Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 20 november 2019, nr. 2019-0000168656, tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang in verband met een aanscherping van de administratieve eisen ten behoeve van de gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 1.53 en 1.56, zesde lid, van de Wet kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel a, vervalt ‘of’.

2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de Belastingdienst/Toeslagen tijdig, de gegevens of inlichtingen over de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder e, f, g, h en i, respectievelijk derde lid, eerste zin, voor zover betrekking hebbend op onderdeel e, en tweede zin, onder b, c, d, e, f, of h kunnen worden verstrekt die voor de aanspraak van een ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag en het voorschot daarop van belang kan zijn; of

3. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het college tijdig, de gegevens of inlichtingen over de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder e en f, respectievelijk derde lid, eerste zin, voor zover betrekking hebbend op onderdeel e, en tweede zin, onder b, c, d, e of f kunnen worden verstrekt die voor de aanspraak van een ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag of de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

4. Aan het slot van het tweede lid, onderdeel e, vervalt ‘en’.

5. Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel f, door een komma, worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • g. betaalbewijzen waaruit de betalingen van de ouder aan het kindercentrum blijken,

  • h. een jaaroverzicht en maandoverzichten per ouder, met vermelding van de naam, het burgerservicenummer en de geboortedatum van de ouder, met daarin:

    • opgave van aantal uren per jaar en per maand dat per kind is afgenomen en de gemiddelde uurprijs per kind,

    • het unieke registratienummer van het kindercentrum waar de ouder gebruik van maakt, en

  • i. de datum waarop de overeenkomst met de ouder is of wordt beëindigd.

6. Het derde lid, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. een jaaroverzicht en de maandoverzichten per vraagouder, met vermelding van de naam, het burgerservicenummer, en de geboortedatum van de vraagouder, met daarin:

    • het aan het gastouderbureau over dat jaar te betalen bedragen per kind,

    • opgave van aantal uren per jaar en per maand dat per kind is afgenomen en de gemiddelde uurprijs per kind,

    • de voorzieningen voor gastouderopvang waar de vraagouder gebruik van maakt onder vermelding van het unieke registratienummer van deze gastouders,

7. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel g, door ‘, en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. de datum waarop de overeenkomst met de ouder is of wordt beëindigd.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 november 2019

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

TOELICHTING

1. Inleiding

In de Regeling Wet kinderopvang (Regeling Wko) worden eisen gesteld aan de inrichting van de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau. De Belastingdienst/Toeslagen kan een deel van deze gegevens uit de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau opvragen, omdat die voor de aanspraak van een ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag van belang kunnen zijn. Met een wijziging van artikel 11 van de Regeling Wko worden de eisen aan de administratie van kindercentra en gastouderbureaus gewijzigd en wordt tevens verduidelijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen de gegevens ook ten behoeve van het bepalen van de hoogte van het voorschot kan gebruiken. De Belastingdienst/Toeslagen kan hiermee eerder signaleren dat het werkelijke gebruik van kinderopvang afwijkt van de door ouder opgegeven schatting in de toeslagaanvraag en een (hoge) terugvordering van de kinderopvangtoeslag voorkomen.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Aanleiding

Een aanzienlijk deel van de ouders dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag, krijgt te maken met terugvorderingen en nabetalingen. Dit kan uitmonden in hoge terugvorderingen, die kunnen oplopen tot enkele duizenden euro’s. Voor een deel van de ouders leidt dit tot betalingsproblemen, die uiteindelijk kunnen leiden tot een problematische (toeslag)schuld. Het huidige kabinet geeft prioriteit aan het terugdringen van de schuldenproblematiek. In 2018 is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de Staatssecretaris van Financiën gestart met het doorvoeren van een aantal verbetermaatregelen binnen het huidige stelsel van de kinderopvangtoeslag die gericht zijn op het terugdringen van hoge terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag. Met deze maatregelen wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie van het kabinet de schuldenproblematiek te verminderen.

2.2 Probleembeschrijving

Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko) is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de draagkracht van de ouder(s) en de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

  • het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

  • de voor die kinderopvang te betalen uurprijs,

  • de soort kinderopvang.

Bij het indienen van de aanvraag van kinderopvangtoeslag geeft de ouder op welke kosten voor kinderopvang hij verwacht te hebben. Op basis van deze gegevens verleent de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot. Na afloop van het berekeningsjaar stelt de Belastingdienst/Toeslagen het werkelijke recht op kinderopvangtoeslag vast op basis van de werkelijk gemaakte kosten.

Wanneer zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van het voorschot is de ouder verplicht dit binnen vier weken aan de Belastingdienst/Toeslagen te melden. Wijzigingen worden door ouders echter niet altijd (tijdig) doorgegeven. Als achteraf blijkt dat er een te hoog voorschot is verleend, vordert de Belastingdienst/Toeslagen het te veel uitbetaalde bedrag terug. De meeste hoge terugvorderingen zijn het gevolg van een bijstelling van het aantal opvanguren. De ouder heeft een hoger aantal opvanguren in de aanvraag opgegeven dan in werkelijkheid gedurende het berekeningsjaar is afgenomen.

2.3 Probleemaanpak

Door al lopende het berekeningsjaar gebruik te maken van gegevens van kinderopvangorganisaties over het gebruik van de kinderopvang kan de Belastingdienst/Toeslagen vaker en eerder signaleren of het werkelijke gebruik afwijkt van de door ouder opgegeven gegevens. Indien sprake is van een afwijking kan de Belastingdienst/Toeslagen gericht actie ondernemen door de ouder op deze afwijking te attenderen en te adviseren een wijziging in te dienen. De ouder kan vervolgens de aanvraag aanpassen en zo een (hoge) terugvordering voorkomen of beperken. Er zal worden geëvalueerd of deze aanpak effectief is en voldoende bijdraagt aan het verminderen van het aantal (hoge) terugvorderingen. Eventuele andere vormen van dienstverlening zullen dan ook worden onderzocht en alleen na zorgvuldige toetsing en afstemming worden toegepast.

In artikel 11 van de Regeling Wko is opgenomen welke gegevens de administratie van kindercentra en gastouderbureaus moet bevatten en welke gegevens de Belastingdienst/Toeslagen derhalve kan opvragen. Dit vloeit voort uit het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsbesluit Awir); op grond van artikel 1a van het Uitvoeringsbesluit Awir moeten de kinderopvangorganisaties desgevraagd de gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekken die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wet. Deze gegevens zijn niet afdoende om tussentijds te controleren of het voorschot juist is. Kinderopvangorganisaties kunnen aanvullende gegevens alleen aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekken indien de ouder daar expliciet toestemming voor heeft gegeven. Het vergt een grote administratieve last voor kinderopvangorganisaties om deze toestemming per aanvrager afzonderlijk te regelen. Daarom zijn de administratieve eisen aan kindercentra en gastouderbureaus, zoals opgenomen in artikel 11 van de Regeling Wko, uitgebreid.

Met het wijzigen van artikel 11 van de Regeling Wko is het voor kinderopvangorganisaties mogelijk de benodigde gegevens, voor het tussentijds controleren van het voorschot, aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken en is het voor de Belastingdienst/Toeslagen mogelijk deze gegevens bij de kinderopvangorganisaties op te vragen. Dit geeft de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid om in een eerder stadium te controleren of het juiste voorschot aan de ouder wordt verleend. Hiermee worden ouders ondersteund bij het doorgeven van de juiste informatie voor de kinderopvangtoeslag aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het doel hiervan is het voorkomen van (hoge) terugvorderingen.

Het eindbeeld is dat alle kinderopvangorganisaties maandelijks gegevens verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het jaar 2020 is een overgangsjaar, waarin kinderopvangorganisaties op vrijwillige basis kunnen starten en wennen aan de maandelijkse gegevensverstrekking. De insteek is om de maandelijkse gegevensverstrekking per 1 januari 2021 voor alle kinderopvangorganisaties structureel te verplichten. Om dit te realiseren is het voornemen het Uitvoeringsbesluit Awir aan te passen.

3. Toelichting op de gewijzigde administratieve eisen

3.1 Verduidelijking gebruik gegevens ten behoeve van het voorschot

De Belastingdienst/Toeslagen gebruikt de gegevens van kinderopvangorganisaties in het kader van het bepalen van de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Deze gegevens zullen vaker en in een eerder stadium worden gebruikt om te controleren of het juiste voorschot wordt verleend. Met deze wijziging is aan artikel 11, eerste lid, van de Regeling Wko, expliciet het woord voorschot toegevoegd, waarmee wordt verduidelijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen de gegevens ook gedurende het berekeningsjaar gebruikt in het kader van het bepalen van de aanspraak op en de hoogte van het voorschot en niet alleen bij de vaststelling van het recht op de kinderopvangtoeslag na afloop van het berekeningsjaar.

3.2 Jaar- en maandoverzichten

De Belastingdienst/Toeslagen heeft informatie nodig over het aantal afgenomen opvanguren en de gemiddelde uurprijs per jaar en per maand. Kinderopvangorganisaties moeten in hun administratie jaaroverzichten en maandoverzichten van deze gegevens hebben. Voor gastouderbureaus bestaat al langer de verplichting een jaaroverzicht per vraagouder op te stellen en is met de wijziging van artikel 11 van de Regeling Wko uitgebreid met maandoverzichten. Voor kindercentra zijn de administratieve eisen uitgebreid met zowel jaaroverzichten als maandoverzichten.

De jaar- en maandoverzichten moeten de uren kinderopvang bevatten die in dat jaar en die maanden zijn afgenomen. Voor de gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen gaat het om de uren die gefactureerd worden en waarover aanspraak kan bestaan op kinderopvangtoeslag. Indien een kind niet alle gefactureerde uren daadwerkelijk op de opvang aanwezig is geweest, bijvoorbeeld bij kortdurende ziekte of omdat een kinderopvang in dagdelen factureert en een kind niet het hele dagdeel aanwezig is geweest, moet toch uitgegaan worden van het aantal te factureren uren.

Uren waarover, op basis van de in de Wko gestelde voorwaarden, geen aanspraak kan bestaan op kinderopvangtoeslag zijn geen onderdeel van de gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen. Op de overzichten die ten behoeve van de Belastingdienst/Toeslagen worden opgesteld moeten deze uren dus niet of apart worden vermeld. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat voor sommige vormen van opvang geen aanspraak kan bestaan op kinderopvangtoeslag en dat sommige uren niet in aanmerking kunnen komen voor kinderopvangtoeslag, bijvoorbeeld omdat de kosten reeds door de gemeente zijn betaald in het kader van voorschoolse educatie. In de opgave van het aantal uren hoeft geen rekening te worden gehouden met het urencriterium dat is geformuleerd in artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag.

Gastouderbureaus zijn zoals eerder vermeld al verplicht jaaroverzichten op te stellen. In de praktijk verstrekken gastouderbureaus ook jaaroverzichten aan ouders. De uitbreiding van de regeling met de eis maandoverzichten op te stellen, is ten behoeve van de gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen. Kinderopvangorganisaties zijn dus niet verplicht ook maandoverzichten aan ouders te verstrekken.

3.3. Gemiddelde uurprijs

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is mede afhankelijk van de voor de kinderopvang te betalen uurprijs. Omdat de uurprijs per kind kan verschillen en op meerdere momenten in het jaar kan wijzigen, moet in het jaaroverzicht en de maandoverzichten de gemiddelde uurprijs per kind zijn opgenomen. De gemiddelde uurprijs (per maand of per jaar) is het quotiënt van de (in die maand of dat jaar) totale te factureren kosten en het aantal (in die maand of dat jaar) te factureren uren. Voor zowel de kosten als het aantal uren geldt dat deze in aanmerking moeten komen voor kinderopvangtoeslag. De bemiddelingskosten bij gastouderopvang tellen mee bij de bepaling van de gemiddelde uurprijs. Kosten voor aanvullende diensten, zoals sportactiviteiten, moeten hierin niet worden meegenomen.

3.4 Einddatum opvang

Een van de oorzaken van een bijstelling van het aantal opvanguren, die kan leiden tot een hoge terugvordering, is dat ouders te laat doorgeven dat de kinderopvang is beëindigd. Dit wordt voorkomen als kinderopvangorganisaties de einddatum aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven. Het gaat hierbij om de datum waarop de kinderopvang definitief eindigt. Dit kan gaan om de einddatum van de schriftelijke overeenkomst tussen een ouder en de kinderorganisatie of, als de opvang eerder eindigt de datum van opzegging. Met deze wijziging is het administreren van de definitieve einddatum een eis aan kinderopvangorganisaties. De kinderopvangorganisatie moet deze einddatum op verzoek aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekken.

3.5 Verificatie van de gegevens

Voor de verificatie van de gegevens door de Belastingdienst/Toeslagen moeten de gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen worden verstrekt onder vermelding van het unieke registratienummer van het kindercentrum of het gastouderbureau en, voor zowel het kind als voor de ouder, de naam, het burgerservicenummer en de geboortedatum. In artikel 1b, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Awir is geregeld dat het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen plaats vindt onder vermelding van het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens betrekking hebben. Op basis van artikel 1b, tweede lid, dienen ouders hun burgerservicenummer aan de kinderopvangorganisatie bekend te maken. Door tevens gebruik te maken van de geboortedatum als aanvullend identificerend persoonsgegeven, vergewist de Belastingdienst/Toeslagen zich ervan dat het burgerservicenummer betrekking heeft op de ouder waarover de gegevens zijn geleverd. De kinderopvangorganisatie kan de geboortedatum alleen aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekken, indien de ouder deze aan de kinderopvangorganisatie bekend heeft gemaakt.

3.6 Betaalbewijzen

Een voorwaarde voor het recht op kinderopvangtoeslag is de betaling van de kosten door de ouder aan de kinderopvangorganisatie. De Belastingdienst/Toeslagen controleert dit door steekproefsgewijs bij de ouders een bewijs van betaling op te vragen. Als een ouder niet (tijdig) reageert kan het gebeuren dat de Belastingdienst/Toeslagen de uitbetaling van het voorschot opschort of de kinderopvangtoeslag stopzet. Dit kan er ook toe leiden dat een reeds ontvangen voorschot wordt teruggevorderd. Wanneer de Belastingdienst/Toeslagen de bevoegdheid heeft een betaalbewijs bij een kinderopvangorganisatie op te vragen kan deze controle sneller plaatsvinden. Voor de gastouderbureaus is het reeds een bestaande eis om bankafschriften te administreren. Het gaat hierbij (anders dan bij kindercentra) specifiek om bankafschriften, omdat vraagouders geen contante betalingen aan de gastouderbureaus mogen doen. Voor kindercentra kan het zowel om bankafschriften als bewijzen van contante betalingen gaan. Om de betaalbewijzen in het kader van het bepalen van het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen, is dit voor de kindercentra als administratieve eis in artikel 11 van de Regeling Wko opgenomen. Controle op de betalingen van de kosten zal incidenteel blijven plaatsvinden; het verstrekken van betaalbewijzen wordt (anders dan de gegevens in de paragrafen 3.2 t/m 3.5) geen maandelijkse verplichting.

4. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving

4.1 Privacyaspecten

De verwerking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig indien aan ten minste een van de voorwaarden in artikel 6 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming is voldaan. De verwerking van persoonsgegevens die worden toegevoegd aan artikel 11 van de Regeling Wko voldoen aan de voorwaarde uit artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de AVG: ‘de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen’. Uit artikel 11, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) volgt immers dat de Belastingdienst/Toeslagen het organisatiedeel van de rijksbelastingdienst is, dat is belast met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen. Ten aanzien van de kinderopvangtoeslag is in artikel 1.3, eerste lid, van de Wko expliciet bepaald dat de uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

Met deze wijziging wordt geregeld dat kinderopvangorganisaties, zonder expliciete toestemming van ouders, (persoons)gegevens kunnen verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen. Deze inbreuk op Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt als proportioneel en gerechtvaardigd geacht, omdat deze gegevens worden gebruikt voor het bepalen van het recht op kinderopvangtoeslag en tevens, door het aanpakken van de problematiek van de (hoge) terugvorderingen, het belang van een grote groep ouders wordt gediend. Het alternatief dat kinderopvangorganisaties hiervoor expliciet toestemming aan ouders vragen en dit administreren, wordt als een grote administratieve last gezien.

4.2 Relatie met aanpalende regelgeving

De Regeling Wko stelt nadere regels aan een aantal in de Wko geregelde onderwerpen. Specifiek kunnen er, ten behoeve van een goede uitvoering van deze in de Wko geregelde onderwerpen, op grond van artikel 1.53 van de Wko, bij regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de administratie van gegevens bij een kindercentrum en kunnen er op grond van artikel 1.56, zesde lid van de Wko, bij regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de administratie van gegevens bij een gastouderbureau. In artikel 11 van de Regeling Wko worden deze nadere regels ten aanzien van de inrichting van de administratie van kindercentra en gastouderbureaus gesteld. Met onderhavige wijziging zijn deze administratieve eisen uitgebreid.

Artikel 11, eerste lid, stelt dat de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau zodanig is ingericht dat op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen tijdig, de in het artikel genoemde gegevens, die voor de aanspraak van een ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag van belang zijn, kunnen worden verstrekt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van artikel 38 van de Awir en het Uitvoeringsbesluit Awir de bevoegdheid deze gegevens op te vragen. Specifiek verwijst artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, ten 1e, van het Uitvoeringsbesluit Awir, naar artikel 11, Regeling Wko en mag de Belastingdienst/Toeslagen op basis daarvan de betreffende gegevens opvragen. Artikel 1b van het Uitvoeringsbesluit Awir stelt dat de verstrekking van de gegevens op de door de Belastingdienst/Toeslagen voorgeschreven wijze geschiedt.

Omdat de insteek is om de maandelijkse verstrekking van gegevens door alle kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst/Toeslagen structureel te verplichten, is het voornemen het Uitvoeringsbesluit Awir te wijzigen met de verduidelijking dat een verzoek tot verstrekking van gegevens ook maandelijks kan worden gedaan. Deze wijziging is beoogd per 1 januari 2021.

5. Uitvoering en handhaving

Voor kinderopvangorganisaties betekent deze wijziging dat vanaf 1 januari 2020 meer administratieve eisen van toepassing zijn. Omdat kinderopvangorganisaties tijd nodig hebben om de administratie op basis van de aangepaste eisen in te richten, zoals het inwinnen van de benodigde gegevens, geldt hiervoor een aanloopperiode van drie maanden (tot 1 april 2020). In deze periode heeft het niet voldoen aan de gewijzigde administratieve eisen geen gevolgen voor kinderopvangorganisaties. De wijziging van artikel 11 van de Regeling Wko maakt het tevens voor kinderopvangorganisaties mogelijk om deze gegevens, zonder toestemming van ouders, aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken.

De Belastingdienst/Toeslagen gaat kinderopvangorganisaties gericht benaderen om op vrijwillige basis te starten met de maandelijkse gegevensverstrekking. Het jaar 2020 is een overgangsjaar, dat wordt gebruikt om de nieuwe wijze van gegevensverstrekking in te richten en uit te voeren. Kinderopvangorganisaties gaan geleidelijk starten met de maandelijkse gegevensverstrekking en worden hierbij door de Belastingdienst/Toeslagen ondersteund. Vanaf 1 januari 2021, nadat de benodigde wijziging in het Uitvoeringsbesluit Awir is doorgevoerd, worden alle kinderopvangorganisaties gehouden aan de plicht maandelijks gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen.

Indien gegevens niet, niet volledig, niet tijdig of niet juist, worden verstrekt kan de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 40 of 41 van de Awir een bestuurlijke boete opleggen. De wijze waarop de Belastingdienst/Toeslagen omgaat met de mogelijkheden tot het opleggen van een bestuurlijke boete is uitgewerkt in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen. Omdat kinderopvangorganisaties het eerste jaar nog kunnen wennen aan de maandelijkse gegevensverstrekking, is 2020 een overgangsjaar, en wordt de maandelijkse gegevensverstrekking pas vanaf 1 januari 2021 onderdeel van het reguliere handhavingsbeleid van de Belastingdienst/Toeslagen.

6. Gevolgen

6.1 Gevolgen voor kinderopvangorganisaties

De wijziging heeft gevolgen voor alle kinderopvangorganisaties. De wijziging heeft betrekking op de administratie van kinderopvangorganisaties, maar omdat met deze wijziging tevens wordt beoogd dat kinderopvangorganisaties maandelijks gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen gaan verstrekken zijn de regeldrukeffecten van de maandelijkse gegevensverstrekking ook in kaart gebracht.

6.1.1 Eenmalige regeldrukeffecten

De kinderopvangorganisaties moeten vanaf 1 januari 2020 voldoen aan de gewijzigde administratieve eisen. Doordat veel van de gegevens al in de administratie van de kinderopvangorganisaties aanwezig zijn, is ingeschat dat de gevolgen voor de regeldruk beperkt zijn. De afgenomen uren zijn reeds onderdeel van administratie van kinderopvangorganisaties omdat deze gegevens ook voor de maandelijkse facturatie aan de ouders worden gebruikt. De betaalbewijzen zijn op basis van de fiscale verplichtingen al onderdeel van de administratie. Voor gastouderbureaus bestaat al langer de verplichting een jaaroverzicht per vraagouder op te stellen en deze aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken. Voor kindercentra is het opstellen en verstrekken van jaaroverzichten en maandoverzichten een nieuwe verplichting, maar is het in de praktijk voor de meeste kindercentra al gebruikelijk om jaargegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken. Een nieuw gegeven voor kindercentra is de geboortedatum van één van de ouders. Kindercentra moeten deze geboortedata dan ook in het kader van deze wijziging bij ouders inwinnen.

Alle kinderopvangorganisaties moeten zich in 2020 voorbereiden op de maandelijkse gegevensverstrekking. Zij moeten in de eerste plaats kennisnemen van de verandering. De administratie van de kinderopvangorganisaties moet zodanig worden ingericht dat de gegevens maandelijks aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekt kunnen worden. Ze moeten de softwaresystemen of digitale bestanden voor de (financiële) administratie en overige digitale (ouder)portalen (laten) aangepast worden zodat deze aansluiten bij de gewijzigde administratieve eisen en vervolgens moeten de nieuwe velden met de betreffende gegevens worden gevuld. De eerste maanden zal gegevensverstrekking meer tijd kosten, bijvoorbeeld door het wennen aan de nieuwe werkwijze en het corrigeren van fouten op basis van de foutrapportages van de Belastingdienst/Toeslagen.

6.1.2 Structurele regeldrukeffecten

De structurele activiteiten zijn het maandelijks bijwerken van de administratie, met de afgenomen uren, de gemiddelde uurprijs en indien van toepassing de einddatum van de opvang en het verstrekken van deze gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen. Kinderopvangorganisaties zullen incidenteel worden verzocht een betaalbewijs aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken. Als de administratie eenmalig goed is ingericht, is de verwachting dat de extra inspanning voor de structurele maandelijkse gegevensverstrekking niet substantieel meer is. Voor circa 200 kinderopvangorganisaties is het maandelijks verstrekken van gegevens al een standaard proces; zij verstrekken op basis van een convenant al maandelijks gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen. Voor deze kinderopvangorganisaties wordt er geen substantiële toename van de structurele regeldruk verwacht.

6.1.3 Overige (regeldruk)effecten

Ook zijn er positieve en negatieve (regeldruk)effecten die vooraf niet exact te duiden zijn. Ouders zullen mogelijk vaker de kinderopvangorganisatie benaderen met vragen over berichten die zij van de Belastingdienst/Toeslagen hebben ontvangen naar aanleiding van de door kinderopvangorganisatie verstrekte gegevens. Minder (hoge) terugvorderingen leidt mogelijk tot minder vragen van ouders aan medewerkers van de kinderopvangorganisatie over die terugvordering. Minder (hoge) terugvorderingen leidt mogelijk tot minder betalingsproblemen van ouders aan de kinderopvangorganisatie.

6.1.4 Raming totale verandering van regeldruk bij kinderopvangorganisaties als gevolg van het voorliggend voorstel tot wijziging van artikel 11

De eenmalige regeldrukkosten voor kinderopvangorganisaties als gevolg van de wijziging zijn naar inschatting ruim € 2,5 miljoen. Ca. € 1 miljoen volgt uit de kosten van aanpassing van specialistische software, uitgevoerd door ca. 45 softwareleveranciers in opdracht van kinderopvangorganisaties en door ca. 87 ‘zelfbouwende’ kinderopvangorganisaties (die gebruik maken van individueel maatwerk). Naar inschatting is hiervoor per softwareleverancier ca. 150 uur nodig aan voorbereiding, afstemming, uitvoering en testen van de software tegen een gemiddeld tarief van € 54 per uur. De kosten worden doorberekend aan kinderopvangorganisaties. Daarnaast is er ruim € 1,5 miljoen aan regeldrukkosten voor kennisname, gegevensinwinning en -verwerking voor de ca. 2.600 kinderopvangorganisaties in de kinderdagopvang (exclusief gastouderbureaus). Dit komt neer op gemiddeld ca. 13 uur per kinderopvangorganisatie tegen een gemiddeld uurtarief van € 47. Deze inschatting houdt voor de ca. 1.600 kleinere kinderopvangorganisaties rekening met eenmalig extra nalevingskosten, omdat zij nu nog niet jaarlijks leveren aan de Belastingdienst. Daarnaast zijn er ook (beperkte) regeldrukkosten voor de groep gastouderbureaus (ruim 600) opgenomen in deze inschatting. Zij leveren reeds jaarlijks, en de gevraagde informatie is voor hen reeds verplicht. Het gaat dan om kosten om over te kunnen stappen op maandelijks leveren (gemiddelde tijdsbesteding van 2 uur).

De eerste 3 maanden is er naar verwachting sprake van een gewenningsperiode, waarbij extra regeldrukkosten optreden in verband met foutencorrectie en kwaliteitsverbetering voor maandelijks leveren. Hiermee gaat naar verwachting ca. € 2,5 miljoen aan regeldrukkosten gepaard voor alle ca. 3.300 kinderopvangorganisaties (exclusief de 185 convenantkinderopvangorganisaties die nu reeds maandelijks leveren). Dit komt neer op gemiddeld 5 uur per kinderopvangorganisatie.

Vanaf 2021 wordt maandelijkse levering aan de Belastingdienst verplicht. De structurele regeldrukeffecten zijn ingeschat op ca. € 1,5 miljoen voor alle kinderopvangorganisaties (excl. convenantkinderopvangorganisaties). Dit is per kinderopvangorganisatie ca. 45 minuten voor voorbereiding en uitvoering van de maandelijkse levering en foutencorrecties.

6.2 Gevolgen voor ouders

Het doel van de wijziging is dat ouders ondersteund worden bij het doorgeven van de juiste informatie voor de kinderopvangtoeslag aan de Belastingdienst/Toeslagen. Zij zullen vaker berichten van de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen waarin zij worden geadviseerd hun gegevens te controleren en zo nodig te wijzigen. Hiermee worden ouders behoed voor een (hoge) terugvordering van de kinderopvangtoeslag die wordt veroorzaakt door een bijstelling van het aantal opvanguren. Ouders blijven zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van de juiste informatie en een eventuele wijziging aan de Belastingdienst/Toeslagen.

Voor de ca. 450.000 gezinnen met kinderopvangtoeslag die geen gebruik maken van gastouderopvang gaat de wijziging eenmalig gepaard met regeldruk door kennisname en het aanleveren van gegevens (zoals de geboortedatum van de aanvrager). De benodigde tijd hiervoor is ingeschat op in totaal 7 minuten per gerechtigde.

7. Advies en consultatie

7.1 MKB-Toets

Tijdens de MKB-toets is het MKB in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over werkbaarheid, uitvoerbaarheid en regeldrukeffecten. De panelleden onderschrijven de wijziging en hebben enkele suggesties gedaan die met name zien op de invoering van de maandelijkse gegevensverstrekking. De panelleden geven aan dat de voornaamste regeldrukeffecten eenmalig zijn, de grootste investering zit namelijk bij het inrichten van de administratie, zodat er wordt voldaan aan de gewijzigde administratieve eisen en de voorbereiding op de maandelijkse gegevensverstrekking. Het inwinnen van de geboortedata van de ouders wordt als een administratieve last ervaren. De Belastingdienst/Toeslagen gebruikt de geboortedatum om, in combinatie met het burgerservicenummer, vast te stellen dat de gegevens betrekking hebben op de ouder waarover de gegevens zijn geleverd. Er werd voorgesteld om in plaats van de geboortedatum, de adresgegevens als verificatiemiddel te gebruiken. Deze optie is nader bekeken en afgewogen, maar er is uiteindelijk voor gekozen deze suggestie niet over te nemen omdat de geboortedatum het meest betrouwbare verificatiegegevens is en daarmee tevens voor minimale data-uitwisseling zorgt. Een suggestie om te faciliteren in communicatiemiddelen, waarmee kinderopvangorganisaties ouders uitleg kunnen geven over de gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen, is overgenomen. Ten aanzien van het verzoek van het panel om duidelijke foutrapportages bij een geconstateerde fout in de gegevensverstrekking, is door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat hier reeds aan wordt gewerkt. Ook dit kan volgens de panelleden voor een beperking van de administratieve lasten zorgen. De panelleden onderschrijven de inschatting dat als de administratie eenmalig goed is ingericht, de extra inspanning voor de structurele maandelijkse niet substantieel meer is.

7.2 Brancheorganisaties- en ouderbelangenvertegenwoordigers

De brancheorganisaties en ouderbelangenvertegenwoordigers zijn betrokken bij de uitwerking van de aanpak voor de (maandelijkse) gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen. In verschillende bijeenkomsten is met hen, gezamenlijk en bilateraal, gesproken over de wijze waarop de gegevensverstrekking ingericht kan worden. De specifieke gegevens, de wijze van het verstrekken van de gegevens en de invoering van de maandelijkse gegevensverstrekking zijn onderwerpen van gesprek geweest. Mede naar aanleiding van deze gesprekken is besloten het jaar 2020 als overgangsjaar te beschouwen, waarin kinderopvangorganisaties geleidelijk kunnen starten en wennen aan de maandelijkse gegevensverstrekking. Een aantal branche- en ouderbelangenvertegenwoordigers heeft aandacht gevraagd voor de terminologie in de regeling. Aan dit verzoek is invulling gegeven door deze terminologieën in de toelichting te verduidelijken. Voorts is – evenals in de MKB-toets – aandacht gevraagd voor het gebruik van de geboortedatum van de ouder en de mate waarop ouders gegevens, zoals de geboortedatum, bij de kinderopvangorganisaties bekend willen maken. Dit wordt de komende periode, in afstemming met de betrokken partijen, gevolgd. Bovendien zullen de kinderopvangorganisaties worden gefaciliteerd met communicatiemiddelen, waarmee zij ouders kunnen informeren en uitleg geven over de maandelijkse gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen.

7.3 Adviescollege toetsing regeldruk

Het adviescollege toetsing regeldruk (ATR) is verzocht de wijziging van de Regeling Wko te beoordelen op aspecten van regeldruk en administratieve lasten. De ATR geeft in het advies aan dat nut en noodzaak van de wijziging toereikend zijn beschreven. Er zijn binnen de context van het huidige stelsel geen alternatieven die een toename van de regeldruk voor de kinderopvangorganisaties voorkomen. Wel adviseert de ATR om een aanleverfrequentie van de gegevens per kwartaal als minder belastend alternatief te overwegen en te motiveren als daar niet voor wordt gekozen. De regeling is volgens de ATR met de toezeggingen van het departement en het ingelaste overgangsjaar werkbaar. De gevolgen voor de regeldruk voor de organisaties zijn toereikend in beeld gebracht. Het college adviseert om in de regeldrukparagraaf ook een raming op te nemen van de omvang van de afname van de regeldruk voor burgers. Het dictum van de ATR is: ‘De regeling vaststellen, nadat met de adviespunten rekening is gehouden.’

Naar aanleiding van het eerste adviespunt is een aanleverfrequentie van de gegevens per kwartaal overwogen en er is voor gekozen de frequentie van de maandelijkse gegevensverstrekking in stand te houden. De maandelijkse gegevensverstrekking sluit beter aan bij de systematiek van de kinderopvangtoeslag, waarbij de toeslag maandelijks wordt uitgekeerd. Er kan bij een maandelijkse gegevensverstrekking vaker en eerder worden gehandeld als er een afwijking wordt geconstateerd en daarmee kan worden voorkomen dat een potentiële terugvordering verder oploopt. Ouders kunnen dan tevens op basis van de meest actuele gegevens worden geïnformeerd en geadviseerd hun toeslagaanvraag aan te passen. Bovendien neemt de regeldruk voor kinderopvangorganisaties niet substantieel af bij een aanleverfrequentie per kwartaal. De verwachting is dat de tijdsinvestering voor de structurele activiteiten van het bijwerken van de administratie en het corrigeren van gegevens in totaal niet substantieel kleiner is bij een aanleverfrequentie van een kwartaal. Het daadwerkelijk verstrekken van deze gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen is daarnaast een eenvoudige handeling.

Gekozen is om ten aanzien van het tweede advies (opnemen van een raming van de afname van de regeldruk voor burgers door vervolgacties van de Belastingdienst/Toeslagen) geen raming in de toelichting op te nemen. Ouders blijven namelijk verantwoordelijk voor het doorgeven van de juiste informatie en een eventuele wijziging aan de Belastingdienst/Toeslagen. Wel kan een afname van het aantal (hoge) terugvorderingen er toe leiden dat ook de administratieve lasten voor ouders afnemen. Dit zijn echter indirecte effecten van de voorliggende wijziging van de regeling.

7.4 Autoriteit persoonsgegevens

Aangezien de wijziging van de Regeling Wko ook betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) verzocht een advies uit te brengen. De AP heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben en heeft een blanco advies gegeven.

7.5 Belastingdienst/Toeslagen

De wijziging van de regeling is door de Belastingdienst/Toeslagen getoetst op uitvoerbaarheid, de haalbaarheid van de beoogde datum van inwerkingtreding, effecten op de benodigde capaciteit en uitvoeringskosten, de implementatie en handhaafbaarheid. Het eindoordeel is dat de wijziging van de regeling uitvoerbaar is en dat de impact van de wijziging voor de organisatie Belastingdienst/Toeslagen beperkt is.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Naar boven