De Minister voor Milieu en Wonen,
Gelet op artikel II, vierde lid, van de wet van 21 december 2006 tot wijziging van
de Wet bevordering eigenwoningbezit (verruiming en vereenvoudiging van de werking
van de Wet bevordering eigenwoningbezit) (Stb. 734);
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling koopsubsidiegrenzen Wet BEW oud wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8 wordt ‘in het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019:
1,9‘ vervangen door ‘in het tijdvak van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020: 1,6’.
B
In artikel 9 wordt ‘in het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019:
€ 102,38’ vervangen door ‘in het tijdvak van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020:
€ 107,58’.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer
TOELICHTING
1. Algemeen
De Wet bevordering eigenwoningbezit stelt regels omtrent het aan mensen in lagere
inkomensgroepen toekennen van een financiële bijdrage ten behoeve van het verkrijgen
en kunnen blijven bewonen van een eigen woning.
Op 1 januari 2007 is de wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Wet bevordering
eigenwoningbezit (verruiming en vereenvoudiging van de werking van de Wet bevordering
eigenwoningbezit) (Stb. 734) (hierna: de Wet BEW plus) in werking getreden. Op de voor 1 januari 2007 op voet
van de Wet bevordering eigenwoningbezit toegekende eigenwoningbijdragen blijft, op
grond van artikel II van de Wet BEW plus, de Wet bevordering eigenwoningbezit, zoals
die luidde op 31 december 2006 (hierna: de Wet BEW oud), van toepassing.
Indien voor 1 januari 2007 een eigenwoningbijdrage of op voet van de zogenoemde vangnetregeling
een bijzondere bijdrage is toegekend, heeft de eigenaar-bewoner recht op eigenwoningbijdragen
voor de op de primaire toekenning volgende driejaarstijdvakken of op bijzondere bijdragen
na de eerste keer dat zo’n bijzondere bijdrage is toegekend, zolang wordt voldaan
aan de eisen van de Wet BEW oud. Om hier op een juiste manier uitvoering aan te kunnen
geven moet een aantal parameters van de Wet BEW oud jaarlijks worden aangepast. Artikel
II van de Wet BEW plus, zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding van de wet van 29 mei
2008 tot wijziging van de Wet bevordering eigenwoningbezit (uitvoeringstechnische
wijzigingen) (Stb. 198), voorziet in de grondslag daarvoor.
De parameters in artikel 26 van de Wet bevordering eigenwoningbezit worden jaarlijks
per 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober aangepast. Hiervoor biedt artikel II,
vierde lid, van de Wet BEW plus de wettelijke grondslag.
Met deze regeling worden voor het tijdvak van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020
de normrente en het normbedrag voor de per maand te betalen spaarpremie gewijzigd
vastgesteld.
Deze regeling betreft enkel cijfermatige aanpassingen en heeft derhalve geen effecten
op de regeldruk.
2. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en B
Deze onderdelen strekken ertoe om het percentage van de normrente en het normbedrag
voor de per maand te betalen spaarpremie, bedoeld in artikel 26, eerste respectievelijk
tweede lid, van de Wet BEW oud, vast te stellen per 1 januari 2020.
Deze normrente en dit normbedrag voor de per maand te betalen spaarpremie worden per
kwartaal vastgesteld. Met tussentijdse ontwikkelingen wordt dan geen rekening gehouden.
Het voordeel van deze methode is dat vooraf duidelijk is wanneer de normrente wordt
gewijzigd. De financiers kunnen hiermee bij de uitvoering van de wet rekening houden.
Voorts is deze methode eenvoudiger te onderhouden, omdat niet dagelijks de renteontwikkeling
dient te worden gevolgd. Voor ieder nieuw kwartaal worden het percentage van de normrente
en het normbedrag vastgesteld op basis van de gegevens die gelden op de eerste (werk)dag
van de laatste maand van het lopende kwartaal.
De normrente is de gemiddelde marktrente voor een hypothecaire lening en wordt gebruikt
om de hoogte van de eigenwoningbijdrage te bepalen. Voor de bepaling van het percentage
van de normrente is gekozen voor het middelen van de rentepercentages van tien grote
financiële instellingen voor een spaarhypotheek met een rentevaste periode van 15
jaar, rekening houdend met de Nationale Hypotheek Garantie en dit gemiddelde af te
ronden op 0,1%, zulks om een handzame normrente te kunnen hanteren.
Voor de situaties waarin sprake is van een spaarhypotheek wordt tevens een normbedrag
voor de per maand te betalen spaarpremie bij ministeriële regeling vastgesteld, uitgaande
van een hypothecaire lening van € 50.000. Het normbedrag voor de spaarpremie wordt
uitsluitend gebruikt voor de berekening van de compensatie voor een eventuele rentestijging
na de rentevaste periode van 15 jaar. Het normbedrag wordt bepaald door de spaarpremies
van tien grote financiële instellingen voor een spaarhypotheek met een rentevaste
periode van 15 jaar te middelen en het gemiddelde af te ronden op hele eurocenten.
Artikel II
De inwerkingtredingsdatum is in overeenstemming met het stelsel van vaste verandermomenten.
Omdat wordt uitgegaan van de cijfers zoals die luiden op de eerste werkdag van de
laatste maand van het lopende kwartaal is afgeweken van de minimale invoeringstermijn.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer