Beleidsregel van de Minister voor Rechtsbescherming van 28 november 2019, nr. 2754659, tot wijziging van de Beleidsregels niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op de artikelen 21, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en 3 van de Wet op de kansspelen;

Besluit:

ARTIKEL I

In artikel 5, derde lid, onder a, van de Beleidsregels niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen wordt ‘75% van de nominale waarde’ vervangen door ‘65% van de nominale waarde’.

ARTIKEL II

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

De Beleidsregels niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen heeft betrekking op de verlening van niet-incidentele loterijvergunningen door de kansspelautoriteit op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen (Wok), namelijk vergunningen voor het organiseren van loterijen met prijzen en premies die gezamenlijk het bedrag van € 4.500 overstijgen en die een duur van langer dan zes maanden kennen. De onderhavige beleidsregel strekt tot wijziging van artikel 5, derde lid, aanhef onder a, van de Beleidsregels niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen. Het minimum afdrachtspercentage van de nominale waarde van de verkochten loten wordt met de onderhavige wijziging verlaagd van 75% naar 65% voor de gevallen waarin de kansspelautoriteit een uitzondering toestaat op de hoofdregel om minimaal 80% van de afdracht aan begunstigden met een ANBI-status uit te keren (artikel 5, tweede lid, Beleidsregels niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen).

Afdrachten en wijziging van het afdrachtspercentage

Uit de afdracht die houders van artikel 3 vergunningen genereren met de opbrengsten van de loterijen die zij organiseren (‘goededoelenloterijen’), worden substantiële financiële bijdragen gedaan die het algemeen belang dienen, waaronder gezondheidszorg, (breedte)sport, cultuur, welzijn, natuur, mensenrechten en internationale hulp. De opbrengsten van de goededoelenloterijen moeten in de vorm van structurele of incidentele uitkeringen worden afgedragen aan instellingen die zich inzetten voor één of meer specifiek bepaalde doeleinden van algemeen belang. Hoewel die afdrachten op zichzelf geen doelstelling van het kansspelbeleid zijn, moet het grote maatschappelijke belang worden erkend van de bijdragen die daaruit voortvloeien voor goede doelen.

Bij besluit van 9 oktober 2019 (Stb. 2019, 353) is het minimum afdrachtspercentage van goededoelenloterijen verlaagd van 50% naar 40% van de nominale waarde van alle loten (‘deelnemingsbewijzen’) die een vergunninghouder jaarlijks verkoopt. De achterliggende gedachte daarbij is dat in een veranderende markt deze verlaging – via verhoging van het prijzengeld – leidt tot een aantrekkelijker aanbod van goededoelenloterijen, waardoor de totale omzet van vergunninghouders en daarmee de afdracht aan de vaste beneficianten op peil kan blijven. Ditzelfde is beoogd met de onderhavige wijziging van de minimum afdrachtspercentage voor gevallen waarin de kansspelautoriteit een vergunning afgeeft waarbij – als uitzondering op de hoofdregel – meer dan 20% van de afdracht aan niet-ANBI-begunstigden – mag worden uitgekeerd. Daarom wordt de percentuele verlaging van 10% ook voor deze gevallen geregeld met ingang van 1 januari 2020.

In de hier bedoelde gevallen gaat het om een voortzetting van de praktijk, waarbij loterijen door (een samenwerkingsverband van) begunstigden veelal zelf worden georganiseerd en zij feitelijk enkel als intermediair fungeren, waardoor minder kosten worden gemaakt en percentueel een hogere afdracht wordt gegenereerd. In die gevallen komt de afdracht uiteindelijk grotendeels ten bate van verenigingen of clubs die zelf geen ANBI-status hebben, maar wel een algemeen belang – niet-zijnde een particulier of commercieel belang – dienen.

De verlaging van het afdrachtspercentage waar de onderhavige beleidsregel in voorziet, leidt enkel tot aanpassing van het desbetreffende voorschrift dat de kansspelautoriteit aan de vergunning verbindt. De wijziging heeft geen betrekking op andere voorschriften die de kansspelautoriteit aan de vergunning verbindt. Die voorschriften bepalen onder meer dat de opbrengst van de verkochte deelnemingsbewijzen wordt afgedragen aan de beneficianten en dat slechts noodzakelijke kosten mogen worden gemaakt (artikel 6 Beleidsregels niet-incidentele artikel 3 loterijvergunningen).

De kansspelautoriteit voert het verlaagde afdrachtspercentage door in de toepasselijke – niet-incidentele artikel 3 – vergunningen met ingang van 1 januari 2020, ook in de vergunningen die zij voor die datum heeft verleend.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven