Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 november 2019, nr. WJZ/19014494, tot wijziging van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren en enkele andere regelingen in verband met het opnemen van een procedure voor de beoordeling van gidsen voor goede praktijken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 7.6 en 9.1 van de Wet dieren, artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en artikel 5.2 van het Besluit houders van dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 2 wordt vernummerd tot hoofdstuk 3 en de artikelen 2.7 en 2.8 worden vernummerd tot 3.7, onderscheidenlijk 3.8

B

Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2: GIDSEN VOOR GOEDE PRAKTIJKEN

Artikel 2.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

beoordeling:

beoordeling van nationale gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet dieren;

verordening (EG) nr. 852/2004:

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU 2004, L 139);

verordening (EG) nr. 853/2004:

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004, L 139);

verordening (EG) nr. 183/2005:

Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35);

verordening (EG) nr. 1069/2009:

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PbEU 2009, L 300);

verordening (EG) nr. 1099/2009:

Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PbEU 2009, L 303).

Artikel 2.2

Een verzoek om een beoordeling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 2.3
  • 1. In het verzoek om een beoordeling specificeert de verzoeker de artikelen van verordening, wet, besluit of regeling, die in de betrokken nationale gids voor goede praktijken worden ingevuld, geïnterpreteerd of uitgewerkt. In het verzoek wordt de gegeven invulling, interpretatie of uitwerking onderbouwd.

  • 2. Het verzoek om een beoordeling wordt ondertekend en bevat voorts ten minste:

    • de naam en het adres van de verzoeker, en

    • indien van toepassing, de diersoort of de productcategorie waar de nationale gids op betrekking heeft.

  • 3. De verzoeker verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beoordeling nodig zijn.

Artikel 2.4
  • 1. De minister beoordeelt of de nationale gidsen voor goede praktijken kunnen bijdragen aan de naleving van het bij of krachtens de Wet dieren bepaalde.

  • 2. Nationale gidsen voor goede praktijken als bedoeld in verordening (EG) nr. 852/2004, verordening (EG) nr. 183/2005, verordening (EG) nr. 1069/2009 respectievelijk verordening (EG) nr. 1099/2009 worden voorts beoordeeld op grond van de voorwaarden, bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 852/2004, artikel 21 van verordening (EG) nr. 183/2005, artikel 30 van verordening (EG) nr. 1069/2009 respectievelijk artikel 13 van verordening (EG) nr. 1099/2009.

  • 3. Nationale gidsen als bedoeld in verordening (EG) nr. 852/2004, worden slechts beoordeeld voor zover deze betrekking hebben op exploitanten van levensmiddelenbedrijven als bedoeld in sectie I tot en met IV van bijlage III van verordening (EG) nr. 853/2004.

Artikel 2.5
  • 1. De minister geeft zijn beoordeling binnen acht weken na ontvangst van het verzoek en maakt deze bekend.

  • 2. Op het verzoek zijn de artikelen 4.5 en 4.14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2.4, trekt de minister de beoordeling in en doet hij daarvan mededeling.

Artikel 2.6

Voor de behandeling van een verzoek om een beoordeling is aan de minister een bedrag verschuldigd van € 1.000,–.

ARTIKEL II WIJZIGING REGELING HOUDERS VAN DIEREN

Paragraaf 1 van hoofdstuk 5 van de Regeling houders van dieren vervalt.

ARTIKEL III WIJZIGING REGELING DIERLIJKE PRODUCTEN

De artikelen 2.7 en 3.19 van de Regeling dierlijke producten vervallen.

ARTIKEL IV WIJZIGING REGELING DIERVOEDERS 2012

Artikel 18 van de Regeling diervoerders 2012 vervalt.

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 16 november 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Met de regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 8.44 van de Wet dieren. Genoemd artikel bepaalt dat de minister het opstellen van gidsen voor goede praktijken die aanbevelingen bevatten voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, aanmoedigt. De nationale gidsen voor goede praktijken kunnen aan de minister ter beoordeling worden voorgelegd. Voor verzoeken om beoordeling van gidsen voor goede praktijken kunnen procedurevoorschriften worden gegeven, zo bepaalt artikel 8.44. Met onderhavige regeling wordt daarin voorzien. Gelet op de samenhang van deze gidsen met de naleving en handhaving van het bij of krachtens de Wet dieren bepaalde, worden de procedurevoorschriften ondergebracht in de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

2. Gidsen voor goede praktijken

Gidsen voor goede praktijken beschrijven de interpretatie en de uitvoering van een set publieke normen door het betrokken (georganiseerde) bedrijfsleven.

Het opstellen van deze gidsen wordt door de minister aangemoedigd omdat deze gidsen een toegevoegde waarde hebben. Het opstellen van de gidsen door het bedrijfsleven kan namelijk bijdragen aan een effectieve realisatie van aan regelgeving ten grondslag liggende beleidsdoelstellingen, aangezien interpretatie en uitwerking van de voorschriften van betrokkenen zelf komen. Bovendien geven de gidsen houvast aan ondernemers en burgers die zelf geen mogelijkheid hebben om initiatieven te nemen om tot een eigen invulling van normen te komen.

Voor de handhaving kunnen de gidsen een nuttige rol vervullen.

Wanneer een voorschrift ruimte voor interpretatie en uitwerking laat, dan kan er bij het uitoefenen van toezicht in een concreet geval discussie ontstaan tussen toezichthouder en ondernemer of burger. Door gidsen voor goede praktijken op te stellen en de inhoud af te stemmen met de overheid, kunnen discussies naderhand in de praktijk worden voorkomen. Eigen aan open normen is immers dat deze op verschillende manieren kunnen worden ingevuld. Dit kan ook leiden tot interpretatieverschillen, niet in de laatste plaats tussen ondernemer en toezichthouder. Gidsen voor goede praktijken zijn een managementtool om dergelijke verschillen in inzicht waar mogelijk te voorkomen.

De gidsen voor goede praktijken bevatten aanbevelingen voor de naleving van het bij of krachtens de Wet dieren bepaalde. Deze aanbevelingen zullen in de praktijk betrekking hebben op specifieke wettelijke bepalingen die relevant zijn voor een (deel-)sector. Vanuit het perspectief van bijvoorbeeld de paardenhouderij, zal in een door deze sector opgestelde gids de toepassing van op deze houderijvorm toepasselijke bepalingen van de Wet dieren en de daarop gebaseerde voorschriften worden geïnterpreteerd en toegespitst.

In de Wet dieren of in de daarop gebaseerde regels zijn geen nadere voorschriften gegeven over degene die gidsen voor goede praktijken kan opstellen of over de inhoud van deze gidsen, een enkele uitzondering daargelaten.

Voor de houders van vleeskuikens voor productie, is in artikel 2.61 van het Besluit houders van dieren bepaald dat de houder bij de bedrijfsvoering gebruik maakt van gidsen voor goede prakijken die aanbevelingen bevatten voor de naleving van de in paragraaf 6.1 opgenomen voorschriften.

Op enkele deelterreinen, waaronder de sectoren diervoeder en dierlijke producten, worden in EU-kader regels gesteld die de totstandkoming en de inhoud van de gidsen nader bepalen. Op die deelterreinen wordt in EU-kader het opstellen van gidsen voor goede praktijken, zowel op nationaal niveau als op communautair niveau, aangemoedigd en nader bepaald. Gegeven het op communautair niveau gehanteerde onderscheid tussen gidsen op nationaal en op communautair niveau, wordt overigens in de Wet dieren en in de daarop gebaseerde regelgeving, gesproken van nationale gidsen voor goede praktijken.

3. Achtergrond

De gidsen voor goede praktijken zijn begin jaren ‘90 in EU-verband geïntroduceerd en wel in richtlijnen van de EU op het gebied van levensmiddelenhygiëne. In de loop van de jaren is het gebruik van deze gidsen in de regelgeving verbreed en verder uitgewerkt. De gedachte daarbij is dat bij het gebruik van open normstelling het (georganiseerde) bedrijfsleven de ruimte wordt gegeven om de eigen verantwoordelijkheid naar eigen inzicht inhoud te geven en vast te leggen in gidsen voor goede prakijken. Voor het Europese niveau voorzien de verordeningen in communautaire gidsen. Op het niveau van de lidstaten is voorzien in nationale gidsen voor goede praktijken. De lidstaten worden aangemoedigd om het opstellen en het gebruik van nationale gidsen te stimuleren.

Op het terrein van de hygiëne van levensmiddelen, de hygiëne van diervoeder, dierlijke bijproducten en ten aanzien van de bescherming van dieren bij het doden, is het opstellen van gidsen voor goede praktijken in de betreffende EU-verordeningen voorzien, waarbij er voorwaarden zijn gesteld waaraan deze gidsen moeten voldoen.

In verordening (EG) nr. 1099/2009 (inzake de bescherming van dieren bij het doden), in verordening (EG) nr. 183/2005 (inzake diervoederhygiëne), in verordening (EG) nr. 1069/2009 (dierlijke bijproducten) en in verordening (EG) nr. 852/2004 (inzake levensmiddelenhygiëne) wordt allereerst bepaald dat de lidstaten c.q. de bevoegde autoriteiten de opstelling en verspreiding van nationale gidsen voor goede praktijken inzake de toepassing van daar aangewezen bepalingen stimuleren. De genoemde EG-verordeningen bepalen vervolgens dat het opstellen en het verspreiden van de gidsen in overleg met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, bevoegde autoriteiten en andere betrokken partijen, geschieden. Ook wordt bepaald met welke adviezen, voorschriften, richtsnoeren en bepalingen bij de opstelling van de gidsen rekening moet worden gehouden.

Waar het gaat om de gidsen inzake levensmiddelenhygiëne en inzake diervoederhygiëne, moet de beoordeling ook inhouden het zich ervan vergewissen dat de inhoud ervan bruikbaar is voor de sectoren waarop ze betrekking hebben en, daarnaast, dat de gidsen als leidraad kunnen dienen voor de naleving van de daar genoemde artikelen in de betrokken sectoren en/of voor de betrokken producten.

In de aangehaalde EU-verordeningen is voorts bepaald dat de lidstaten de nationale gidsen beoordelen om zich ervan te vergewissen dat zij in overeenstemming met de gestelde voorwaarden (die hiervoor zijn aangeduid) zijn opgesteld. Daarom wordt in artikel 2.4, tweede lid, van de regeling bepaald dat de beoordeling geschiedt overeenkomstig het bepaalde in het artikel van de betreffende verordening waarin de bijzondere voorwaarden zijn opgenomen.

De beoordeling van de nationale gidsen voor goede praktijken op het terrein van de levensmiddelenhygiëne valt buiten het kader van onderhavige regeling, voor zover deze gidsen betrekking hebben op andere levensmiddelen dan vers vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren, vers vlees van vrij of gekweekt wild of vers vlees van pluimvee en lagomorfen. De gidsen die betrekking hebben op de overige primaire productie en de in bijlage I van verordening (EG) nr. 852/2004 bedoelde, daarmee verband houdende bewerkingen, vallen binnen het bereik van de Warenwet. In het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, waar de gidsen voor goede praktijken overigens worden gedefinieerd als hygiënecodes, is bepaald dat deze hygiënecodes ter goedkeuring kunnen worden voorgelegd aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en, als het de primaire productie betreft, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Afgezien van de hiervoor bedoelde bijzondere bepalingen, zullen de gidsen voor goede praktijken hoofdzakelijk worden gericht op de voor de opstellers relevante doelvoorschriften, omdat dit type voorschriften ruimte laat voor een op de praktijk geënte invulling van de norm. Een invulling ook die aansluit bij de kenmerken van de sector.

4. Beoordeling

Een verzoek om de beoordeling van een gids voor goede praktijken zal veelal worden ingediend door of namens een brancheorganisatie, althans een organisatie die belangen van de ondernemers in de betrokken sector behartigt. Het indienen van een verzoek om beoordeling staat voor een ieder open. De verzoeker moet in zijn verzoek om beoordeling specificeren voor welke wetsartikelen de betrokken nationale gids een invulling, interpretatie of uitwerking geeft. Deze uitwerking of interpretatie moet ook worden onderbouwd.

Om alle relevante aspecten in de beoordeling van de gidsen te kunnen meenemen, zal een beoordelingsvoorbereidingsoverleg, samengesteld uit deskundigen op het betrokken deelterrein en deskundigen op het gebied van toezicht en handhaving, de beoordeling voorbereiden.

Om te bevorderen dat een beoordeelde gids die ondernemers en burgers bereikt die belang kunnen hebben bij de beoordeelde gids, wordt het oordeel van de minister ook bekend wordt gemaakt door plaatsing op de website www.rvo.nl.

Bij prestaties, zoals de beoordeling van gidsen voor goede praktijken, is uitgangspunt dat voor deze prestaties zoveel mogelijk kostendekkende tarieven in rekening worden gebracht. In art. 9.1, eerste lid, aanhef en onder i), van de Wet dieren is daartoe bepaald dat de minister een heffing kan opleggen ter vergoeding van kosten ter zake van de beoordeling van gidsen als bedoeld in artikel 8.44. Om het (georganiseerde) bedrijfsleven aan te moedigen gidsen voor goede praktijken op te stellen en daarmee de ruimte in regelgeving naar eigen inzicht inhoud te geven en vast te leggen, is het te betalen bedrag voor beoordeling van een gids voor goede praktijken gesteld op € 1.000,-. Het aanhouden van de werkelijke kosten zou, mede gelet op het feit dat de beoordeling een zorgvuldige uitvoering van de procedure vraagt, tot een veelvoud van dit bedrag hebben geleid. Het aanhouden van een kostendekkend tarief zou in dit geval in strijd komen met de bedoeling van de wetgever met de gidsen voor goede praktijken.

Voor een viertal deelterreinen was al voorzien in de mogelijkheid van beoordeling van gidsen voor goede praktijken. Het betreft de slacht van dieren, productie van dierlijke producten voor menselijke consumptie, de productie van dierlijke bijproducten en de productie van veevoer. De achtergrond en het communautaire kader van deze gidsen is in paragraaf 3 toegelicht. Uit oogpunt van harmonisatie en uniformiteit, worden de desbetreffende bepalingen met onderhavige regeling ingetrokken. Ook voor deze deelterreinen zal immers de procedure die in onderhavige regeling is voorzien, gelden.

5. Uitvoering

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is belast met de uitvoering van de regeling. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt bij de beoordeling van de gidsen betrokken. RVO.nl en NVWA zijn bij het opstellen van de regeling nauw betrokken geweest. De ontwerpregeling is voorts voor een uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) aangeboden aan de NVWA. De NVWA acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel B

Met dit onderdeel wordt de procedure voor de beoordeling van de gidsen voor goede praktijken ondergebracht in een nieuw hoofdstuk van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. Het hoofdstuk bestaat uit zes artikelen.

Artikel 2.1

Dit artikel bevat enkele definitiebepalingen.

Artikel 2.2

Voor een verzoek om beoordeling van een gids voor goede praktijken is een formulier ontwikkeld dat beschikbaar wordt gesteld. In dit formulier en in de toelichting daarbij, wordt uitleg gegeven en zijn aanwijzingen opgenomen ten aanzien van de in artikel 2.3 bedoelde informatie. Aan de hand van het formulier kan de verzoeker de voor de beoordeling vereiste gegevens verantwoorden en onderbouwen.

Artikel 2.3

Het instrument van de gids voor goede praktijken is ontwikkeld als een nuttige tool voor het in de betrokken sector opererende bedrijfsleven. Gegeven de voorziene reikwijdte van de gidsen, namelijk toe te passen over de hele breedte van de betrokken sector, is de verwachting dat de beoordeling van een gids met name door of namens een sectororganisatie of een brancheorganisatie zal worden verzocht.

Van groot belang voor de beoordeling van gidsen is dat in het verzoek om beoordeling expliciet wordt vermeld aan welke wettelijke artikelen in de gids uitwerking of invulling wordt gegeven. De verzoeker zal ook de voorgestelde invulling of interpretatie van de betrokken artikelen moeten motiveren en zo nodig moeten staven. Voor de administratieve verwerking van de verzoeken is het voorts nuttig dat de NAW-gegevens worden verstrekt en dat in voorkomend geval de betrokken diersoort of productcategorie wordt vermeld. Daarnaast zal de verzoeker de gegevens en documenten moeten verstrekken die nodig zijn voor de gevraagde beoordeling. Een en ander is in het tweede en het derde lid voorgeschreven.

Artikel 2.4

Het eerste lid bepaalt dat de minister de gidsen voor goede prakijken beoordeelt. De minister beziet of de gids, althans de onderdelen van de gids die strekken tot de invulling of interpretatie van artikelen, kan bijdragen aan de naleving van het bij of krachtens de Wet dieren bepaalde.

In de gevallen waarin de voorgelegde gids (ook) betrekking heeft op een door de

verordening (EG) nr. 852/2004, verordening (EG) nr. 183/2005, verordening (EG) nr. 1069/2009 of verordening (EG) nr. 1099/2009, bestreken terrein, dan zullen bij de beoordeling ook de in de betrokken verordening bepaalde nadere voorwaarden of eisen moeten worden betrokken. Het tweede lid voorziet hierin. Om te voorkomen dat er doublures ontstaan bij de beoordeling van gidsen voor goede praktijken die betrekking hebben op verordening (EG) nr. 852/2004 (zie hiervoor paragraaf 3), wordt met het derde lid de beoordeling van gidsen voor goede praktijken die betrekking hebben op voornoemde verordening beperkt tot gidsen die van toepassing zijn op exploitanten van levensmiddelenbedrijven als bedoeld in sectie I tot en met IV van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004 betreffen. Dit betreft exploitanten van slachthuizen en inrichtingen waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren, pluimvee, konijnen en andere lagomorfen, gekweekt en vrij wild worden geslacht. Daarmee wordt op dit terrein de afbakening gevolgd die is vastgelegd in artikel 2.2 van de Regeling dierlijke producten, respectievelijk artikel 1, tweede lid, sub b. jo. artikel 4, derde lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen.

Artikel 2.5

Voor het bepalen van de termijn voor beoordeling van de gidsen is aansluiting gezocht bij de beslistermijn zoals deze in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald. Het proces van beoordeling van de gidsen vergt tijd. In het eerste lid is de termijn bepaald op 8 weken. Mocht de beoordeling niet binnen de termijn van 8 weken tot stand kunnen komen, dan deelt het bestuursorgaan dit aan de verzoeker mee en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beoordeling wel tegemoet kan worden gezien. Dit laatste is voorzien in artikel 4.14, eerste lid, van de Awb, welk artikel van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Op het verzoek wordt voorts artikel 4.5 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard. Zo zijn algemene regels ten aanzien van de volledigheid van een aanvraag, de mogelijkheid tot aanvulling van een aanvraag en het al dan niet in behandeling nemen van een aanvraag, van toepassing op het verzoek om een beoordeling. De verzoeker kan worden verzocht om de aanvulling of nadere onderbouwing van het verzoek. De verzoeker wordt in dat geval eerst de gelegenheid geboden om het verzoek binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijft de gevraagde aanvulling of onderbouwing uit, dan kan worden besloten om het verzoek niet in behandeling te nemen. Het is goed om op te merken dat een verzoek om een beoordeling niet kan worden gelijkgesteld met de aanvraag van een beschikking. De beoordeling, met inbegrip van de afwijzing van een verzoek en de beslissing het verzoek niet te behandelen, houden namelijk niet een besluit in de zin van de Awb in.

Om te zorgen dat de beoordeling van de gids zo breed mogelijk bekend wordt gemaakt zal het oordeel ook bekend worden gemaakt door plaatsing daarvan op de website www.rvo.nl.

In het derde lid is bepaald dat de minister de beoordeling intrekt indien niet langer aan de in artikel 2.4 genoemde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 2.6

Voor het behandelen van een verzoek om beoordeling wordt een retributie in rekening gebracht. Deze bedraagt € 1.000. Een bedrag dat het (georganiseerde) bedrijfsleven niet ontmoedigt om gidsen voor goede praktijken op te stellen en daarmee de ruimte in regelgeving naar eigen inzicht inhoud te geven en vast te leggen en, tegelijkertijd, weergeeft dat de beoordeling van zo’n gids door de minister een zorgvuldige uitvoering van de procedure vraagt.

Artikelen II t/m IV

De Regeling houders van dieren, Regeling dierlijke producten en de Regeling diervoeders 2012 bevatten alle één of meer bepalingen die zien op het verzoeken om de beoordeling van een gids voor goede praktijken. Aangezien met onderhavige regeling wordt voorzien in een algemene procedure voor het aanvragen van de beoordeling van gidsen voor goede praktijken binnen de kaders van de Wet dieren, kunnen de eerdere specifieke bepalingen worden ingetrokken. De artikelen II t/m IV voorzien hierin.

Artikel V

Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten. Op grond van dit beleid treden ministeriële regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en bedraagt de termijn tussen publicatiedatum en datum van inwerkingtreding ten minste 2 maanden. Van dit beleid is afgeweken.

Deze afwijking is nodig en mogelijk, omdat over de formulering en inwerkingtredingsdatum van de regeling met de betrokken diensten overleg is gevoerd en afspraken zijn gemaakt en de betrokken doelgroepen gebaat zijn bij de spoedige inwerkingtreding van de regeling.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven