TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Met de regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 8.44 van de Wet dieren. Genoemd
artikel bepaalt dat de minister het opstellen van gidsen voor goede praktijken die
aanbevelingen bevatten voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet,
aanmoedigt. De nationale gidsen voor goede praktijken kunnen aan de minister ter beoordeling
worden voorgelegd. Voor verzoeken om beoordeling van gidsen voor goede praktijken
kunnen procedurevoorschriften worden gegeven, zo bepaalt artikel 8.44. Met onderhavige
regeling wordt daarin voorzien. Gelet op de samenhang van deze gidsen met de naleving
en handhaving van het bij of krachtens de Wet dieren bepaalde, worden de procedurevoorschriften
ondergebracht in de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
2. Gidsen voor goede praktijken
Gidsen voor goede praktijken beschrijven de interpretatie en de uitvoering van een
set publieke normen door het betrokken (georganiseerde) bedrijfsleven.
Het opstellen van deze gidsen wordt door de minister aangemoedigd omdat deze gidsen
een toegevoegde waarde hebben. Het opstellen van de gidsen door het bedrijfsleven
kan namelijk bijdragen aan een effectieve realisatie van aan regelgeving ten grondslag
liggende beleidsdoelstellingen, aangezien interpretatie en uitwerking van de voorschriften
van betrokkenen zelf komen. Bovendien geven de gidsen houvast aan ondernemers en burgers
die zelf geen mogelijkheid hebben om initiatieven te nemen om tot een eigen invulling
van normen te komen.
Voor de handhaving kunnen de gidsen een nuttige rol vervullen.
Wanneer een voorschrift ruimte voor interpretatie en uitwerking laat, dan kan er bij
het uitoefenen van toezicht in een concreet geval discussie ontstaan tussen toezichthouder
en ondernemer of burger. Door gidsen voor goede praktijken op te stellen en de inhoud
af te stemmen met de overheid, kunnen discussies naderhand in de praktijk worden voorkomen.
Eigen aan open normen is immers dat deze op verschillende manieren kunnen worden ingevuld.
Dit kan ook leiden tot interpretatieverschillen, niet in de laatste plaats tussen
ondernemer en toezichthouder. Gidsen voor goede praktijken zijn een managementtool
om dergelijke verschillen in inzicht waar mogelijk te voorkomen.
De gidsen voor goede praktijken bevatten aanbevelingen voor de naleving van het bij
of krachtens de Wet dieren bepaalde. Deze aanbevelingen zullen in de praktijk betrekking
hebben op specifieke wettelijke bepalingen die relevant zijn voor een (deel-)sector.
Vanuit het perspectief van bijvoorbeeld de paardenhouderij, zal in een door deze sector
opgestelde gids de toepassing van op deze houderijvorm toepasselijke bepalingen van
de Wet dieren en de daarop gebaseerde voorschriften worden geïnterpreteerd en toegespitst.
In de Wet dieren of in de daarop gebaseerde regels zijn geen nadere voorschriften
gegeven over degene die gidsen voor goede praktijken kan opstellen of over de inhoud
van deze gidsen, een enkele uitzondering daargelaten.
Voor de houders van vleeskuikens voor productie, is in artikel 2.61 van het Besluit
houders van dieren bepaald dat de houder bij de bedrijfsvoering gebruik maakt van
gidsen voor goede prakijken die aanbevelingen bevatten voor de naleving van de in
paragraaf 6.1 opgenomen voorschriften.
Op enkele deelterreinen, waaronder de sectoren diervoeder en dierlijke producten,
worden in EU-kader regels gesteld die de totstandkoming en de inhoud van de gidsen
nader bepalen. Op die deelterreinen wordt in EU-kader het opstellen van gidsen voor
goede praktijken, zowel op nationaal niveau als op communautair niveau, aangemoedigd
en nader bepaald. Gegeven het op communautair niveau gehanteerde onderscheid tussen
gidsen op nationaal en op communautair niveau, wordt overigens in de Wet dieren en
in de daarop gebaseerde regelgeving, gesproken van nationale gidsen voor goede praktijken.
3. Achtergrond
De gidsen voor goede praktijken zijn begin jaren ‘90 in EU-verband geïntroduceerd
en wel in richtlijnen van de EU op het gebied van levensmiddelenhygiëne. In de loop
van de jaren is het gebruik van deze gidsen in de regelgeving verbreed en verder uitgewerkt.
De gedachte daarbij is dat bij het gebruik van open normstelling het (georganiseerde)
bedrijfsleven de ruimte wordt gegeven om de eigen verantwoordelijkheid naar eigen
inzicht inhoud te geven en vast te leggen in gidsen voor goede prakijken. Voor het
Europese niveau voorzien de verordeningen in communautaire gidsen. Op het niveau van
de lidstaten is voorzien in nationale gidsen voor goede praktijken. De lidstaten worden
aangemoedigd om het opstellen en het gebruik van nationale gidsen te stimuleren.
Op het terrein van de hygiëne van levensmiddelen, de hygiëne van diervoeder, dierlijke
bijproducten en ten aanzien van de bescherming van dieren bij het doden, is het opstellen
van gidsen voor goede praktijken in de betreffende EU-verordeningen voorzien, waarbij
er voorwaarden zijn gesteld waaraan deze gidsen moeten voldoen.
In verordening (EG) nr. 1099/2009 (inzake de bescherming van dieren bij het doden),
in verordening (EG) nr. 183/2005 (inzake diervoederhygiëne), in verordening (EG) nr.
1069/2009 (dierlijke bijproducten) en in verordening (EG) nr. 852/2004 (inzake levensmiddelenhygiëne)
wordt allereerst bepaald dat de lidstaten c.q. de bevoegde autoriteiten de opstelling
en verspreiding van nationale gidsen voor goede praktijken inzake de toepassing van
daar aangewezen bepalingen stimuleren. De genoemde EG-verordeningen bepalen vervolgens
dat het opstellen en het verspreiden van de gidsen in overleg met vertegenwoordigers
van niet-gouvernementele organisaties, bevoegde autoriteiten en andere betrokken partijen,
geschieden. Ook wordt bepaald met welke adviezen, voorschriften, richtsnoeren en bepalingen
bij de opstelling van de gidsen rekening moet worden gehouden.
Waar het gaat om de gidsen inzake levensmiddelenhygiëne en inzake diervoederhygiëne,
moet de beoordeling ook inhouden het zich ervan vergewissen dat de inhoud ervan bruikbaar
is voor de sectoren waarop ze betrekking hebben en, daarnaast, dat de gidsen als leidraad
kunnen dienen voor de naleving van de daar genoemde artikelen in de betrokken sectoren
en/of voor de betrokken producten.
In de aangehaalde EU-verordeningen is voorts bepaald dat de lidstaten de nationale
gidsen beoordelen om zich ervan te vergewissen dat zij in overeenstemming met de gestelde
voorwaarden (die hiervoor zijn aangeduid) zijn opgesteld. Daarom wordt in artikel
2.4, tweede lid, van de regeling bepaald dat de beoordeling geschiedt overeenkomstig
het bepaalde in het artikel van de betreffende verordening waarin de bijzondere voorwaarden
zijn opgenomen.
De beoordeling van de nationale gidsen voor goede praktijken op het terrein van de
levensmiddelenhygiëne valt buiten het kader van onderhavige regeling, voor zover deze
gidsen betrekking hebben op andere levensmiddelen dan vers vlees van als landbouwhuisdier
gehouden hoefdieren, vers vlees van vrij of gekweekt wild of vers vlees van pluimvee
en lagomorfen. De gidsen die betrekking hebben op de overige primaire productie en
de in bijlage I van verordening (EG) nr. 852/2004 bedoelde, daarmee verband houdende
bewerkingen, vallen binnen het bereik van de Warenwet. In het Warenwetbesluit hygiëne
van levensmiddelen, waar de gidsen voor goede praktijken overigens worden gedefinieerd
als hygiënecodes, is bepaald dat deze hygiënecodes ter goedkeuring kunnen worden voorgelegd
aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en, als het de primaire productie
betreft, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Afgezien van de hiervoor bedoelde bijzondere bepalingen, zullen de gidsen voor goede
praktijken hoofdzakelijk worden gericht op de voor de opstellers relevante doelvoorschriften,
omdat dit type voorschriften ruimte laat voor een op de praktijk geënte invulling
van de norm. Een invulling ook die aansluit bij de kenmerken van de sector.
4. Beoordeling
Een verzoek om de beoordeling van een gids voor goede praktijken zal veelal worden
ingediend door of namens een brancheorganisatie, althans een organisatie die belangen
van de ondernemers in de betrokken sector behartigt. Het indienen van een verzoek
om beoordeling staat voor een ieder open. De verzoeker moet in zijn verzoek om beoordeling
specificeren voor welke wetsartikelen de betrokken nationale gids een invulling, interpretatie
of uitwerking geeft. Deze uitwerking of interpretatie moet ook worden onderbouwd.
Om alle relevante aspecten in de beoordeling van de gidsen te kunnen meenemen, zal
een beoordelingsvoorbereidingsoverleg, samengesteld uit deskundigen op het betrokken
deelterrein en deskundigen op het gebied van toezicht en handhaving, de beoordeling
voorbereiden.
Om te bevorderen dat een beoordeelde gids die ondernemers en burgers bereikt die belang
kunnen hebben bij de beoordeelde gids, wordt het oordeel van de minister ook bekend
wordt gemaakt door plaatsing op de website www.rvo.nl.
Bij prestaties, zoals de beoordeling van gidsen voor goede praktijken, is uitgangspunt
dat voor deze prestaties zoveel mogelijk kostendekkende tarieven in rekening worden
gebracht. In art. 9.1, eerste lid, aanhef en onder i), van de Wet dieren is daartoe
bepaald dat de minister een heffing kan opleggen ter vergoeding van kosten ter zake
van de beoordeling van gidsen als bedoeld in artikel 8.44. Om het (georganiseerde)
bedrijfsleven aan te moedigen gidsen voor goede praktijken op te stellen en daarmee
de ruimte in regelgeving naar eigen inzicht inhoud te geven en vast te leggen, is
het te betalen bedrag voor beoordeling van een gids voor goede praktijken gesteld
op € 1.000,-. Het aanhouden van de werkelijke kosten zou, mede gelet op het feit dat
de beoordeling een zorgvuldige uitvoering van de procedure vraagt, tot een veelvoud
van dit bedrag hebben geleid. Het aanhouden van een kostendekkend tarief zou in dit
geval in strijd komen met de bedoeling van de wetgever met de gidsen voor goede praktijken.
Voor een viertal deelterreinen was al voorzien in de mogelijkheid van beoordeling
van gidsen voor goede praktijken. Het betreft de slacht van dieren, productie van
dierlijke producten voor menselijke consumptie, de productie van dierlijke bijproducten
en de productie van veevoer. De achtergrond en het communautaire kader van deze gidsen
is in paragraaf 3 toegelicht. Uit oogpunt van harmonisatie en uniformiteit, worden
de desbetreffende bepalingen met onderhavige regeling ingetrokken. Ook voor deze deelterreinen
zal immers de procedure die in onderhavige regeling is voorzien, gelden.
5. Uitvoering
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is belast met de uitvoering van
de regeling. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt bij de beoordeling
van de gidsen betrokken. RVO.nl en NVWA zijn bij het opstellen van de regeling nauw
betrokken geweest. De ontwerpregeling is voorts voor een uitvoerings- en handhavingstoets
(UHT) aangeboden aan de NVWA. De NVWA acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar.
II. Artikelen
Artikel I, onderdeel B
Met dit onderdeel wordt de procedure voor de beoordeling van de gidsen voor goede
praktijken ondergebracht in een nieuw hoofdstuk van de Regeling handhaving en overige
zaken Wet dieren. Het hoofdstuk bestaat uit zes artikelen.
Artikel 2.1
Dit artikel bevat enkele definitiebepalingen.
Artikel 2.2
Voor een verzoek om beoordeling van een gids voor goede praktijken is een formulier
ontwikkeld dat beschikbaar wordt gesteld. In dit formulier en in de toelichting daarbij,
wordt uitleg gegeven en zijn aanwijzingen opgenomen ten aanzien van de in artikel
2.3 bedoelde informatie. Aan de hand van het formulier kan de verzoeker de voor de
beoordeling vereiste gegevens verantwoorden en onderbouwen.
Artikel 2.3
Het instrument van de gids voor goede praktijken is ontwikkeld als een nuttige tool
voor het in de betrokken sector opererende bedrijfsleven. Gegeven de voorziene reikwijdte
van de gidsen, namelijk toe te passen over de hele breedte van de betrokken sector,
is de verwachting dat de beoordeling van een gids met name door of namens een sectororganisatie
of een brancheorganisatie zal worden verzocht.
Van groot belang voor de beoordeling van gidsen is dat in het verzoek om beoordeling
expliciet wordt vermeld aan welke wettelijke artikelen in de gids uitwerking of invulling
wordt gegeven. De verzoeker zal ook de voorgestelde invulling of interpretatie van
de betrokken artikelen moeten motiveren en zo nodig moeten staven. Voor de administratieve
verwerking van de verzoeken is het voorts nuttig dat de NAW-gegevens worden verstrekt
en dat in voorkomend geval de betrokken diersoort of productcategorie wordt vermeld.
Daarnaast zal de verzoeker de gegevens en documenten moeten verstrekken die nodig
zijn voor de gevraagde beoordeling. Een en ander is in het tweede en het derde lid
voorgeschreven.
Artikel 2.4
Het eerste lid bepaalt dat de minister de gidsen voor goede prakijken beoordeelt.
De minister beziet of de gids, althans de onderdelen van de gids die strekken tot
de invulling of interpretatie van artikelen, kan bijdragen aan de naleving van het
bij of krachtens de Wet dieren bepaalde.
In de gevallen waarin de voorgelegde gids (ook) betrekking heeft op een door de
verordening (EG) nr. 852/2004, verordening (EG) nr. 183/2005, verordening (EG) nr.
1069/2009 of verordening (EG) nr. 1099/2009, bestreken terrein, dan zullen bij de
beoordeling ook de in de betrokken verordening bepaalde nadere voorwaarden of eisen
moeten worden betrokken. Het tweede lid voorziet hierin. Om te voorkomen dat er doublures
ontstaan bij de beoordeling van gidsen voor goede praktijken die betrekking hebben
op verordening (EG) nr. 852/2004 (zie hiervoor paragraaf 3), wordt met het derde lid
de beoordeling van gidsen voor goede praktijken die betrekking hebben op voornoemde
verordening beperkt tot gidsen die van toepassing zijn op exploitanten van levensmiddelenbedrijven
als bedoeld in sectie I tot en met IV van bijlage III bij verordening (EG) nr. 853/2004
betreffen. Dit betreft exploitanten van slachthuizen en inrichtingen waar als landbouwhuisdier
gehouden hoefdieren, pluimvee, konijnen en andere lagomorfen, gekweekt en vrij wild
worden geslacht. Daarmee wordt op dit terrein de afbakening gevolgd die is vastgelegd
in artikel 2.2 van de Regeling dierlijke producten, respectievelijk artikel 1, tweede
lid, sub b. jo. artikel 4, derde lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen.
Artikel 2.5
Voor het bepalen van de termijn voor beoordeling van de gidsen is aansluiting gezocht
bij de beslistermijn zoals deze in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald.
Het proces van beoordeling van de gidsen vergt tijd. In het eerste lid is de termijn
bepaald op 8 weken. Mocht de beoordeling niet binnen de termijn van 8 weken tot stand
kunnen komen, dan deelt het bestuursorgaan dit aan de verzoeker mee en noemt het daarbij
een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beoordeling wel tegemoet kan worden gezien.
Dit laatste is voorzien in artikel 4.14, eerste lid, van de Awb, welk artikel van
overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Op het verzoek wordt voorts artikel 4.5
van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard. Zo zijn algemene regels ten aanzien
van de volledigheid van een aanvraag, de mogelijkheid tot aanvulling van een aanvraag
en het al dan niet in behandeling nemen van een aanvraag, van toepassing op het verzoek
om een beoordeling. De verzoeker kan worden verzocht om de aanvulling of nadere onderbouwing
van het verzoek. De verzoeker wordt in dat geval eerst de gelegenheid geboden om het
verzoek binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijft
de gevraagde aanvulling of onderbouwing uit, dan kan worden besloten om het verzoek
niet in behandeling te nemen. Het is goed om op te merken dat een verzoek om een beoordeling
niet kan worden gelijkgesteld met de aanvraag van een beschikking. De beoordeling,
met inbegrip van de afwijzing van een verzoek en de beslissing het verzoek niet te
behandelen, houden namelijk niet een besluit in de zin van de Awb in.
Om te zorgen dat de beoordeling van de gids zo breed mogelijk bekend wordt gemaakt
zal het oordeel ook bekend worden gemaakt door plaatsing daarvan op de website www.rvo.nl.
In het derde lid is bepaald dat de minister de beoordeling intrekt indien niet langer
aan de in artikel 2.4 genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 2.6
Voor het behandelen van een verzoek om beoordeling wordt een retributie in rekening
gebracht. Deze bedraagt € 1.000. Een bedrag dat het (georganiseerde) bedrijfsleven
niet ontmoedigt om gidsen voor goede praktijken op te stellen en daarmee de ruimte
in regelgeving naar eigen inzicht inhoud te geven en vast te leggen en, tegelijkertijd,
weergeeft dat de beoordeling van zo’n gids door de minister een zorgvuldige uitvoering
van de procedure vraagt.
Artikelen II t/m IV
De Regeling houders van dieren, Regeling dierlijke producten en de Regeling diervoeders
2012 bevatten alle één of meer bepalingen die zien op het verzoeken om de beoordeling
van een gids voor goede praktijken. Aangezien met onderhavige regeling wordt voorzien
in een algemene procedure voor het aanvragen van de beoordeling van gidsen voor goede
praktijken binnen de kaders van de Wet dieren, kunnen de eerdere specifieke bepalingen
worden ingetrokken. De artikelen II t/m IV voorzien hierin.
Artikel V
Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het beleid van vaste
verandermomenten. Op grond van dit beleid treden ministeriële regelingen in werking
met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, en bedraagt de termijn tussen
publicatiedatum en datum van inwerkingtreding ten minste 2 maanden. Van dit beleid
is afgeweken.
Deze afwijking is nodig en mogelijk, omdat over de formulering en inwerkingtredingsdatum
van de regeling met de betrokken diensten overleg is gevoerd en afspraken zijn gemaakt
en de betrokken doelgroepen gebaat zijn bij de spoedige inwerkingtreding van de regeling.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten