Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen van 26 november 2019, nr. 2019-0000628725 tot wijziging van de Regeling vermindering verhuurderheffing 2014 (aanvraagvereisten verklaring tijdelijke huurwoningen)

De Minister voor Milieu en Wonen;

Gelet op de artikelen 1.12, derde lid, en 1.13, eerste lid, tweede zin, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling vermindering verhuurderheffing 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen de onderdelen c en d onder verlettering van de onderdelen e en f tot c en d.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De onderdelen a en b worden vervangen door een onderdeel, luidende:

  • a. een aanduiding van de voorgenomen investering.

b. De onderdelen c tot en met f worden geletterd b tot en met e.

c. In onderdeel d (nieuw) wordt ‘vergunning, bedoeld in artikel 1, onderdelen b, c of d,’ vervangen door ‘omgevingsvergunning’.

2. Het vijfde lid vervalt.

C

Artikel 3 komt te luiden

Artikel 3

  • 1. De aanmelding van een gerealiseerde investering bevat ten minste:

    • a. een aanduiding van de gerealiseerde investering;

    • b. een aanduiding van de postcodes en de adressen ten aanzien waarvan de gerealiseerde investering is verricht;

    • c. de vergunning indien de investering vergunningplichtig is;

    • d. indien sprake is van de bouw van huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet: een verhuurderverklaring waaruit blijkt dat de huurprijs lager is en zal zijn dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;

    • e. indien sprake is van verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen die gerealiseerd is na 31 december 2017: een verhuurderverklaring waaruit blijkt dat de huurprijs lager is en zal zijn dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;

    • f. de datum waarop de investering is gerealiseerd;

    • g. de gerealiseerde investeringskosten per huurwoning;

    • h. indien sprake is van verduurzaming als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 8°, van de wet: een energie-index die is vastgesteld en afgegeven nadat de investering is voltooid.

  • 2. Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

Aan artikel 3a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De aanvraag van een verklaring als bedoeld in artikel 1.6, vierde lid, onderdeel c, van de wet bevat ten minste:

    • a. een aanduiding van de postcodes dan wel de adressen van de woningen ten aanzien waarvan de vrijstelling wordt aangevraagd;

    • b. de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.6, vierde lid, onderdeel a, van de wet voor die woningen, en

    • c. de datum waarop de woningen zijn gerealiseerd.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding

Met het Belastingplan 2020 zijn in de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (hierna: de wet) twee maatregelen geïntroduceerd die dienen om de bouw van (tijdelijke) woningen te stimuleren. Als gevolg van een grote woningbehoefte en een achterblijvende woningbouwproductie is het woningtekort de afgelopen jaren opgelopen. Om dit tekort in te lopen moet de bouwproductie de komende jaren op een hoog niveau blijven. (Zie ook de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de Staat van de Volkshuisvesting 2019, Kamerstukken II 2018/19, 32 847, nr. 520).

Een heffingsvermindering voor nieuwbouw van betaalbare huurwoningen en een vrijstelling van de verhuurderheffing voor de realisatie van tijdelijke huisvesting kunnen bijdragen aan het inlopen van het woningtekort.

Binnen de verhuurderheffing zijn daartoe twee maatregelen in het Belastingplan 2020 opgenomen: de structurele vermindering van de verhuurderheffing voor nieuwbouw (met een huur onder de laagste aftoppingsgrens) en een tijdelijke vrijstelling voor woningen met een tijdelijk karakter.

De heffingsvermindering nieuwbouw ondersteunt de bouwproductie. De voorgestelde vrijstelling tijdelijke woningen stimuleert een snelle en relatief gemakkelijke vorm van woningbouw en draagt bij aan het creëren van een flexibele schil rondom de woningmarkt.

Aanmelding van een voorgenomen en gerealiseerde investering voor nieuwbouw

Verhuurders die verhuurderheffing verschuldigd zijn en nieuwbouwwoningen realiseren kunnen op grond van de voorgestelde maatregel in aanmerking komen voor een heffingsvermindering.

De aanvrager ontvangt op basis van de aanvraag een voorlopige investeringsverklaring, waarna de verhuurder maximaal vijf jaar de tijd heeft om de woning te realiseren en een definitieve investeringsverklaring aan te vragen. Het bedrag dat vermeld staat op de definitieve investeringsverklaring kan de verhuurder dan in mindering brengen op de verhuurderheffing.

Artikel 2 van de Regeling vermindering verhuurderheffing 2014 (hierna: Rvv 2014) geeft aan welke bewijsstukken een aanmelding van een voorgenomen investering ten minste dient te bevatten. Deze aanpassing heeft ten doel alleen het bijvoegen van basisdocumenten verplicht te stellen die voor alle aan te vragen heffingsverminderingen relevant zijn. Dit voorkomt de situatie dat de behandeling van de aanvraag vertraging oploopt doordat (nog) niet alle bewijsstukken en aangeleverd. Daarnaast worden de administratieve lasten voor de verhuurders verlaagd.

Artikel 3 van de Rvv 2014 geeft aan welke bewijsstukken een aanmelding van een gerealiseerde investering ten minste dient te bevatten. De aanpassing heeft ten doel alleen het bijvoegen van basisdocumenten verplicht te stellen die voor alle aan te vragen heffingsverminderingen relevant zijn. Dit voorkomt de situatie dat de behandeling van de aanvraag vertraging oploopt doordat (nog) niet alle bewijsstukken en aangeleverd. Het aanvraagproces wordt eenvoudiger doordat alleen relevante stukken bij de aanvraag hoeven te worden gevoegd.

Artikel 3 van de Rvv 2014 laat de mogelijkheid onverlet om, naast hetgeen wat in de Rvv 2014 wordt genoemd, nog relevante bewijsstukken op te vragen indien nodig, zoals bijvoorbeeld het huisnummerbesluit.

Vereisten voor de vrijstelling tijdelijke woningen

Verder wordt in het Belastingplan 2020 voorgesteld een vrijstelling van de verhuurderheffing te introduceren voor tijdelijke woningen. Deze woningen dienen te worden gerealiseerd in de periode 2020-2024. De vrijstelling van de verhuurderheffing geldt alleen voor tijdelijke bouwwerken. Dit brengt met zich dat gemeenten in de omgevingsvergunning moeten bepalen dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning gestelde termijn van ten hoogste vijftien jaar, verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld te hebben. Hierdoor wordt geborgd dat de woningen daadwerkelijk tijdelijk zijn.

De wijziging van artikel 3a van de Rvv 2014 regelt ten behoeve van deze vrijstelling welke bewijsstukken de verklaring als bedoeld in artikel 1.6, vierde lid, onderdeel a ten minste dient te bevatten. Dit zijn een aanduiding van de postcodes dan wel de adressen van de woningen ten aanzien waarvan de vrijstelling wordt aangevraagd, de omgevingsvergunning, en de datum waarop de woningen zijn gerealiseerd.

Artikel 3a van de Rvv 2014 laat de mogelijkheid onverlet om, naast hetgeen wat in de Rvv 2014 wordt genoemd, nog relevante bewijsstukken op te vragen indien nodig, zoals bijvoorbeeld het huisnummerbesluit.

3. Uitvoering

Namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties behandelt de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (hierna: RVO) in mandaat de aanvragen voor voorlopige en gerealiseerde investeringen en voor de vrijstelling.

4. Handhaafbaarheid

RVO zal ook regelmatig controles uitvoeren en toezicht uitoefenen (artikel1.15, eerste lid, van de wet). Indien onregelmatigheden worden vastgesteld kan een besluit tot intrekking van een definitieve investeringsverklaring worden genomen (artikel 1.12, vijfde lid, van de wet) en dient de belastingplichtige het bedrag waarmee de heffingsvermindering is verminderd op te geven bij zijn aangifte (artikel 1.13, vijfde lid, van de wet).

5. Regeldrukeffecten

De hoogte en de aard van de effecten op de regeldruk zijn beschreven in hoofdstuk 19 van de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 35 302, nr. 3, p. 40). Aangezien deze regeling daarvan een uitwerking is, leidt deze niet tot additionele lasten.

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in overeenstemming met het stelsel van vaste verandermomenten in werking met ingang van 1 januari 2020. Omdat deze wijzigingen afhankelijk zijn van de wijzigingen van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II die onderdeel zijn van het Belastingplan 2020 en die ook met ingang van 1 januari 2020 in werking treden, konden deze niet eerder worden vastgesteld en kon geen invoeringstermijn worden gehanteerd.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

De in artikel 1, onderdelen c en d, gedefinieerde begrippen kwamen slechts voor in door artikel I, onderdeel C, van deze regeling geschrapte artikel 3, tweede lid, van de Rvv 2014 en konden daarom vervallen.

Onderdeel B

De wijziging van artikel 2 van de Rvv 2014 betreft een vereenvoudiging van de bewijsstukken die bij de aanmelding voor een voorgenomen investering dienen te worden aangeleverd. Aangezien het overzicht van de voorgenomen investering onderdeel uitmaakt van de aanmelding voor de heffingsvermindering, is deze uit de opsomming geschrapt. Voorts is artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Rvv 2014 gewijzigd in verband met het schrappen van artikel 1, onderdelen c en d, van de Rvv 2014.

Onderdeel C

Artikel 3 van de Rvv 2014 geeft aan welke bewijsstukken een aanmelding van een gerealiseerde investering ten minste dient te bevatten. Aangezien het overzicht van de gerealiseerde investering onderdeel uitmaakt van de aanmelding voor de heffingsvermindering, is deze uit de opsomming geschrapt. Deze aanpassing heeft ten doel alleen het bijvoegen van basisdocumenten verplicht te stellen die voor alle aan te vragen heffingsverminderingen relevant zijn. Dit voorkomt de situatie dat de behandeling van de aanvraag vertraging oploopt doordat (nog) niet alle bewijsstukken zijn aangeleverd.

Artikel 3 van de Rvv 2014 laat de mogelijkheid onverlet om, naast hetgeen wat in de Rvv 2014 wordt genoemd, nog relevante bewijsstukken op te vragen indien nodig, zoals bijvoorbeeld het huisnummerbesluit.

Onderdeel D

Tijdelijke huurwoningen die de belastingplichtige realiseert in de periode 1 januari 2020 - 31 december 2024 tellen niet mee voor het belastbare bedrag waarover de verhuurderheffing wordt geheven. Voorwaarde hiervoor is dat de belastingplichtige over een verklaring van de Minister van BZK beschikt ten aanzien van die woningen.

Artikel 3a, tweede lid, van de Rvv 2014 bepaalt welke gegevens de belastingplichtige ten minste moet overleggen bij de aanvraag van de hiervoor bedoelde verklaring.

Met de datum waarop de woningen zijn gerealiseerd wordt gedoeld op de datum waarop de woningen gebruiksklaar worden opgeleverd. RVO zal dit onder andere controleren op basis van de opname in de basisregistratie adressen en gebouwen.

Artikel II

Deze regeling vloeit voort uit de wijzigingen van de wet die zijn opgenomen in artikel XIV van het Belastingplan 2020 en treedt daarom op dezelfde datum in werking als die wijzigingen.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven