TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
Met het Belastingplan 2020 zijn in de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (hierna:
de wet) twee maatregelen geïntroduceerd die dienen om de bouw van (tijdelijke) woningen
te stimuleren. Als gevolg van een grote woningbehoefte en een achterblijvende woningbouwproductie
is het woningtekort de afgelopen jaren opgelopen. Om dit tekort in te lopen moet de
bouwproductie de komende jaren op een hoog niveau blijven. (Zie ook de brief van de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de Staat van de Volkshuisvesting
2019, Kamerstukken II 2018/19, 32 847, nr. 520).
Een heffingsvermindering voor nieuwbouw van betaalbare huurwoningen en een vrijstelling
van de verhuurderheffing voor de realisatie van tijdelijke huisvesting kunnen bijdragen
aan het inlopen van het woningtekort.
Binnen de verhuurderheffing zijn daartoe twee maatregelen in het Belastingplan 2020
opgenomen: de structurele vermindering van de verhuurderheffing voor nieuwbouw (met
een huur onder de laagste aftoppingsgrens) en een tijdelijke vrijstelling voor woningen
met een tijdelijk karakter.
De heffingsvermindering nieuwbouw ondersteunt de bouwproductie. De voorgestelde vrijstelling
tijdelijke woningen stimuleert een snelle en relatief gemakkelijke vorm van woningbouw
en draagt bij aan het creëren van een flexibele schil rondom de woningmarkt.
Aanmelding van een voorgenomen en gerealiseerde investering voor nieuwbouw
Verhuurders die verhuurderheffing verschuldigd zijn en nieuwbouwwoningen realiseren
kunnen op grond van de voorgestelde maatregel in aanmerking komen voor een heffingsvermindering.
De aanvrager ontvangt op basis van de aanvraag een voorlopige investeringsverklaring,
waarna de verhuurder maximaal vijf jaar de tijd heeft om de woning te realiseren en
een definitieve investeringsverklaring aan te vragen. Het bedrag dat vermeld staat
op de definitieve investeringsverklaring kan de verhuurder dan in mindering brengen
op de verhuurderheffing.
Artikel 2 van de Regeling vermindering verhuurderheffing 2014 (hierna: Rvv 2014) geeft
aan welke bewijsstukken een aanmelding van een voorgenomen investering ten minste
dient te bevatten. Deze aanpassing heeft ten doel alleen het bijvoegen van basisdocumenten
verplicht te stellen die voor alle aan te vragen heffingsverminderingen relevant zijn.
Dit voorkomt de situatie dat de behandeling van de aanvraag vertraging oploopt doordat
(nog) niet alle bewijsstukken en aangeleverd. Daarnaast worden de administratieve
lasten voor de verhuurders verlaagd.
Artikel 3 van de Rvv 2014 geeft aan welke bewijsstukken een aanmelding van een gerealiseerde
investering ten minste dient te bevatten. De aanpassing heeft ten doel alleen het
bijvoegen van basisdocumenten verplicht te stellen die voor alle aan te vragen heffingsverminderingen
relevant zijn. Dit voorkomt de situatie dat de behandeling van de aanvraag vertraging
oploopt doordat (nog) niet alle bewijsstukken en aangeleverd. Het aanvraagproces wordt
eenvoudiger doordat alleen relevante stukken bij de aanvraag hoeven te worden gevoegd.
Artikel 3 van de Rvv 2014 laat de mogelijkheid onverlet om, naast hetgeen wat in de
Rvv 2014 wordt genoemd, nog relevante bewijsstukken op te vragen indien nodig, zoals
bijvoorbeeld het huisnummerbesluit.
Vereisten voor de vrijstelling tijdelijke woningen
Verder wordt in het Belastingplan 2020 voorgesteld een vrijstelling van de verhuurderheffing
te introduceren voor tijdelijke woningen. Deze woningen dienen te worden gerealiseerd
in de periode 2020-2024. De vrijstelling van de verhuurderheffing geldt alleen voor
tijdelijke bouwwerken. Dit brengt met zich dat gemeenten in de omgevingsvergunning
moeten bepalen dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning
gestelde termijn van ten hoogste vijftien jaar, verplicht is de voor de verlening
van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld te hebben. Hierdoor wordt geborgd
dat de woningen daadwerkelijk tijdelijk zijn.
De wijziging van artikel 3a van de Rvv 2014 regelt ten behoeve van deze vrijstelling
welke bewijsstukken de verklaring als bedoeld in artikel 1.6, vierde lid, onderdeel
a ten minste dient te bevatten. Dit zijn een aanduiding van de postcodes dan wel de
adressen van de woningen ten aanzien waarvan de vrijstelling wordt aangevraagd, de
omgevingsvergunning, en de datum waarop de woningen zijn gerealiseerd.
Artikel 3a van de Rvv 2014 laat de mogelijkheid onverlet om, naast hetgeen wat in
de Rvv 2014 wordt genoemd, nog relevante bewijsstukken op te vragen indien nodig,
zoals bijvoorbeeld het huisnummerbesluit.
3. Uitvoering
Namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties behandelt de Rijksdienst
voor ondernemend Nederland (hierna: RVO) in mandaat de aanvragen voor voorlopige en
gerealiseerde investeringen en voor de vrijstelling.
4. Handhaafbaarheid
RVO zal ook regelmatig controles uitvoeren en toezicht uitoefenen (artikel1.15, eerste
lid, van de wet). Indien onregelmatigheden worden vastgesteld kan een besluit tot
intrekking van een definitieve investeringsverklaring worden genomen (artikel 1.12,
vijfde lid, van de wet) en dient de belastingplichtige het bedrag waarmee de heffingsvermindering
is verminderd op te geven bij zijn aangifte (artikel 1.13, vijfde lid, van de wet).
5. Regeldrukeffecten
De hoogte en de aard van de effecten op de regeldruk zijn beschreven in hoofdstuk
19 van de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2020 (Kamerstukken II 2019/20,
35 302, nr. 3, p. 40). Aangezien deze regeling daarvan een uitwerking is, leidt deze niet tot additionele
lasten.
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in overeenstemming met het stelsel van vaste verandermomenten
in werking met ingang van 1 januari 2020. Omdat deze wijzigingen afhankelijk zijn
van de wijzigingen van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II die onderdeel zijn van
het Belastingplan 2020 en die ook met ingang van 1 januari 2020 in werking treden,
konden deze niet eerder worden vastgesteld en kon geen invoeringstermijn worden gehanteerd.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
De in artikel 1, onderdelen c en d, gedefinieerde begrippen kwamen slechts voor in
door artikel I, onderdeel C, van deze regeling geschrapte artikel 3, tweede lid, van
de Rvv 2014 en konden daarom vervallen.
Onderdeel B
De wijziging van artikel 2 van de Rvv 2014 betreft een vereenvoudiging van de bewijsstukken
die bij de aanmelding voor een voorgenomen investering dienen te worden aangeleverd.
Aangezien het overzicht van de voorgenomen investering onderdeel uitmaakt van de aanmelding
voor de heffingsvermindering, is deze uit de opsomming geschrapt. Voorts is artikel
2, eerste lid, onderdeel e, van de Rvv 2014 gewijzigd in verband met het schrappen
van artikel 1, onderdelen c en d, van de Rvv 2014.
Onderdeel C
Artikel 3 van de Rvv 2014 geeft aan welke bewijsstukken een aanmelding van een gerealiseerde
investering ten minste dient te bevatten. Aangezien het overzicht van de gerealiseerde
investering onderdeel uitmaakt van de aanmelding voor de heffingsvermindering, is
deze uit de opsomming geschrapt. Deze aanpassing heeft ten doel alleen het bijvoegen
van basisdocumenten verplicht te stellen die voor alle aan te vragen heffingsverminderingen
relevant zijn. Dit voorkomt de situatie dat de behandeling van de aanvraag vertraging
oploopt doordat (nog) niet alle bewijsstukken zijn aangeleverd.
Artikel 3 van de Rvv 2014 laat de mogelijkheid onverlet om, naast hetgeen wat in de
Rvv 2014 wordt genoemd, nog relevante bewijsstukken op te vragen indien nodig, zoals
bijvoorbeeld het huisnummerbesluit.
Onderdeel D
Tijdelijke huurwoningen die de belastingplichtige realiseert in de periode 1 januari
2020 - 31 december 2024 tellen niet mee voor het belastbare bedrag waarover de verhuurderheffing
wordt geheven. Voorwaarde hiervoor is dat de belastingplichtige over een verklaring
van de Minister van BZK beschikt ten aanzien van die woningen.
Artikel 3a, tweede lid, van de Rvv 2014 bepaalt welke gegevens de belastingplichtige
ten minste moet overleggen bij de aanvraag van de hiervoor bedoelde verklaring.
Met de datum waarop de woningen zijn gerealiseerd wordt gedoeld op de datum waarop
de woningen gebruiksklaar worden opgeleverd. RVO zal dit onder andere controleren
op basis van de opname in de basisregistratie adressen en gebouwen.
Artikel II
Deze regeling vloeit voort uit de wijzigingen van de wet die zijn opgenomen in artikel
XIV van het Belastingplan 2020 en treedt daarom op dezelfde datum in werking als die
wijzigingen.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer