Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen, van 17 december 2019, nr. IENW/BSK-2019/247269, tot wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met aanpassing van de uitzonderingen op het verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

De Minister voor Milieu en Wonen,

Gelet op artikel 27b, derde lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 8.5, tweede lid, komt als volgt te luiden:

In de gebieden en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 8.2 tot en met 8.4 wordt geen gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen die een of meer prioritaire gevaarlijke stoffen bevatten.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020 en werkt terug tot en met 1 november 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Deze regeling wijzigt de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De wijziging neemt voor beheerders van terreinen buiten de landbouw het verbod weg om bepaalde toegelaten gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken.

2. Gebruik gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw

Buiten de landbouw is het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan. Voor bepaalde gebieden en situaties gelden uitzonderingen die zijn opgenomen in paragraaf 8.2 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In artikel 8.5, tweede lid, was abusievelijk bepaald dat indien een uitzonderingssituatie zich voordoet, niettemin geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die zijn ingedeeld als ‘gevaarlijk voor het aquatische milieu’.

Deze bepaling had onbedoeld ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk, zoals in het beheer van een zogenoemde leidingstraat. Een leidingstraat bestaat uit een aantal gebundelde (pijp)leidingen, waardoor (brandbare) vloeistoffen of gassen worden getransporteerd en die om veiligheidsredenen vaak bovengronds zijn gelegen. Het gebruik van preventieve en niet-chemische maatregelen en methoden tegen onkruid is vanwege de specifieke uitvoering van een leidingstraat niet goed mogelijk. Omdat echter ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet was toegestaan, kon het onkruid niet voldoende worden bestreden, hetgeen (vanwege de brandbaarheid van verdroogd onkruid) tot gevaarlijke althans tot beheerstechnisch ongewenste situaties kon leiden.

Ook voor andere situaties waarin om technische redenen een gerechtvaardigde uitzondering op het gebruiksverbod nodig is, was het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan.

3. Regeldrukkosten bedrijven, overheden en burgers

De wijzigingsregeling is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Het Adviescollege deelt de analyse dat de regeling geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk en heeft om die reden geen formeel advies uitgebracht.

II. Afstemming en inwerkingtreding

Voorstellen die significante verandering brengen in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of die grote gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk worden via internet geconsulteerd, behoudens goede gronden om daarvan af te zien (Kamerstuk 29 362, nr. 224). Deze regeling is niet voor consultatie aangeboden omdat ze geen ingrijpende verandering brengt in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en ook geen ingrijpende gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk.

Wel zijn de meest belanghebbende organisaties (toelatinghouders en terreinbeheerders) over de wijziging geconsulteerd. Zij dringen aan op een spoedige inwerkingtreding van deze regeling, omdat verkoop of gebruik van de betreffende middelen en dus een effectief beheer van terreinen sinds 1 november 2017 (tijdstip inwerkingtreding gebruiksverbod) juridisch niet is toegestaan.

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft als toezichthoudende instantie geen bezwaren tegen deze wijziging.

De wijzigingsregeling is van kracht met ingang van 1 januari 2020, in lijn met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Er wordt een uitzondering gemaakt op de minimuminvoeringstermijn van twee maanden, nu dit, gelet op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private nadelen voorkomt. Omdat het om correctie van een belastende bepaling met onbedoelde gevolgen gaat, wordt aan artikel 8.5, tweede lid, terugwerkende kracht verleend.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven