematige functie, maar van een entrepreneursfunctie. Een dergelijke entrepreneursfunctie gaat gepaard met aanzienlijke en projectspecifieke unieke risico’s en de beloning ervan is niet te benchmarken door vergelijking met andere onafhankelijke partijen in de markt. Het past daarom in zijn algemeenheid niet om bij dergelijke activiteiten de zakelijke beloning te bepalen op basis van een kostengerelateerde beloning zoals de Cost-Plus methode of de Transactional Net Margin methode met een netto operationele winstmarge op de kosten als ‘profit level indicator’.

De volledige waardemutatie van het ontwikkelde vastgoed vanaf de aanvang van de planfase/initiatieffase tot de voltooiing van het project kan bij de bepaling van een zakelijke vergoeding een goede aanwijzing vormen voor de beloning van de ontwikkelingsdochter; rekening houdend met de autonome waardemutatie van het ontwikkelde vastgoed, dat wil zeggen de waardemutatie niet veroorzaakt door de ontwikkeling van het vastgoed.

Ook de bedoeling van het FBI-regime voor de ontwikkelingsdochter pleit tegen het gebruik van een kostengerelateerde beloning. De wetsgeschiedenis toont uitdrukkelijk dat de wetgever beoogt de volledige projectontwikkelingswinst bij de ontwikkelingsdochter in de belastingheffing te betrekken. Een kostengerelateerde beloning zou ertoe leiden dat (mogelijk) niet de volledige ontwikkelingswinst bij de ontwikkelingsdochter wordt belast en is in dergelijke situaties dan ook strijdig met de bedoeling van de wetgever.

C

Aan onderdeel 6.2. wordt een onderdeel 6.2.1. toegevoegd luidende:

6.2.1. Reorganisatie subfondsen (aandelenklassen)

In de praktijk worden subfondsen (en aandelenklassen) regelmatig samengevoegd of gesplitst. Op verzoek wordt door mij goedgekeurd dat bij dergelijke samenvoegingen of splitsingen bestaande fiscale claims van de FBI en haar deelgerechtigden worden doorgeschoven, mits sprake is van een zakelijke reorganisatie en de doorschuif van de claims niet leidt tot (mogelijk) claimverlies. Per situatie zal worden beoordeeld welke voorwaarden hiervoor gesteld moeten worden.

D

Aan onderdeel 6 wordt een onderdeel 6.3. toegevoegd luidende:

6.3. Spoedreparatie fiscale eenheid en berekening voor uitdeling beschikbare winst fiscale eenheid.

Bij de totstandkoming van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid heb ik toegezegd dat de spoedreparatie buiten aanmerking blijft voor de berekening van de uit te delen winst4. Onder omstandigheden zou anders meer winst uitgedeeld moeten worden dan beschikbaar is. Gevolg gevend aan deze toezegging keur ik goed, vooruitlopend op aanpassing van het BBI, dat tot de bedragen bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met g, van het BBI, mede wordt geacht te behoren: de winst die op grond van artikel 15, zestiende lid, tweede zin, van de wet in aanmerking wordt genomen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat de goedkeuring van artikel I, onderdeel D, ook mag worden toegepast met betrekking tot aanslagen die op die datum reeds onherroepelijk zijn vastgesteld en die betrekking op hebben op jaren aanvangend op of na 1 januari 2018.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 22 november 2019

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken


X Noot
1

Besluit van xxxxx, nr. xxx, Staatscourant xxxx

X Noot
2

Wettelijke uitzondering geregeld in artikel 28, derde lid, onderdeel b.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2005–2006, 30 689, nr. 3, p. 4

X Noot
4

Kamerstukken II, 2018/19, 34.959, nr 7, blz. 13

Naar boven